Language of document : ECLI:EU:F:2014:20

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

13 februari 2014

Zaak F‑75/13

Norbert Probst

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaar – Ontheemdingstoelage – Artikel 4 van bijlage VII bij het Statuut – Verzoek om een heronderzoek – Nieuwe en wezenlijke feiten – Beroep kennelijk niet-ontvankelijk”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Probst verzoekt om nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 4 oktober 2012 tot afwijzing van zijn verzoek om heronderzoek van het besluit waarbij hem de ontheemdingstoelage is geweigerd.

Beslissing:      Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Probst draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

Samenvatting

Beroepen van ambtenaren – Voorafgaande administratieve klacht – Termijnen – Verval van recht – Heropening – Voorwaarde – Nieuw en wezenlijk feit

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

Een besluit dat door de adressaat niet binnen de gestelde termijn is bestreden, wordt te diens aanzien definitief. Het bestaan van wezenlijke nieuwe feiten kan evenwel een verzoek om heronderzoek van een definitief geworden eerder besluit rechtvaardigen.

Een beroep dat wordt ingesteld tegen een besluit houdende weigering om een definitief geworden besluit opnieuw te onderzoeken, zal ontvankelijk worden verklaard indien blijkt dat het verzoek om heronderzoek inderdaad berustte op wezenlijke, nieuwe feiten.

In dit verband kan een arrest van een Unierechter houdende nietigverklaring alleen voor de procespartijen en voor andere bij de nietig verklaarde handeling rechtstreeks betrokken personen een nieuw feit vormen.

(cf. punten 16, 17 en 23)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 19 juni 2007, Asturias Cuerno/Commissie, T‑473/04

Gerecht voor ambtenarenzaken: 12 september 2011, Cervelli/Commissie, F‑98/10, in hogere voorziening bevestigd door de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 11 oktober 2012, Cervelli/Commissie, T‑622/11 P, punten 19, 20 en 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak