Language of document :

Beroep ingesteld op 21 februari 2014 – Nederland/Commissie

(Zaak T-126/14)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. Bulterman en J. Langer, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

primair, nietigverklaring van artikel 1 van het bestreden besluit en de daarbij horende bijlage voor zover deze bepaling en de bijlage zien op rente die Nederland ten onrechte niet zou hebben berekend over een aantal vorderingen inzake te laat betaalde superheffingen en onrechtmatig verstrekte exportrestituties ter hoogte van EUR 4.703.231,78;

subsidiair, nietigverklaring van artikel 1 van het bestreden besluit en de daarbij horende bijlage voor zover deze bepaling en de bijlage zien op rente die Nederland ten onrechte niet zou hebben berekend over een aantal vorderingen inzake te laat betaalde superheffingen ter hoogte van EUR 3.208.935,04;

de Commissie te veroordelen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep strekt tot de gedeeltelijke nietigverklaring van het uitvoeringsbesluit 2013/763/EU van de Commissie van 12 december 2013 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 338, blz. 81).

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan een schending van het motiveringsbeginsel bij gebreke van een coherente en begrijpelijke onderbouwing van het bestreden besluit.

Tweede middel, ontleend aan een schending van artikel 13, lid 2, VEU door het opleggen van een correctie in verband met renteheffing zonder dat daarvoor een grondslag is aan te wijzen in het recht van de Europese Unie, en/of een onjuiste toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel door aan te nemen dat Nederland ten tijde van de relevante feiten rente in rekening bracht over vergelijkbare nationale vorderingen.

Derde middel, ontleend aan een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, in combinatie met artikel 8, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 729/701 en artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 595/912 , door niet vóór 16 oktober 2006 een besluit te nemen over openstaande vorderingen.

____________

1 Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 94, blz. 13).

2 Verordening (EEG) nr. 595/91 van de Raad van 4 maart 1991 betreffende onregelmatigheden in het kader van de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en terugvordering van bedragen die in dat kader onverschuldigd zijn betaald, alsmede de organisatie van een informatiesysteem op dit gebied en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 283/72 (PB L 67, blz. 11).