Language of document :

Arrest van het Hof (zevende kamer) van 13 oktober 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Fővárosi Törvényszék - Hongarije) – HUMDA Magyar Autó-Motorsport Fejlesztési Ügynökség Zrt. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

(Zaak C-397/21)1

[Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Niet aan de btw onderworpen verkopen – Ten onrechte in rekening gebrachte en voldane btw – Liquidatie van de dienstverrichter – Weigering van de belastingdienst om onverschuldigd betaalde btw terug te geven aan de dienstontvanger – Beginselen van doeltreffendheid, belastingneutraliteit en non-discriminatie]

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: HUMDA Magyar Autó-Motorsport Fejlesztési Ügynökség Zrt.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

Dictum

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in het licht van het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van neutraliteit van de belasting over de toegevoegde waarde (btw),

moet aldus moet worden uitgelegd dat:

zij zich verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan een belastingplichtige voor wie een andere belastingplichtige een dienst heeft verricht, niet rechtstreeks van de belastingdienst de teruggaaf kan vorderen van het bedrag dat overeenkomt met de btw dat door die dienstverrichter ten onrechte in rekening is gebracht en aan de schatkist is afgedragen, wanneer de terugvordering van dat bedrag van die dienstverrichter onmogelijk of uiterst moeilijk is omdat hij in liquidatie verkeert, ook al kan aan deze twee belastingplichtigen geen fraude of misbruik ten laste worden gelegd zodat er geen gevaar voor verlies van belastinginkomsten voor deze lidstaat bestaat.

Artikel 183 van richtlijn 2006/112, gelezen in het licht van het beginsel van neutraliteit van de belasting over de toegevoegde waarde (btw),

moet aldus moet worden uitgelegd dat:

ingeval een belastingplichtige voor wie een andere belastingplichtige een dienst heeft verricht, rechtstreeks van de belastingdienst de teruggaaf kan vorderen van het bedrag dat overeenkomt met de btw die door die dienstverrichter ten onrechte in rekening is gebracht en aan de schatkist is afgedragen, die belastingdienst verplicht is om rente te betalen over dat bedrag indien hij die teruggaaf niet binnen een redelijke termijn heeft verricht na daartoe te zijn verzocht. De wijze waarop de rente op dit bedrag wordt toegepast, valt onder de procedurele autonomie van de lidstaten, die wordt afgebakend door het gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel, met dien verstande dat de nationale regels betreffende met name de berekening van de eventueel verschuldigde rente er niet toe mogen leiden dat de belastingplichtige een passende vergoeding wordt ontzegd voor het verlies als gevolg van de tardieve teruggaaf van datzelfde bedrag. Het staat aan de verwijzende rechter om alles te doen wat binnen zijn bevoegdheid ligt teneinde de volle werking van voornoemd artikel 183 te verzekeren door het nationale recht in overeenstemming met het Unierecht uit te leggen.

____________

1 PB C 357 van 6.9.2021.