Language of document : ECLI:EU:C:2013:478

Zaak C‑205/11 P

Fédération internationale de football association (FIFA)

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Televisie-uitzendingen – Richtlijn 89/552/EEG – Artikel 3 bis – Maatregelen van het Verenigd Koninkrijk betreffende evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving van die lidstaat – Wereldkampioenschap voetbal – Besluit waarbij maatregelen verenigbaar met het Unierecht worden verklaard – Motivering – Artikelen 43 EG, 49 EG en 86 EG – Eigendomsrecht”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 juli 2013

1.        Vrij verrichten van diensten – Televisieomroepactiviteiten – Richtlijn 89/552 – Bepaling van evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving – Beoordelingscriteria – Ruime beoordelingsmarge van de lidstaten

(Richtlijn 97/36 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1; richtlijn 89/552 van de Raad, art. 3 bis)

2.        Vrij verrichten van diensten – Televisieomroepactiviteiten – Richtlijn 89/552 – Bepaling van evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving – Bevoegdheid van lidstaten – Toezicht door de Commissie – Beperking tot kennelijke beoordelingsfouten – Onderzoek naar gevolgen die verder gaan dan onvermijdelijke belemmeringen van beginselen van de Unie

(Richtlijn 97/36 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1; richtlijn 89/552 van de Raad, art. 3 bis)

3.        Vrij verrichten van diensten – Televisieomroepactiviteiten – Richtlijn 89/552 – Evenementen van aanzienlijk belang – Begrip – Beperking tot uitsluitend eindtoernooi van het wereldkampioenschap voetbal – Geen – Evenement dat kan worden onderverdeeld in verschillende wedstrijden en rondes die niet allemaal aan kwalificatie als evenement van aanzienlijk belang beantwoorden

(Richtlijn 97/36 van het Europees Parlement en de Raad, punt 18 van de considerans; richtlijn 89/552 van de Raad, art. 3 bis)

4.        Vrij verrichten van diensten – Televisieomroepactiviteiten – Richtlijn 89/552 – Evenementen van aanzienlijk belang – Redenen waarom eindtoernooi van het wereldkampioenschap voetbal kan worden beschouwd als van aanzienlijk belang in de specifieke context van de samenleving van een lidstaat – Verplichting van die lidstaat om die redenen mee te delen aan de Commissie

(Richtlijn 97/36 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1; richtlijn 89/552 van de Raad, art. 3 bis)

5.        Hogere voorziening – Middelen – Motivering van arrest waaruit schending van recht van de Unie blijkt – Dictum op andere rechtsgronden gerechtvaardigd – Afwijzing

(Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

6.        Vrij verrichten van diensten – Televisieomroepactiviteiten – Richtlijn 89/552 – Bepaling van evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving – Bevoegdheid van lidstaten – Toezicht door de Commissie – Beknopte maar relevante motivering door lidstaat gegeven voor aanwijzing van evenement als evenement van aanzienlijk belang – Toelaatbaarheid – Bevoegdheid van de Commissie om de betrokken lidstaat om opheldering te vragen

(Richtlijn 97/36 van het Europees Parlement en de Raad, punt 18 van de considerans en art. 1; richtlijn 89/552 van de Raad, art. 3 bis)

7.        Hogere voorziening – Middelen – Middel voor het eerst aangevoerd in hogere voorziening – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

8.        Hogere voorziening – Middelen – Ontoereikende of tegenstrijdige motivering – Ontvankelijkheid – Omvang van motiveringsplicht

(Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

9.        Hogere voorziening – Middelen – Noodzaak van precieze kritiek op onderdeel van redenering van het Gerecht

(Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 112, lid 1, sub c)

10.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Besluit gegeven in aan betrokkene bekende context, zodat deze de strekking van de jegens hem getroffen maatregel kan begrijpen – Toelaatbaarheid van beknopte motivering

(Art. 296, tweede alinea, VWEU)

11.      Vrij verrichten van diensten – Televisieomroepactiviteiten – Richtlijn 89/552 – Bepaling van evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving – Bevoegdheid van lidstaten – Verplichting tot duidelijkheid en transparantie – Omvang – Recht van de lidstaten om aanvullende gegevens over te leggen na opstelling van lijst van evenementen van aanzienlijk belang

(Richtlijn 97/36 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1; richtlijn 89/552 van de Raad, art. 3 bis)

12.      Vrij verrichten van diensten – Televisieomroepactiviteiten – Richtlijn 89/552 – Bepaling van evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving – Beoordelingsmarge van lidstaten – Verplichting om aan te geven waarom adviezen van nationale adviesorganen niet worden opgevolgd – Geen

(Richtlijn 97/36 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1; richtlijn 89/552 van de Raad, art. 3 bis)

13.      Hogere voorziening – Middelen – Ontoereikende of tegenstrijdige motivering – Omvang van motiveringsplicht – Impliciete motivering door het Gerecht – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

(Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

14.      Beroep tot nietigverklaring – Bevoegdheid van de Unierechter – Omvang – Bevoegdheid van het Gerecht om eigen motivering in de plaats te stellen van die van de instelling die de bestreden handeling heeft verricht – Daarvan uitgesloten

(Art. 263 VWEU)

15.      Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling van feiten – Niet-ontvankelijkheid – Toetsing door het Hof van beoordeling van voor het Gerecht aangedragen feiten – Uitgesloten, behoudens geval van onjuiste opvatting

(Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

16.      Vrij verrichten van diensten – Televisieomroepactiviteiten – Richtlijn 89/552 – Evenementen van aanzienlijk belang – Eindtoernooi van het wereldkampioenschap voetbal – Nationale regeling die exclusieve uitzending van dat evenement door betaalzenders impliciet verbiedt – Inbreuk op eigendomsrecht van de Fédération internationale de football association – Rechtvaardiging op grond van redenen van algemeen belang – Controlebevoegdheid van de Commissie – Grenzen

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 17; richtlijn 97/36 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1; richtlijn 89/552 van de Raad, art. 3 bis)

1.        Het is aan de lidstaten zelf om te bepalen welke evenementen van aanzienlijk belang zijn. Zij beschikken daarbij over een ruime beoordelingsmarge.

Richtlijn 89/552 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten brengt immers geen harmonisatie van de lijst van dergelijke evenementen tot stand, maar berust op het uitgangspunt dat er binnen de Unie grote sociale en culturele verschillen zijn omtrent het belang van die evenementen voor het grote publiek. Aangezien de criteria om te beoordelen of een evenement van aanzienlijk belang voor de samenleving is vrij onbepaald zijn, moet elke lidstaat daar een concrete invulling aan geven en aan de hand van de sociale en culturele kenmerken van zijn samenleving beoordelen welk belang de betrokken evenementen voor het grote publiek hebben.

(cf. punten 14, 15, 17)

2.        De Commissie mag bij haar toetsing van de rechtmatigheid van de nationale maatregelen waarbij evenementen van aanzienlijk belang zijn aangewezen, welke toetsing zij krachtens artikel 3 bis van richtlijn 89/552 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten verricht, gelet op de omvang van de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten op dit punt, uitsluitend nagaan of de lidstaten kennelijke beoordelingsfouten hebben gemaakt bij de aanwijzing van evenementen van aanzienlijk belang.

Wat meer in het bijzonder de vraag betreft of de aanwijzing van het betrokken evenement als evenement van aanzienlijk belang verenigbaar is met de algemene beginselen van het recht van de Unie, zoals het evenredigheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel, met de grondrechten, met de beginselen van het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van vestiging, alsmede met de bepalingen inzake vrije mededinging, mag niet uit het oog worden verloren dat de rechtsgeldige aanwijzing van een evenement als evenement van aanzienlijk belang leidt tot onvermijdelijke belemmeringen van het vrij verrichten van diensten, de vrijheid van vestiging, de vrije mededinging en het eigendomsrecht, die volgens de wetgever van de Unie worden gerechtvaardigd door het op het algemeen belang berustende doel om het recht op informatie te beschermen en de brede toegang van het publiek tot televisie-uitzendingen van dergelijke evenementen te garanderen.

Wil artikel 3 bis van richtlijn 89/552 nuttig effect hebben, dient, wanneer een evenement door de betrokken lidstaat op goede gronden is aangewezen als evenement van aanzienlijk belang, de Commissie alleen te kijken naar de daaraan verbonden gevolgen voor het vrij verrichten van diensten, de vrijheid van vestiging, de vrije mededinging en het eigendomsrecht die verder gaan dan de gevolgen die inherent zijn aan de opneming van dat evenement in de lijst als bedoeld in artikel 3 bis, lid 1.

(cf. punten 18, 19, 21‑23)

3.        De wetgever van de Unie heeft niet willen zeggen dat met het wereldkampioenschap voetbal, in de zin van punt 18 van de considerans van richtlijn 97/36 tot wijziging van richtlijn 89/552 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, uitsluitend het eindtoernooi wordt bedoeld of dat het één enkel ondeelbaar evenement betreft. Integendeel, het wereldkampioenschap moet worden beschouwd als een evenement dat in beginsel kan worden onderverdeeld in verschillende wedstrijden of rondes, en niet alle wedstrijden of rondes vallen noodzakelijkerwijs onder de kwalificatie evenement van aanzienlijk belang.

(cf. punt 35)

4.        Aangezien het eindtoernooi van het wereldkampioenschap voetbal niet rechtsgeldig in zijn geheel in een lijst van evenementen van aanzienlijk belang kan worden opgenomen, los van de belangstelling die de wedstrijden in de betrokken lidstaat wekken, is de lidstaat wel verplicht om de Commissie mee te delen waarom in de specifieke context van de samenleving van die staat het eindtoernooi van het wereldkampioenschap één enkel evenement is dat in zijn geheel dient te worden beschouwd als van aanzienlijk belang voor die samenleving, en geen aaneenschakeling van individuele evenementen die zijn onderverdeeld in wedstrijden van verschillend belang.

(cf. punt 41)

5.        Een onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht maakt het bestreden arrest niet ongeldig wanneer het dictum van het arrest om andere redenen rechtens is gegrond.

(cf. punten 44, 59)

6.        Om de Commissie in staat te stellen haar toezicht uit te oefenen, mag de uiteenzetting van de gronden die een lidstaat ertoe hebben gebracht een evenement aan te wijzen als evenement van aanzienlijk belang, beknopt zijn, mits sprake is van een relevante uiteenzetting. Bijgevolg kan met name niet worden verlangd dat de lidstaat in de kennisgeving van de betrokken maatregelen gedetailleerde en kwantitatieve gegevens vermeldt over elk aspect of onderdeel van het bij de Commissie aangemelde evenement. Indien de Commissie op grond van de haar ter beschikking staande gegevens twijfel heeft over de aanwijzing van een evenement als evenement van aanzienlijk belang, moet zij de lidstaat die het evenement heeft aangewezen, om opheldering vragen.

(cf. punten 45, 46)

7.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 54, 90, 102)

8.        De vraag of de motivering van een arrest van het Gerecht inconsistent is, is weliswaar een rechtsvraag die in hogere voorziening kan worden opgeworpen aangezien uit de motivering van een arrest duidelijk en ondubbelzinnig de redenering van het Gerecht moet blijken. De verplichting om te zorgen voor een consistente motivering is echter geen doel op zich, maar hiermee wordt met name beoogd dat de betrokkenen kennis kunnen nemen van de gronden voor de genomen beslissing. Wanneer het Hof, na te hebben geoordeeld dat de vaststellingen van het Gerecht onjuist zijn, de desbetreffende overwegingen vervangt en daarmee de genomen beslissing rechtvaardigt, liggen die overwegingen van het Gerecht niet meer ten grondslag aan de genomen beslissing.

(cf. punten 60‑63)

9.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 66)

10.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 67)

11.      Met de verplichting tot duidelijkheid en transparantie van artikel 3 bis, lid 1, derde zin, van richtlijn 89/552 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten wordt beoogd te voorkomen dat het optreden van de bevoegde nationale autoriteiten de Unierechtelijke voorschriften betreffende een fundamentele vrijheid van hun nuttig effect berooft. Bij de aanwijzing van een evenement als evenement van aanzienlijk belang dienen objectieve en vooraf kenbare criteria te worden gehanteerd, zodat er grenzen worden gesteld aan de uitoefening van de beoordelingsvrijheid van die autoriteiten teneinde willekeur te voorkomen. Om dezelfde redenen moet in de nationale procedure ter uitvoering van die bepaling vooraf worden bepaald welke instantie verantwoordelijk is voor de aanwijzing, en worden aangegeven onder welke voorwaarden de belanghebbenden, of in voorkomend geval bepaalde adviesorganen, opmerkingen kunnen maken alvorens een besluit wordt genomen. Vanwege de impact die een dergelijk besluit op de uitzendrechten voor een evenement heeft, dienen de betrokken omroeporganisaties en de houders van die rechten met name de gelegenheid te hebben om bij die instantie opmerkingen in te dienen.

De verplichting tot duidelijkheid en transparantie vereist echter alleen dat die belanghebbenden en adviesorganen opmerkingen kunnen maken over de wezenlijke aspecten aan de hand waarvan die instantie haar besluit neemt. Niets verzet zich er dus tegen dat een lidstaat op een later tijdstip aan de Commissie aanvullende gegevens verstrekt die dat besluit onderbouwen en die ook betrekking kunnen hebben op een periode na de datum van opstelling van de lijst van evenementen van aanzienlijk belang.

(cf. punten 72‑74)

12.      Bij de uitvoering van artikel 3 bis van richtlijn 89/552 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, beschikt een nationale instantie die een evenement van aanzienlijk belang voor de samenleving aanwijst, over een ruime beoordelingsmarge bij het bepalen welke televisieomroeporganisaties het evenement mogen uitzenden. Naar analogie van hetgeen wordt verlangd van instellingen die handelingen van de Unie verrichten, moet deze instantie weliswaar aangeven waarom een evenement als evenement van aanzienlijk belang is aangewezen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen om hun rechten te kunnen verdedigen en de Commissie en de bevoegde rechterlijke instanties hun toezicht kunnen uitoefenen, maar is het om aan een dergelijke doelstelling te voldoen niet noodzakelijk dat die instantie specifiek aangeeft waarom zij de adviezen van bepaalde adviesorganen niet heeft opgevolgd hoewel zij niet verplicht is om deze op te volgen. In dit verband is het niet van belang dat het gaat om adviezen van verschillende adviesorganen die dezelfde zienswijze delen.

(cf. punten 77‑79)

13.      De motivering van het Gerecht kan impliciet zijn, mits de belanghebbenden de redenen kunnen kennen waarom het hun argumenten heeft afgewezen en het Hof over voldoende elementen beschikt om zijn toezicht uit te oefenen. Meer in het bijzonder hoeft het Gerecht niet in te gaan op de door een partij aangevoerde argumenten die niet nauwkeurig en duidelijk genoeg zijn, omdat zij niet nader worden uitgewerkt of worden onderbouwd door een specifieke argumentatie.

(cf. punt 89)

14.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 95)

15.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 101, 103)

16.      Met betrekking tot de kwalificatie van het eindtoernooi van het wereldkampioenschap voetbal als evenement van aanzienlijk belang voor de samenleving van een lidstaat, zodat dit evenement niet exclusief mag worden uitgezonden door aanbieders van betaaltelevisie, vloeit uit artikel 3 bis van richtlijn 89/552 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten een inbreuk op het eigendomsrecht van de Fédération internationale de football association (FIFA) voort die in beginsel kan worden gerechtvaardigd door het doel om het recht op informatie te beschermen en de brede toegang van het publiek tot televisie-uitzendingen van evenementen van aanzienlijk belang te garanderen. Voorts dient de Commissie, wanneer alle wedstrijden van het eindtoernooi van het wereldkampioenschap door de betrokken lidstaat op goede gronden zijn aangewezen als evenement van aanzienlijk belang, alleen te kijken naar de gevolgen van die aanwijzing voor het eigendomsrecht van de FIFA die verder gaan dan de gevolgen die inherent zijn aan de opneming van dat evenement in de lijst van de door de betrokken autoriteiten aangewezen evenementen.

(cf. punt 126)