Language of document : ECLI:EU:T:2010:554

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

17 december 2010

Zaak T‑38/10 P

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Niet-contractuele aansprakelijkheid — Vergoeding van invorderbare kosten — Exceptie van parallel beroep — Procedurefouten — Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”

Betreft: Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 10 november 2009, Marcuccio/Commissie (F‑70/07, JurAmbt. blz. I-A-1-423 en II-A-1-2293), en strekkende tot vernietiging van die beschikking.

Beslissing: De hogere voorziening wordt afgewezen. Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen alsook de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.

Samenvatting

1.      Procedure — Kosten — Begroting — Specifieke procedure die gebruikmaking van aansprakelijkheidsprocedure uitsluit

(Art. 236 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 92, lid 1; Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Procedure — Inleidend verzoekschrift — Vormvereisten

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

1.      De in artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voorziene specifieke procedure strekkende tot de begroting van kosten sluit uit dat dezelfde bedragen of met hetzelfde oogmerk uitgegeven bedragen worden gevorderd in het kader van een actie wegens niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie. De toepassing van dit beginsel in het kader van een actie waarin de aansprakelijkheid van een instelling van de Unie als werkgever van de rekwirant in geding wordt gebracht is niet in strijd met de artikelen 90 en 91 van het Statuut, aangezien de statutaire verhouding tussen de partijen losstaat van het feit dat de wetgever op het gebied van de begroting van kosten in artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een specifieke procedure heeft ingevoerd, die zonder uitzondering van toepassing is op door ambtenaren ingestelde beroepen.

(cf. punten 27 en 28)

Referentie:

Gerecht: 27 juni 2001, X/Commissie, T‑214/00, JurAmbt. blz. I‑A‑143 en II‑663, punten 37 en 38; 11 juli 2007, Schneider Electric/Commissie, T‑351/03, Jurispr. blz. II‑2237, punt 297, gedeeltelijk vernietigd in hogere voorziening bij Hof 16 juli 2009, Commissie/Schneider Electric, C‑440/07 P, Jurispr. blz. I‑6413

2.      Volgens artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat krachtens artikel 53, eerste alinea, van dat Statuut en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, moet het verzoekschrift onder meer een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Het middel waarop het beroep is gebaseerd, moet daar dus inhoudelijk worden uiteengezet zodat de zuiver abstracte formulering ervan niet voldoet aan de vereisten van het Statuut van het Hof en van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Bovendien moet de — zelfs summiere — uiteenzetting zo duidelijk en nauwkeurig zijn dat de verwerende partij haar verweer kan voorbereiden en het Gerecht, in voorkomend geval zonder nadere informatie, op het beroep uitspraak kan doen. Voor de ontvankelijkheid van een beroep, en meer specifiek een beroepsmiddel, vereisen de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd coherent en begrijpelijk uit de tekst van het verzoekschrift zelf blijken. In dit verband staat het niet aan het Gerecht om uit te zoeken of de tot staving van een eerste middel aangevoerde elementen ook elementen omvatten die een tweede middel kunnen staven.

(cf. punt 45)

Referentie:

Gerecht: 9 juli 2003, Archer Daniels Midland en Archer Daniels Midland Ingredients/Commissie, T‑224/00, Jurispr. blz. II‑2597, punt 36; 27 september 2006, Roquette Frères/Commissie, T‑322/01, Jurispr. blz. II‑3137, punten 208 en 209; 12 december 2007, Italië/Commissie, T‑308/05, Jurispr. blz. II‑5089, punten 71 en 72