Language of document :

Beroep ingesteld op 23 maart 2009 - Zhejiang Xinshiji Foods en Hubei Xinshiji Foods / Raad

(Zaak T-122/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zhejiang Xinshiji Foods Co. Ltd en Hubei Xinshiji Foods Co. Ltd (vertegenwoordigers: F. Carlin, Barrister, A. MacGregor, Solicitor, N. Niejahr en Q. Azau, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

de verordening nietig verklaren voor zover daarbij antidumpingrechten worden ingesteld op door verzoeksters geproduceerde en geëxporteerde producten

de Raad van de Europese Unie verwijzen in zijn eigen kosten en die van verzoeksters in het kader van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters streven met hun verzoekschrift de nietigverklaring in de zin van artikel 230 EG na van verordening (EG) nr. 1355/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China1 (de "definitieve verordening"), voor zover deze op verzoeksters betrekking heeft.

Verzoeksters betogen dat de definitieve verordening - voor zover op hen betrekking hebbend - nietig moet worden verklaard, omdat zij een schending oplevert van verzoeksters' rechten van verdediging, de motiveringsplicht en het beginsel van behoorlijk bestuur.

Verzoeksters betogen dat hun rechten van verdediging zijn geschonden

(i) door het verzuim om, zoals bij artikel 20, lid 4, van verordening nr. 384/19962 vereist, tijdig mededeling te doen van essentiële feiten en het verzuim om deugdelijk toe te lichten waarom er inconsistenties voorkwamen in de verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Gemeenschap, waardoor verzoeksters niet dienstig hun standpunten kenbaar hebben kunnen maken of voor hun belangen hebben kunnen opkomen.

(ii) doordat de Commissie bij de vaststelling van de schade heeft verzuimd om:

(a) tijdig antwoord te geven op vragen van verzoeksters over inconsistenties in de gegevens over de verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zodat verzoeksters niet vóór de vaststelling van de definitieve verordening door de Raad hun standpunten kenbaar hebben kunnen maken;

(b) verzoeksters de door hen gevraagde uitleg te verschaffen waarom geen rekening is gehouden met de weerslag van de grondstoffenprijzen;

(c) uit te leggen hoe de Commissie de verhoging met 2 % voor invoerkosten en de marge van de importeur had berekend, en

(iii) doordat er een kennelijk beoordelingsfout is gemaakt door geen rekening te houden met belangrijke inconsistenties in de gegevens over de verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Gemeenschap bij de vaststelling van de schade.

Verzoeksters betogen dat de definitieve verordening ook schending van artikel 253 EG oplevert, omdat zij geen motivering bevat voor een essentieel feitelijk element, namelijk de verhoging met 2 % voor invoerkosten en de marge van de importeur, hetgeen relevant is voor de vaststellingen in de definitieve verordening op grond waarvan de op verzoeksters toepasselijke definitieve antidumpingrechten zijn ingesteld.

Verzoeksters stellen ten slotte dat, gezien hun protesten gedurende de gehele procedure over de verzuimen van de Commissie om deugdelijk uiteen te zetten op welke feitelijke basis zij haar voorstel voor definitieve antidumpingmaatregelen deed en om deugdelijk verzoeksters rechten van verdediging te waarborgen, de Raad het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden bij de vaststelling van de definitieve verordening zoals door de Commissie voorgesteld.

____________

1 - PB 2008 L 350, blz. 35.

2 - Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996 L 56, blz. 1).