Language of document : ECLI:EU:T:1998:177

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer — uitgebreid)

16 juli 1998 (1)

„Freelanceconferentietolken — Rechtmatigheid van onderwerping aan gemeenschapsbelasting”

In de gevoegde zaken T-202/96 en T-204/96,

A. von Löwis en M. Alvarez-Cotera, conferentietolken, wonende te Genève (Zwitserland), vertegenwoordigd door G. van der Wal, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden en advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

verzoeksters,

tweede verzoekster ondersteund door

Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door E. Röder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, Bonn (Duitsland), als gemachtigde,

interveniënte,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Oliver, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende de terugbetaling van de gemeenschapsbelasting die sinds 1 januari 1989 op verzoeksters' bezoldiging is ingehouden,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer — uitgebreid),

samengesteld als volgt: V. Tiili, kamerpresident, C. P. Briët, K. Lenaerts, A. Potocki en J. D. Cooke, rechters,

griffier: A. Mair, administrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 5 mei 1998,

het navolgende

Arrest

1.
    Artikel 13 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen (hierna: „Protocol”) luidt als volgt:

„Onder de voorwaarden en volgens de procedure welke door de Raad op voorstel van de Commissie worden vastgesteld, worden de ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschappen onderworpen aan een belasting ten bate van de Gemeenschappen op de door hun betaalde salarissen, lonen en emolumenten.

Zij zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Gemeenschappen betaalde salarissen, lonen en emolumenten.”

2.
    Sinds 1970 sluit de Commissie met de Association internationale des interprètes de conférence (hierna: „AIIC”) vijfjaarlijkse kaderovereenkomsten over de arbeidsvoorwaarden en de bezoldiging van freelanceconferentietolken die worden aangesteld ten behoeve van de gemeenschapsinstellingen.

3.
    Krachtens artikel 1, eerste alinea, ervan, zijn de kaderovereenkomsten „van toepassing op de freelanceconferentietolken die, ongeacht hun standplaats, door de Commissie worden aangesteld overeenkomstig de bepalingen van de regeling voor conferentietolken die van toepassing is bij de instelling waar zij hun werkzaamheden verrichten”.

4.
    In de preambule van de kaderovereenkomst van 9 december 1988 (hierna: „kaderovereenkomst van 1988”) verklaarden de contractpartijen dat het Europees Parlement ten gevolge van de toepassing van artikel 78 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (hierna: „RAP”) de voor zijn rekening aangestelde freelancetolken aan de gemeenschapsbelasting onderwierp. De partijen bij de kaderovereenkomst van 1988 vonden het daarom wenselijk om „onder verwijzing naar de fiscale bepalingen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 78 RAP te waarborgen dat alle freelancetolken fiscaal gelijk worden behandeld”.

5.
    In artikel 8 van de kaderovereenkomst van 1988, die op 1 januari 1989 in werking is getreden, werd derhalve het volgende bepaald:

„De door de Commissie voor rekening van alle instellingen van de Gemeenschap aangestelde freelancetolken zijn onderworpen aan de bij artikel 13 van het [Protocol] ingestelde gemeenschapsbelasting.

De vorige alinea is niet van toepassing op personen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Gemeenschap, tenzij de instelling een uitzondering toestaat.”

6.
    Ten einde rekening te houden met het bijzondere geval van freelancetolken die in een derde staat wonen, is aan artikel 8 van de kaderovereenkomst van 15 september 1994, die is gesloten voor de periode van 1 januari 1994 tot 31 december 1998 (hierna: „kaderovereenkomst van 1994”), de volgende derde alinea toegevoegd:

„Indien de door de Commissie betaalde bezoldiging in een derde land wordt belast, wordt in afwijking van de eerste alinea het bedrag van de gemeenschapsbelasting na overlegging van bewijsstukken en tot het bedrag van de nationale belasting aan de freelancetolk terugbetaald.”

7.
    Met betrekking tot de beslechting van individuele geschillen bepaalt artikel 23 van de kaderovereenkomsten, dat indien een geschil niet kan worden opgelost in het kader van de precontentieuze procedure van artikel 22, de freelancetolk zich kan wenden tot het Hof van Justitie, waaraan in de aanwervingsovereenkomsten overeenkomstig de artikelen 42 EGKS-Verdrag, 181 EG-Verdrag en 153 EGA-Verdrag de bevoegdheid terzake wordt verleend.

8.
    Volgens artikel 23, tweede alinea, is op de contractuele verhouding tussen de freelancetolk en de instellingen het Belgische recht van toepassing, onverminderd de bepalingen van de kaderovereenkomst, haar bijlagen en de individuele aanwervingsovereenkomsten.

9.
    In de praktijk worden freelanceconferentietolken op korte termijn per telefoon of per fax aangesteld, gewoonlijk voor een periode van slechts enkele dagen. De overeenkomst wordt vervolgens met een door de twee partijen ondertekende schriftelijke bevestiging formeel gesloten.

10.
    In deze bevestiging wordt gepreciseerd, dat de aanstelling wordt beheerst door de regeling betreffende freelancetolken die van toepassing is bij de instelling waarvoor de betrokkene zijn werkzaamheden verricht en door de vigerende kaderovereenkomst. De bevestiging verwijst ook naar de clausule tot aanwijzing van de bevoegde rechter in artikel 23 van de kaderovereenkomst.

De feiten

11.
    Von Löwis heeft de Duitse, Alvarez-Cotera de Spaanse en de Zwitserse nationaliteit. Zij wonen respectievelijk sinds 1964 en 1970 in Zwitserland. Beiden werken als freelancetolk voor de instellingen van de Gemeenschap, von Löwis sinds 1973 gedurende ongeveer 125 tot 135 dagen per jaar, en Alvarez-Cotera sinds maart 1986 gedurende ongeveer 40 tot 50 dagen per jaar.

12.
    Daar de Commissie sinds 1 januari 1989 op de bezoldigingen van de freelancetolken gemeenschapsbelasting inhoudt, kan verzoeksters' bezoldiging potentieel dubbel worden belast, daar zij aan de Zwitserse inkomstenbelasting onderworpen kan zijn.

13.
    Overeenkomstig artikel 22 van de kaderovereenkomst van 1994 verzochten Alvarez-Cotera en von Löwis op 23 april 1996 en 8 juli 1996 de Commissie om terugbetaling van de gemeenschapsbelasting die zij sinds 1989 hadden betaald.

14.
    Na de afwijzing van dit verzoek door de directeur van het directoraat Conferenties van de gemeenschappelijke tolken-conferentiedienst, dienden verzoeksters een identiek verzoek in bij de bevoegde directeurs-generaal.

15.
    Ook deze verzoeken werden bij besluiten van 25 september en 21 oktober 1996 afgewezen, op grond dat verzoeksters vóór 1994 met volle kennis van de kaderovereenkomsten met de AIIC als tolk hadden gewerkt, en dat artikel 8, derde alinea, van de kaderovereenkomst van 1994 slechts gevolgen kon sorteren voor diensten die vanaf 1994 werden verricht. Met het oog op de terugbetaling van gemeenschapsbelasting op grond van deze laatste bepaling, verzocht de Commissie om overlegging van een bewijsstuk van de betaling aan de Zwitserse fiscus.

Het procesverloop

16.
    Bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 9 december 1996, hebben verzoeksters de onderhavige beroepen tot terugbetaling van de gemeenschapsbelasting ingesteld.

17.
    Op 22 mei 1997 heeft de Bondsrepubliek Duitsland verzocht om toelating tot interventie in zaak T-204/96 aan de zijde van verzoekster. Dit verzoek is ingewilligd bij beschikking van 11 juli 1997.

18.
    Bij beschikking van 18 november 1997 zijn de zaken T-202/96 en T-204/96 krachtens artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest.

19.
    De zaken, die aanvankelijk aan de Derde kamer waren toegewezen, zijn bij beslissing van het Gerecht van 4 februari 1998 overeenkomstig de artikelen 14 en 51 van het Reglement voor de procesvoering verwezen naar de Derde kamer (uitgebreid).

20.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) beslist tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang is het Parlement verzocht het Gerecht bepaalde inlichtingen te verstrekken.

21.
    Partijen zijn in hun pleidooien en hun antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht gehoord ter terechtzitting van 5 mei 1998.

Conclusies van partijen

22.
    Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behaagt:

—    de beroepen ontvankelijk te verklaren;

—    de besluiten van 25 september en 21 oktober 1996 nietig te verklaren;

—    de toepassing van de gemeenschapsbelasting op verzoeksters onwettig te verklaren en/of artikel 8 van de kaderovereenkomst nietig te verklaren;

—    terugbetaling te gelasten van de gemeenschapsbelasting die sinds 1 januari 1989 tot de datum van uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak door

de Commissie is ingehouden en/of door verzoeksters is betaald, vermeerderd met 8 % rente of met de wettelijke rente;

—    de Commissie in de kosten te verwijzen.

23.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behaagt:

—    de beroepen te verwerpen;

—    verzoeksters in de kosten te verwijzen.

24.
    Interveniënte in zaak T-204/96 concludeert dat het het Gerecht behaagt de vordering tot terugbetaling van gemeenschapsbelasting toe te wijzen.

De juridische aard van verzoeksters' dienstverband

25.
    Tussen partijen staat vast en is onbetwist, dat verzoeksters als hulptolken die zijn aangesteld op grond van overeenkomsten van korte duur die frequent en van jaar tot jaar werden vernieuwd, niet kunnen worden aangemerkt als ambtenaren of functionarissen van de Gemeenschappen in de zin van de RAP (arresten Hof van 11 juli 1985, Maag/Commissie, 43/84, Jurispr. blz. 2581, punt 23, en Cantisani, 111/84, Jurispr. blz. 2671, punt 13), maar wel als medecontractanten van de Commissie volgens de regels van het Belgisch privaatrecht, dat krachtens artikel 23 van de kaderovereenkomsten van toepassing is op alle kwesties die niet in de individuele aanwervingsovereenkomsten of de kaderovereenkomsten zijn geregeld.

26.
    De onderhavige zaken betreffen derhalve de gevolgen van overeenkomsten.

De ontvankelijkheid

De exceptie van onbevoegdheid van het Gerecht

Argumenten van partijen

27.
    Volgens de Commissie is het Gerecht niet bevoegd om kennis te nemen van de twee beroepen voorzover zij betrekking hebben op overeenkomsten die zijn gesloten vóór 1 augustus 1993, in verband waarmee een afzonderlijk beroep had moeten worden ingesteld bij het Hof van Justitie. Artikel 3, tweede alinea, van besluit 93/350/Euratom, EGKS, EEG van de Raad van 8 juni 1993 tot wijziging van besluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (PB L 144, blz. 21; hierna: „besluit van de Raad”) heeft de bevoegdheid van het Gerecht om kennis te nemen van vorderingen die, zoals in casu, door natuurlijke personen op grond van een clausule tot aanwijzing van de bevoegde rechter worden ingesteld, beperkt tot geschillen over de uitvoering van overeenkomsten die na de inwerkingtreding van het besluit op 1 augustus 1993 zijn gesloten.

28.
    Verzoeksters, die daarin in wezen door interveniënte worden gesteund, brengen daartegen in, dat het Gerecht bevoegd is om kennis te nemen van hun vorderingen, daar deze zijn ingesteld na de inwerkingtreding van de kaderovereenkomst van 1994, en zij betrekking hebben op een voortdurende rechtsverhouding met de Commissie, bestaande uit een groot aantal overeenkomsten van korte duur, die moeilijk los van elkaar kunnen worden beschouwd.

Beoordeling door het Gerecht

29.
    Met de onderhavige beroepen wordt de wettigheid aan de orde gesteld van de gemeenschapsbelasting die, op grond van identieke bepalingen van de twee kaderovereenkomsten die van 1989 tot 1994 en van 1994 tot 1998 van toepassing waren, is ingehouden op bezoldigingen die de Commissie aan verzoeksters heeft betaald krachtens een reeks opeenvolgende en in wezen identieke individuele overeenkomsten die sinds 1 januari 1989 zijn gesloten.

30.
    Derhalve dient het Gerecht in het belang van een goede rechtsbedeling en van derechterlijke bescherming van verzoeksters kennis te nemen van het geheel van de geschillen, ongeacht of de individuele aanwervingsovereenkomsten voor of na de inwerkingtreding van het besluit van de Raad zijn gesloten (zie arrest Hof van 1 juli 1982, Porta/Commissie, 109/81, Jurispr. blz. 2469, punt 10).

31.
    Mitsdien moet de door de Commissie opgeworpen exceptie van onbevoegdheid worden afgewezen.

De exceptie van niet-ontvankelijkheid, ontleend aan verwisseling van beroepsmogelijkheden

32.
    De Commissie verwijt verzoeksters in wezen, dat zij voorbijgaan aan het fundamentele onderscheid tussen een vordering betreffende overeenkomsten en het beroep tot nietigverklaring. Met name kunnen verzoeksters de handelingen waarbij de Commissie de bij overeenkomst voorgeschreven precontentieuze procedure afsluit niet als besluiten aanmerken, noch de nietigverklaring daarvan vorderen.

33.
    Verzoeksters werpen tegen, dat het geschil niet louter als een geschil tussen particulieren kan worden aangemerkt, daar de Commissie bij de onwettige inhouding van de gemeenschapsbelasting niet is opgetreden als een medecontractant, maar als een overheidsinstantie.

34.
    Het Gerecht kan volstaan met de vaststelling, dat verzoeksters blijkens hun conclusies overeenkomstig de contractuele aard van de geschillen vorderen, dat de Commissie wordt veroordeeld om hun de gemeenschapsbelasting terug te betalen, op grond dat de bepalingen van de kaderovereenkomsten ingevolge welke de belasting is ingehouden, geen rechtsgrondslag hebben.

35.
    Mitsdien kan de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid niet worden aanvaard.

De excepties van niet-ontvankelijkheid, ontleend aan schending van de procedureregels

36.
    De Commissie merkt in de eerste plaats op, dat verzoeksters in strijd met artikel 44, lid 5 bis, van het Reglement voor de procesvoering bij hun verzoekschrift geen exemplaar hebben gevoegd van al hun aanwervingsovereenkomsten die een clausule tot aanwijzing van de bevoegde rechter bevatten.

37.
    Verzoeksters stellen daarentegen, dat zij overeenkomstig de betrokken bepaling bij hun verzoekschrift zowel de toepasselijke kaderovereenkomsten als een exemplaar van hun aanwervingsovereenkomsten hebben gevoegd.

38.
    Het Gerecht stelt vast, dat verzoeksters bij hun verzoekschrift een kopie hebben gevoegd van een aanwervingsovereenkomst met een arbitragebeding in de zin van artikel 44, lid 5 bis, van het Reglement voor de procesvoering, en dat zij geenszins verplicht waren alle opeenvolgende aanwervingsovereenkomsten over te leggen, aangezien die materieel identiek waren.

39.
    In de tweede plaats verwijt de Commissie verzoeksters, dat zij het bedrag van de gemeenschapsbelasting die op hun bezoldiging zou zijn ingehouden, niet nauwkeurig hebben berekend.

40.
    Verzoeksters merken op, dat zij het beginsel zelf van de inhouding van gemeenschapsbelasting op hun bezoldiging betwisten, en dat het feit dat zij geen nauwkeurig bedrag vermelden, niet tot niet-ontvankelijkheid van hun vordering kan leiden.

41.
    Het Gerecht is van oordeel, dat het op geldige wijze is verzocht om een uitspraak over het beginsel van de wettigheid van de inhouding van gemeenschapsbelasting door de Commissie, en over de verzoeken om terugbetaling. Vast staat immers, dat

deze verzoeken betrekking hebben op bedragen die de Commissie zelf heeft ingehouden en waarvan zij dus uiteraard de hoogte kan vaststellen.

42.
    In de derde plaats stelt de Commissie, dat verzoeksters zelfs niet hebben gepoogd aan te geven op grond van welke rechtsregel zij artikel 8 van de twee relevante kaderovereenkomsten betwisten, hetgeen een duidelijke schending oplevert van de in artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering neergelegde verplichting om „een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen” te geven.

43.
    Verzoeksters zijn daarentegen van mening, dat zij de redenen waarom de Commissie artikel 8 van de kaderovereenkomsten volgens hen ten onrechte op hen heeft toegepast, juist hebben uiteengezet.

44.
    Het Gerecht is van oordeel, dat verzoeksters onder verwijzing naar de relevante bepalingen van gemeenschapsrecht duidelijk hebben uiteengezet, dat de Commissie niet bevoegd was om de litigieuze belasting in te houden.

45.
    Mitsdien moeten de aan schending van de procedureregels ontleende excepties van niet-ontvankelijkheid worden afgewezen.

De exceptie van niet-ontvankelijkheid, ontleend aan verzoeksters' instemming met de inhouding van gemeenschapsbelasting

46.
    De Commissie merkt op, dat verzoeksters de heffing van gemeenschapsbelasting vanaf 1989 hebben aanvaard, en dat zij thans pogen terugbetaling van de gemeenschapsbelasting te verkrijgen, nadat zij verschillende jaren hebben gewacht om een vordering in te stellen.

47.
    Het Gerecht is van oordeel, dat het onderzoek van deze exceptie tegelijkertijd moet geschieden met het onderzoek van de grond van het geschil, waarmee zij onverbrekelijk is verbonden.

Ten gronde

Argumenten van partijen

48.
    Verzoeksters, daarbij in wezen ondersteund door interveniënte in zaak T-204/96, wijzen erop, dat de Raad op grond van artikel 13 van het Protocol, in verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen (PB L 56, blz. 8), de voorwaarden en de modaliteiten van de toepassing van de gemeenschapsbelasting op de door de Gemeenschappen aan hun ambtenaren en andere personeelsleden betaalde bezoldigingen heeft vastgesteld.

49.
    Daar freelancetolken geen ambtenaren of andere personeelsleden van de Gemeenschappen in de zin van de RAP zijn, heeft de Commissie kennelijk gedwaald ten aanzien van het recht door op hun bezoldiging gemeenschapsbelasting in te houden op grond van artikel 8 van de kaderovereenkomsten, die zijn gesloten met een internationale privaatrechtelijke vereniging en onder het burgerlijk recht vallen.

50.
    De Commissie brengt daartegen in, dat de freelancetolken op grond van een overeenkomst aan de gemeenschapsbelasting worden onderworpen, en dat verzoeksters krachtens het beginsel pacta sunt servanda, bij gebreke van bedrog, dwaling, dwang of andere soortgelijke omstandigheden, de wettigheid van hun overeenkomsten niet kunnen betwisten. Zij meent ook, dat artikel 8 van de kaderovereenkomsten onverbrekelijk met de andere bepalingen daarvan verbonden is.

Beoordeling door het Gerecht

51.
    Artikel 13, eerste alinea, van het Protocol heeft ten bate van de Gemeenschappen een belasting ingesteld op de bezoldigingen die zij aan hun ambtenaren en andere personeelsleden betalen.

52.
    Op grond van die bepaling heeft artikel 2 van verordening nr. 260/68 de personen die onder het Ambtenarenstatuut of de RAP vallen, uitgezonderd de plaatselijke functionarissen, aan die gemeenschapsbelasting onderworpen.

53.
    Daar verzoeksters, als freelancetolken, niet kunnen worden aangemerkt als ambtenaren of personeelsleden in de zin van de RAP, kon de Commissie niet rechtmatig gemeenschapsbelasting inhouden op de bezoldigingen die zij sinds 1 januari 1989 aan de betrokkenen heeft betaald.

54.
    Bovendien blijkt uit de strekking van artikel 13 van het Protocol, dat tegenover het feit dat de ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschappen krachtens de eerste alinea aan de gemeenschapsbelasting worden onderworpen over de hun door de Gemeenschappen betaalde bezoldigingen, krachtens de tweede alinea van dat artikel noodzakelijkerwijs staat, dat zij zijn vrijgesteld van nationale belastingen over die bezoldigingen.

55.
    Dit beginsel is gepreciseerd in artikel 2, sub a, van verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 van de Raad van 25 maart 1969 ter bepaling van de categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen waarop sommige bepalingen van het Protocol van toepassing zijn (PB L 74, blz. 1), zoals later gewijzigd, naar luid waarvan het bepaalde in artikel 13, tweede alinea, van het Protocol enkel geldt voor de personen die vallen onder het Ambtenarenstatuut of de RAP, met uitzondering van de plaatselijke functionarissen.

56.
    Derhalve ressorteren de door de Commissie aan verzoeksters betaalde bezoldigingen onder de fiscale soevereiniteit van de lidstaten.

57.
    Door de litigieuze gemeenschapsbelasting in te houden, heeft de Commissie dus ook de fiscale bevoegdheid van de lidstaten miskend.

58.
    Derhalve moeten verzoeksters' vorderingen tot terugbetaling worden toegewezen, daar de bezwaren die de Commissie ontleent aan de gestelde instemming van verzoeksters met de inhouding van gemeenschapsbelasting en aan de ondeelbaarheid van de bepalingen van de kaderovereenkomsten (supra, punt 50), niet kunnen worden aanvaard. Noch de wil der partijen bij een overeenkomst, noch het evenwicht daarvan kan immers worden ingeroepen om de uitvoering of handhaving van onrechtmatige verplichtingen te verkrijgen.

59.
    Mitsdien moet de Commissie worden veroordeeld om aan verzoeksters de als gemeenschapsbelasting aangemerkte bedragen terug te betalen die zij onrechtmatig heeft ingehouden op de sinds 1 januari 1989 betaalde bezoldigingen, vermeerderd met moratoire interessen tegen de Belgische wettelijke rentevoet, vanaf de datum van het eerste verzoek om terugbetaling van elke verzoekster (supra, punt 13) tot de datum van betaling.

Kosten

60.
    Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen, aangezien verzoeksters zulks hebben gevorderd.

61.
    De Bondsrepubliek Duitsland, interveniënte in zaak T-204/96, zal overeenkomstig artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer — uitgebreid),

rechtdoende:

1)    Veroordeelt de Commissie om aan verzoeksters de als gemeenschapsbelasting aangemerkte bedragen terug te betalen die zij heeft ingehouden op de hun sinds 1 januari 1989 betaalde bezoldigingen, vermeerderd met moratoire interessen tegen de Belgische wettelijke rentevoet, vanaf de datum van het eerste verzoek om terugbetaling van elke verzoekster tot de datum van betaling.

2)    Verwerpt verzoeksters' conclusies voor het overige.

3)    Verwijst de Commissie in de kosten.

4)    Verstaat dat de Bondsrepubliek Duitsland haar eigen kosten zal dragen.

Tiili
Briët
Lenaerts

Potocki

Cooke

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 juli 1998.

De griffier

De president van de Derde kamer

H. Jung

V. Tiili


1: Procestaal: Engels.

Jurispr.