Language of document : ECLI:EU:T:2021:730

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

14 oktober 2021 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Mededinging – Misbruik van machtspositie – Onlineverkoop – Besluit om een onderzoek te openen – Territoriaal bereik van het onderzoek – Italië daarvan uitgesloten – Handeling waartegen geen beroep kan worden ingesteld – Voorbereidende handeling – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑19/21,

Amazon.com, Inc., gevestigd te Wilmington, Delaware (Verenigde Staten),

Amazon Services Europe Sàrl, gevestigd te Luxemburg (Luxemburg),

Amazon EU Sàrl, gevestigd te Luxemburg,

Amazon Europe Core Sàrl, gevestigd te Luxemburg,

vertegenwoordigd door A. Komninos en G. Tantulli, advocaten,

verzoeksters,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Ernst, T. Franchoo, G. Meessen en C. Sjödin als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2020) 7692 final van de Commissie van 10 november 2020 houdende inleiding van een procedure op grond van artikel 102 VWEU in zaak AT.40703 Amazon – Buy Box,

geeft

HET GERECHT (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: H. Kanninen, president, M. Jaeger en N. Półtorak (rapporteur), rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Verzoeksters, Amazon.com, Inc., Amazon Services Europe Sàrl, Amazon EU Sàrl en Amazon Europe Core Sàrl (hierna samen: „Amazon”), maken deel uit van de onderneming Amazon. Amazon is met name actief op internet en houdt zich onder meer bezig met onlinedetailhandel en het aanbieden van verscheidene onlinediensten.

2        Op 10 november 2020 heeft de Europese Commissie besluit C(2020) 7692 final vastgesteld, tot inleiding van de procedure in zaak AT.40703 Amazon – Buy Box (hierna: „bestreden besluit”).

3        Volgens de Commissie kunnen bepaalde handelspraktijken van Amazon haar eigen detailhandelsaanbod alsmede het aanbod van verkopers op haar marktplaats die gebruikmaken van Amazons logistieke en leveringsdiensten, kunstmatig begunstigen.

4        De Commissie meende dat de betrokken praktijk, indien wordt bewezen dat die bestaat, in strijd kan zijn met artikel 102 VWEU.

5        In het bestreden besluit heeft de Commissie aangegeven dat het onderzoek de gehele Europese Economische Ruimte (EER) zal bestrijken, met uitzondering van Italië, waarvoor zij in het perscommuniqué bij de vaststelling van dat besluit als reden heeft gegeven dat de Italiaanse mededingingsautoriteit in april 2019 is begonnen met een onderzoek naar voor een deel soortgelijke problemen, waarbij zij zich op de Italiaanse markt concentreert.

 Procedure en conclusies van partijen

6        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 19 januari 2021, heeft Amazon het onderhavige beroep ingesteld.

7        Bij afzonderlijke akte, neergelegd op 19 januari 2021, heeft Amazon krachtens artikel 152 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verzocht om behandeling volgens de versnelde procedure. Bij beslissing van 11 februari 2021 heeft het Gerecht dit verzoek afgewezen.

8        Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 29 maart 2021, heeft de Commissie krachtens artikel 130 van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet‑ontvankelijkheid opgeworpen. Op 14 mei 2021 heeft Amazon haar opmerkingen over die exceptie neergelegd.

9        Bij akten, neergelegd ter griffie van het Gerecht op respectievelijk 21 en 22 april 2021, hebben de Italiaanse Republiek en de Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (mededingings- en marktautoriteit, Italië) verzocht om toelating tot interventie in de onderhavige procedure aan de zijde van de Commissie.

10      Bij akten, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 21 april 2021, hebben de Chamber of Commerce of the United States of America (kamer van koophandel van de Verenigde Staten van Amerika) en de Computer & Communications Industry Association verzocht om toelating tot interventie in de onderhavige procedure aan de zijde van Amazon.

11      In het verzoekschrift verzoekt Amazon het Gerecht:

–        het bestreden besluit gedeeltelijk nietig te verklaren, voor zover Italië daarbij van het territoriale bereik van het onderzoek wordt uitgesloten;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

12      In de exceptie van niet‑ontvankelijkheid verzoekt de Commissie het Gerecht:

–        het beroep niet‑ontvankelijk te verklaren;

–        Amazon te verwijzen in de kosten.

13      In haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid verzoekt Amazon het Gerecht om deze exceptie te verwerpen.

 In rechte

14      Ter ondersteuning van de exceptie van niet-ontvankelijkheid voert de Commissie drie middelen van niet-ontvankelijkheid aan. Ten eerste is er geen sprake van een handeling die vatbaar is voor beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU, ten tweede heeft Amazon geen procesbelang en ten derde is het Gerecht niet in staat om het bestreden besluit nietig te verklaren en de Commissie te gelasten de geografische reikwijdte van het door haar ingestelde onderzoek te wijzigen.

15      Verzoeksters stellen met name dat het bestreden besluit het karakter van een voor beroep vatbare handeling heeft gekregen door de bijzondere omstandigheden van de onderhavige zaak.

16      Krachtens artikel 130, leden 1 en 7, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, op verzoek van de verweerder, uitspraak doen over de niet‑ontvankelijkheid of de onbevoegdheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Aangezien de Commissie in casu heeft verzocht om een uitspraak over de niet‑ontvankelijkheid, besluit het Gerecht, dat zich voldoende voorgelicht acht door de stukken van het dossier, om uitspraak te doen zonder de behandeling voort te zetten.

17      Uit vaste rechtspraak blijkt dat als voor beroep vatbare handelingen in de zin van artikel 263 VWEU worden aangemerkt alle door de instellingen van de Europese Unie vastgestelde bepalingen, ongeacht de vorm, die tot doel hebben bindende rechtsgevolgen tot stand te brengen. Deze bindende rechtsgevolgen moeten worden beoordeeld op basis van de wezenlijke inhoud ervan en aan de hand van objectieve criteria, zoals de inhoud van de betrokken handeling, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met de context waarin de handeling is vastgesteld en met de bevoegdheden van de instelling die de handeling heeft vastgesteld (zie in die zin arresten van 13 februari 2014, Hongarije/Commissie, C‑31/13 P, EU:C:2014:70, punten 54 en 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 25 oktober 2017, Roemenië/Commissie, C‑599/15 P, EU:C:2017:801, punten 47 en 48).

18      Bijgevolg is een beroep tot nietigverklaring in principe alleen mogelijk tegen maatregelen waarbij de betrokken instelling na afloop van een administratieve procedure haar standpunt definitief vastlegt. Tussenmaatregelen ter voorbereiding van het eindbesluit kunnen dus niet worden geacht vatbaar te zijn voor beroep (arrest van 19 januari 2017, Commissie/Total en Elf Aquitaine, C‑351/15 P, EU:C:2017:27, punt 37).

19      In deze context zijn zuiver voorbereidende maatregelen als zodanig weliswaar niet vatbaar voor beroep tot nietigverklaring, maar kunnen de eventuele gebreken ervan worden aangevoerd tot staving van een beroep tegen het eindbesluit ter voorbereiding waarvan zij zijn genomen, hetgeen een effectieve en volledige rechterlijke bescherming waarborgt (zie in die zin arrest van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, EU:C:1981:264, punt 12).

20      De gevolgen en het rechtskarakter van het bestreden besluit – dat is vastgesteld op grond van artikel 2, lid 1, van verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen [101 en 102 VWEU] (PB 2004, L 123, blz. 18), zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2015/1348 van de Commissie van 3 augustus 2015 (PB 2015, L 208, blz. 3) – moeten worden beoordeeld op basis van de functie die dit besluit vervult in het kader van de procedure die leidt tot een besluit dat wordt vastgesteld op grond van hoofdstuk III van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen [101 en 102 VWEU] (PB 2003, L 1, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 487/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van het luchtvervoer (PB 2009, L 148, blz. 1) (zie in die zin arrest van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, EU:C:1981:264, punt 13).

21      Die procedure strekt ertoe de betrokken ondernemingen in staat te stellen hun standpunt uiteen te zetten en de Commissie zo goed mogelijk voor te lichten voordat zij een besluit neemt dat gevolgen heeft voor hun belangen. Zij beoogt hun dus processuele waarborgen te bieden en, zoals blijkt uit artikel 10 van verordening nr. 773/2004, hun recht om door de Commissie te worden gehoord te waarborgen (zie in die zin arrest van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, EU:C:1981:264, punt 14).

22      Een beroep tot nietigverklaring dat tegen de inleiding van een procedure op grond van artikel 102 VWEU is gericht, kan er echter toe leiden dat de Unierechter bepaalde vragen dient te beoordelen waarover de Commissie zich nog niet heeft kunnen uitspreken. Daarmee zou worden vooruitgelopen op de discussie ten gronde en zouden de verschillende fasen van de administratieve en gerechtelijke procedure door elkaar gaan lopen. Een dergelijk beroep zou dus onverenigbaar zijn met de regeling van de bevoegdheidsverdeling tussen de Commissie en de Unierechter en met het stelsel van de rechtsmiddelen waarin het Verdrag voorziet, alsook met de vereisten van een goede procesgang en een regelmatig verloop van de administratieve procedure van de Commissie (zie in die zin arrest van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, EU:C:1981:264, punt 20).

23      Hieruit volgt dat volgens de rechtspraak een handeling waarbij de Commissie een procedure op grond van artikel 102 VWEU inleidt, in beginsel louter de normale gevolgen van een procedurehandeling heeft en de rechtspositie van de verzoekende partijen, afgezien van hun processuele situatie, onverlet laat (zie in die zin arrest van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, EU:C:1981:264, punt 17, en beschikking van 15 maart 2019, Silgan Closures en Silgan Holdings/Commissie, T‑410/18, EU:T:2019:166, punt 19).

24      In casu moet evenwel worden opgemerkt dat verzoeksters enkel opkomen tegen het gedeelte van het bestreden besluit waarbij de Commissie een lidstaat van de geografische reikwijdte van de door haar ingeleide procedure uitsluit, en niet tegen het bestreden besluit als zodanig. Bijgevolg moet worden nagegaan of dit deel van het bestreden besluit, gelet op de in de punten 17 tot en met 23 hierboven in herinnering gebrachte beginselen, ook enkel de normale gevolgen van een procedurehandeling heeft.

25      Volgens artikel 2, lid 1, van verordening nr. 773/2004 kan de Commissie op elk tijdstip besluiten een procedure in te leiden met het oog op de vaststelling van een besluit op grond van hoofdstuk III van verordening nr. 1/2003, maar moet dit besluit worden genomen vóór de toezending van een mededeling van punten van bezwaar.

26      De handeling waarbij de Commissie een onderneming in kennis stelt van haar voornemen om een procedure in te leiden teneinde een van de in hoofdstuk III van verordening nr. 1/2003 bedoelde besluiten vast te stellen, dient te preciseren op welke vermeende schendingen van de artikelen 101 en 102 VWEU – begaan door een of meer ondernemingen, gedurende een of meer perioden op een of meer productmarkten en op een of meer geografische markten – deze handeling betrekking heeft (arrest van 25 februari 2021, Slovak Telekom, C‑857/19, EU:C:2021:139, punt 29).

27      Hieruit volgt dat een op grond van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 773/2004 genomen besluit van de Commissie meerdere gegevens moet bevatten, waaronder de geografische markt(en) waarop het onderzoek van de Commissie betrekking zal hebben. De afbakening van dit geografische gebied is dus slechts een van de verplichte elementen van een besluit tot inleiding van een procedure met het oog op de vaststelling van een van de in hoofdstuk III van verordening nr. 1/2003 bedoelde besluiten.

28      Door in casu te besluiten om met het oog op de vaststelling van een van de in hoofdstuk III van verordening nr. 1/2003 bedoelde besluiten een procedure in te leiden die geen betrekking heeft op het grondgebied van Italië, heeft de Commissie zich derhalve beperkt tot de afbakening van de geografische reikwijdte van die procedure, zoals vereist is voor een op grond van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 773/2004 genomen besluit.

29      Amazon merkt echter op dat bepaalde procedurele besluiten bindende en definitieve rechtsgevolgen in de zin van artikel 263 VWEU, zoals uitgelegd in de rechtspraak, kunnen doen ontstaan.

30      Het gaat daarbij ten eerste om besluiten die, ofschoon zij fasen van een lopende administratieve procedure vormen, niet alleen de voorwaarden voor het latere verloop van die procedure creëren, maar gevolgen doen ontstaan die het procedurele kader te buiten gaan en de rechten en verplichtingen van de betrokkenen wezenlijk wijzigen. Ten tweede zijn sommige procedurele besluiten vatbaar voor beroep omdat zij de procedurele rechten van de betrokkenen aantasten (zie arrest van 15 januari 2003, Philip Morris International/Commissie, T‑377/00, T‑379/00, T‑380/00, T‑260/01 en T‑272/01, EU:T:2003:6, punten 96, 97 en 99 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      In casu leidt de uitsluiting van Italië van de geografische reikwijdte van de procedure die de Commissie na de vaststelling van het bestreden besluit heeft ingeleid, evenwel niet tot een wezenlijke wijziging van de rechten en verplichtingen van Amazon en doet deze uitsluiting evenmin afbreuk aan haar procedurele rechten.

32      Deze afbakening van de geografische reikwijdte van het door de Commissie ingeleide onderzoek dient immers ter voorbereiding van het eindbesluit en is in dat verband aan verandering onderhevig, aangezien het de Commissie vrijstaat om gedurende de administratieve procedure de geografische reikwijdte van haar onderzoek te wijzigen door deze te verruimen of in te perken, teneinde die reikwijdte zo nodig aan te passen aan de gegevens die zij eventueel ontdekt.

33      Pas wanneer de Commissie jegens Amazon een eindbesluit heeft genomen over de vermoede schending(en) van artikel 102 VWEU en de betrokken procedure wordt beëindigd, heeft de Commissie definitief uitspraak gedaan over de geografische reikwijdte van de vermoede inbreuk.

34      Daarnaast heeft de Commissie – door in het bestreden besluit te beslissen dat de geografische markt waarop haar onderzoek betrekking zou hebben de gehele EER, met uitsluiting van Italië, bestreek – gebruikgemaakt van haar discretionaire bevoegdheid om de geografische reikwijdte van haar onderzoek af te bakenen, hetgeen neerkomt op het opstellen van een lijst van staten waar Italië niet op voorkomt. Bijgevolg is deze uitsluiting van Italië van de reikwijdte van het door de Commissie ingeleide onderzoek een zuiver procedureel gevolg van de inleiding van dat onderzoek, zodat het bestreden besluit daardoor geen handeling wordt die Amazons rechtspositie aantast en dus aanvechtbaar zou zijn.

35      Dezelfde conclusie moet worden getrokken met betrekking tot de stellingen van Amazon dat het bestreden besluit, ten eerste, haar dwingt zich te verdedigen tegen twee verschillende autoriteiten, namelijk de Italiaanse mededingingsautoriteit en de Commissie, met inachtneming van verschillende procedureregels, waarborgen en, in het algemeen, systemen, en, ten tweede, zou kunnen leiden tot een uiteenlopende toepassing van het mededingingsrecht van de Unie en tot de oplegging van uiteenlopende sancties, hetgeen de uniforme aanpak bij de activiteiten van de Unie zou kunnen ondermijnen.

36      Ten eerste heeft de omstandigheid dat Amazon zich voor twee verschillende autoriteiten moet verdedigen immers geen gevolgen buiten het procedurele kader en is die omstandigheid dus niet van invloed op haar rechtspositie, zoals is geoordeeld met betrekking tot de verjaringsregels (zie in die zin beschikking van 15 maart 2019, Silgan Closures en Silgan Holdings/Commissie, T‑410/18, EU:T:2019:166, punt 26). Ten tweede is het risico van tegenstrijdige beslissingen of uiteenlopende sancties, die in voorkomend geval gelijktijdig zouden worden vastgesteld door de Italiaanse mededingingsautoriteit en door de Commissie, geen gevolg van het bestreden besluit, maar van deze administratieve procedures of van de latere eindbesluiten. Zoals in punt 19 hierboven is aangegeven, kan Amazon zich pas na afloop van de door de Commissie en de Italiaanse mededingingsautoriteit ingeleide procedures, ter ondersteuning van een beroep tegen het eindbesluit, beroepen op eventuele onrechtmatigheden in die procedures of in de na afloop daarvan genomen besluiten.

37      Bovendien volgt uit de rechtspraak dat een besluit tot inleiding van een procedure in de zin van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 773/2004 niet tot gevolg heeft dat de adressaten ervan hun procedurele rechten worden ontnomen. Die procedure strekt er daarentegen juist toe de betrokken ondernemingen in staat te stellen hun standpunt uiteen te zetten en de Commissie zo goed mogelijk voor te lichten voordat zij een besluit neemt dat gevolgen heeft voor hun belangen (beschikking van 29 januari 2020, Silgan Closures en Silgan Holdings/Commissie, C‑418/19 P, niet gepubliceerd, EU:C:2020:43, punt 48). Die procedure beoogt hun dus procedurele waarborgen te bieden en, zoals blijkt uit overweging 32 van verordening nr. 1/2003 en overweging 10 van verordening nr. 773/2004, het recht van ondernemingen om door de Commissie te worden gehoord te waarborgen.

38      Hieruit volgt dat het besluit om Italië uit te sluiten van de reikwijdte van de procedure die de Commissie na de vaststelling van het bestreden besluit heeft ingeleid, louter de normale gevolgen van een procedurehandeling heeft en Amazons rechtspositie, afgezien van haar processuele situatie, onverlet laat.

39      Aan deze conclusie kan niet worden afgedaan door de stelling van Amazon dat het bestreden besluit, al is het procedureel van aard, bindende rechtsgevolgen heeft omdat de uitsluiting van het Italiaanse grondgebied van de reikwijdte van het onderzoek Amazon de in artikel 11, lid 6, van verordening nr. 1/2003 opgenomen bescherming tegen parallelle procedures heeft ontnomen.

40      In dit verband volgt uit de rechtspraak dat, wanneer de Commissie krachtens artikel 11, lid 6, eerste volzin, van verordening nr. 1/2003 tegen een of meer ondernemingen een procedure inleidt wegens vermeende schending van de artikelen 101 of 102 VWEU, de mededingingsautoriteiten van de lidstaten hun bevoegdheid verliezen om dezelfde ondernemingen te vervolgen voor dezelfde vermeende mededingingsverstorende gedragingen die op dezelfde geografische en productmarkt(en) in dezelfde periode(n) hebben plaatsgevonden (arrest van 25 februari 2021, Slovak Telekom, C‑857/19, EU:C:2021:139, punt 30).

41      Dit bevoegdheidsverlies van de nationale mededingingsautoriteiten wordt gerechtvaardigd door het doel van verordening nr. 1/2003 om een doeltreffende toepassing van de mededingingsregels van de Unie te verzekeren door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten in staat te stellen dit recht parallel met de Commissie toe te passen. Deze regels kunnen echter niet parallel worden toegepast ten koste van de ondernemingen. Aldus kunnen ondernemingen door het bevoegdheidsverlies van de nationale mededingingsautoriteiten worden beschermd tegen parallelle vervolging door deze autoriteiten en door de Commissie (zie in die zin arrest van 25 februari 2021, Slovak Telekom, C‑857/19, EU:C:2021:139, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42      Voorts bepaalt artikel 16, lid 2, van verordening nr. 1/2003 dat wanneer mededingingsautoriteiten van de lidstaten artikel 101 of artikel 102 VWEU toepassen op overeenkomsten, besluiten of gedragingen die reeds het voorwerp uitmaken van een besluit van de Commissie, zij geen beslissingen kunnen nemen die in strijd zijn met het door de Commissie vastgestelde besluit.

43      De door artikel 11, lid 6, van deze verordening geboden bescherming heeft betrekking op de situatie waarin twee parallelle procedures worden uitgevoerd, ingeval de Commissie besluit om een onderzoeksprocedure in te leiden, en niet op de situatie waarin wordt verzocht om een procedure op een specifieke markt in te leiden teneinde die bescherming te krijgen.

44      Hoe dan ook volgt uit de in punt 41 hierboven aangehaalde rechtspraak dat het doel van artikel 11, lid 6, van verordening nr. 1/2003, dat een procedureregel vormt (zie in die zin arrest van 14 februari 2012, Toshiba Corporation e.a., C‑17/10, EU:C:2012:72, punt 70), erin bestaat om ondernemingen te beschermen tegen parallelle vervolging door de nationale mededingingsautoriteiten en door de Commissie, door eerstgenoemden hun bevoegdheid te ontnemen om de artikelen 101 en 102 VWEU toe te passen op de feiten waarop de door de Commissie ingeleide procedure betrekking heeft. Aldus beschermt artikel 11, lid 6, van verordening nr. 1/2003 ondernemingen tegen parallelle vervolgingen door deze verschillende autoriteiten (zie in die zin beschikking van 15 maart 2019, Silgan Closures en Silgan Holdings/Commissie, T‑410/18, EU:T:2019:166, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      Deze uit de rechtspraak voortvloeiende bescherming tegen parallelle vervolging houdt evenwel niet in dat ondernemingen het recht hebben om een zaak volledig door de Commissie te laten behandelen. In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat, op grond van de artikelen 4 en 5 van verordening nr. 1/2003, de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten parallelle bevoegdheden hebben om de artikelen 101 en 102 VWEU toe te passen en dat de opzet van verordening nr. 1/2003 berust op een nauwe samenwerking tussen beide (zie arrest van 17 december 2014, Si.mobil/Commissie, T‑201/11, EU:T:2014:1096, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46      Noch verordening nr. 1/2003 noch de mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten (PB 2004, C 101, blz. 43) bevat evenwel een regel voor de bevoegdheidsverdeling tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten.

47      In dit verband heeft het Gerecht reeds geoordeeld dat artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1/2003, op grond waarvan een mededingingsautoriteit een zaak mag schorsen of beëindigen wanneer een andere autoriteit dezelfde zaak behandelt of heeft behandeld, en overweging 18 daarvan, waaruit volgt dat „[het doel erin bestaat dat] elke zaak door slechts één autoriteit wordt behandeld”, niet kunnen worden geacht een criterium vast te stellen voor de toewijzing aan dan wel de verdeling van de zaken of de bevoegdheden tussen de Commissie en de nationale autoriteit of autoriteiten die eventueel bij de zaak in kwestie betrokken zijn (zie in die zin arrest van 17 december 2014, Si.mobil/Commissie, T‑201/11, EU:T:2014:1096, punt 38).

48      Voorts preciseert punt 4 van de mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten dat raadplegingen en uitwisselingen binnen het netwerk een zaak zijn tussen de openbare handhavingsinstanties. In punt 31 van die mededeling voegt zij daaraan toe dat deze voor de betrokken ondernemingen geen individueel recht schept dat de zaak door een bepaalde autoriteit zal worden behandeld. Meer in het algemeen kan een onderneming zich noch op basis van verordening nr. 1/2003 noch op basis van deze mededeling gerechtigd achten of verwachten dat haar zaak door een bepaalde mededingingsautoriteit zal worden behandeld (zie arrest van 17 december 2014, Si.mobil/Commissie, T‑201/11, EU:T:2014:1096, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49      Hieruit volgt dat Amazon niet op goede gronden kan stellen dat het betwiste gedeelte van het bestreden besluit haar de bescherming van artikel 11, lid 6, van verordening nr. 1/2003 heeft ontnomen, aangezien deze beschermende werking niet impliceert dat de Commissie verplicht is om een procedure in te leiden teneinde de nationale mededingingsautoriteiten hun bevoegdheid tot toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU te ontnemen.

50      Zelfs indien de Italiaanse mededingingsautoriteit, in strijd met de in artikel 11, lid 6, van verordening nr. 1/2003 opgenomen bescherming tegen parallelle procedures, een procedure zou voeren met dezelfde geografische reikwijdte en betreffende dezelfde vermeende inbreuken op de mededingingsregels als de door de Commissie ingeleide procedure, zou Amazon voorts nog steeds tegen deze omstandigheid kunnen opkomen bij de nationale rechter, met name door zich te beroepen op de onbevoegdheid van die autoriteit. Ook indien zich in de loop van de door de Commissie gevoerde procedure onregelmatigheden zouden voordoen, kunnen die in voorkomend geval worden aangevochten in het kader van een beroep tegen het eindbesluit van de Commissie.

51      Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het bestreden gedeelte van het bestreden besluit, voor zover Italië daarbij wordt uitgesloten van de territoriale reikwijdte van het onderzoek, een voorbereidende handeling is die ten aanzien van Amazon geen rechtsgevolgen heeft in de zin van artikel 263 VWEU, zodat de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid moet worden toegewezen en het beroep bijgevolg niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, zonder dat de twee andere door de Commissie aangevoerde middelen van niet‑ontvankelijkheid hoeven te worden onderzocht.

52      Ingevolge artikel 144, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering wordt, wanneer de verweerder een exceptie van niet‑ontvankelijkheid of een exceptie van onbevoegdheid als bedoeld in artikel 130, lid 1, ervan opwerpt, pas op het verzoek tot interventie beslist nadat de exceptie is verworpen of met het onderzoek van de zaak ten gronde is gevoegd. Aangezien het beroep in casu in zijn geheel niet-ontvankelijk wordt verklaard, hoeft niet te worden beslist op de in de punten 9 en 10 hierboven bedoelde verzoeken tot interventie.

 Kosten

53      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

54      Voorts bepaalt artikel 144, lid 10, van het Reglement voor de procesvoering dat indien, zoals in casu, in de hoofdzaak een einde komt aan het geding voordat op het verzoek tot interventie is beslist, de indiener van een verzoek tot interventie en de hoofdpartijen ieder hun eigen kosten in verband met het verzoek tot interventie dragen. Aangezien de verzoeken tot interventie niet ter kennis van verzoeksters en de Commissie zijn gebracht en voor hen dienaangaande bijgevolg geen kosten zijn kunnen opkomen, moet worden geoordeeld dat de Italiaanse Republiek, de Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, de Chamber of Commerce of the United States of America en de Computer & Communications Industry Association in dit verband elk hun eigen kosten zullen dragen.

HET GERECHT (Eerste kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Op de verzoeken tot interventie van de Italiaanse Republiek, de Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (mededingings- en marktautoriteit, Italië), de Chamber of Commerce of the United States of America (kamer van koophandel van de Verenigde Staten van Amerika) en de Computer & Communications Industry Association hoeft niet te worden beslist.

3)      Amazon.com, Inc., Amazon Services Europe Sàrl, Amazon EU Sàrl en Amazon Europe Core Sàrl dragen hun eigen kosten en de kosten van de Europese Commissie.

4)      De Italiaanse Republiek, de Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, de Chamber of Commerce of the United States of America en de Computer & Communications Industry Association dragen elk hun eigen kosten in verband met de verzoeken tot interventie.

Luxemburg, 14 oktober 2021.

De griffier

 

De president

E. Coulon

 

H. Kanninen


*      Procestaal: Engels.