Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 11 juli 2003 ingesteld door Andreas Mausolf tegen Europol

    (Zaak T-258/03)

    (procestaal Nederlands)

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 11 juli 2003 beroep ingesteld tegen Europol door Andreas Mausolf, woonachtig te Leiden (Nederland), vertegenwoordigd door mr. Maria Franciscus Baltussen en mr. Pauline de Casparis.

Verzoekende partij concludeert dat het het Gerecht behage:

1)de (gedeeltelijke) afwijzing door Europol d.d. 14 april 2003 van de klacht van verzoeker tegen het besluit van 30 september 2002 te vernietigen, onder gelijktijdige vernietiging van het besluit van 30 september 2002;

2)Europol te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan Andreas Mausolf, waaronder in ieder geval begrepen de kosten van dit geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker werkt sinds 1 juli 1999 voor verweerster. Op 1 juli 2003 loopt zijn huidig contract af. Verzoekers vraag om zijn contract te verlengen werd echter afgewezen door verweerster. Deze beslissing wordt door verzoeker aangevochten.

Ter ondersteuning van zijn verzoekschrift voert verzoeker in de eerste plaats een schending van het motiveringsbeginsel aan.

Verzoeker beweert vervolgens dat verweerster haar beleidsvrijheid heeft overschreden. Verweerster heeft uitgangspunten, beleidsregels en een stappenplan uitgevaardigd om ervoor te zorgen dat de verlengingen van de contracten op een eenduidige en transparante wijze zouden plaatsvinden. Volgens verzoeker heeft verweerster haar discretionaire vrijheid bij de toepassing van deze regels overschreden.

Verzoeker voert eveneens een schending van de zorgplicht en een schending van het gelijkheidsbeginsel aan.

Verzoeker beweert tenslotte dat het feit dat hij deel uitmaakt van de ondernemingsraad van Europol en zijn positie als vakbondslid, er de oorzaak van is dat zijn contract niet verlengd wordt. Verzoeker is van oordeel dat werknemers die deel uitmaken van een medezeggenschapsorgaan extra ontslagbescherming dienen te genieten en dat het aan de werkgever is om in dit soort gevallen aannemelijk te maken dat er geen verband is tussen het ontslag en de activiteiten van de werknemer.

____________