Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour constitutionnelle (België) op 10 december 2020 – Airbnb Ireland UC / Région de Bruxelles-Capitale

(Zaak C-674/20)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour constitutionnelle

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Airbnb Ireland UC

Verwerende partij: Région de Bruxelles-Capitale

Prejudiciële vragen

Dient artikel 1, lid 5, a), van de richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt1 in die zin te worden geïnterpreteerd dat een nationale wetgeving die de verleners van een bemiddelingsdienst die erin bestaat dat via een elektronisch platform mogelijke huurders tegen vergoeding in contact worden gebracht met professionele of niet-professionele verhuurders die diensten op het gebied van accommodatie voor een kort verblijf aanbieden, verplicht om, op schriftelijk verzoek van de fiscale administratie en op straffe van een administratieve geldboete, „de gegevens van de exploitant en de adresgegevens van de inrichtingen van toeristisch logies, alsook het aantal overnachtingen en het aantal tijdens het voorbije jaar geëxploiteerde eenheden van logies” mee te delen met het oog op het identificeren van de schuldenaars van een gewestbelasting op de inrichtingen van toeristisch logies en hun belastbare inkomsten, onder het begrip „belastingen” valt en bijgevolg moet worden geacht van de werkingssfeer van die richtlijn te zijn uitgesloten?

Dienen, indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, de artikelen 1 tot en met 3 van de richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt2 in die zin te worden geïnterpreteerd dat die richtlijn van toepassing is op een nationale wetgeving zoals die welke in de eerste prejudiciële vraag is beschreven? Dient, in voorkomend geval, artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in die zin te worden geïnterpreteerd dat het op een dergelijke wetgeving van toepassing is?

Dient artikel 15, lid 2, van richtlijn 2000/31/EG in die zin te worden geïnterpreteerd dat het van toepassing is op een nationale wetgeving zoals die welke in de eerste prejudiciële vraag is beschreven en dat het een dergelijke wetgeving toestaat?

____________

1 PB 2000, L 178, blz. 1.

2 PB 2006, L 376, blz. 36.