Language of document : ECLI:EU:T:2015:875

Zaak T‑126/14

Koninkrijk der Nederlanden

tegen

Europese Commissie

„EOGFL – Afdeling Garantie – ELGF en Elfpo – Financiële correctie wegens niet opgeven van rente – Motiveringsplicht – Verplichting om rente te berekenen – Artikel 32, lid 5, van verordening (EG) nr. 1290/2005 – Gelijkwaardigheidsbeginsel – Zorgvuldigheidsplicht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 24 november 2015

1.      Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Financiering door het ELGF – Procedure tot goedkeuring van de rekeningen – Bedragen die van de lidstaat kunnen worden teruggevorderd – Niet binnen de gestelde termijnen plaatsvindende terugvordering door de lidstaat van wegens onregelmatigheden of nalatigheden verschuldigde bedragen – Financiële gevolgen – Inaanmerkingneming van rente – Voorwaarde – Bestaan van een verplichting om rente te berekenen

(Verordening nr. 1290/2005 van de Raad, art. 32, leden 1 en 5)

2.      Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Financiering door het ELGF – Procedure tot goedkeuring van de rekeningen – Bedragen die van de lidstaat kunnen worden teruggevorderd – Verplichting voor de lidstaat om op grond van artikel 32, leden 1 en 5, van verordening nr. 1290/2005 rente te innen op de verschuldigde bedragen – Geen

(Verordening nr. 729/70 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1287/95, art. 8, lid 2, tweede alinea, en verordening nr. 1290/2005, art. 32, leden 1 en 5)

3.      Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Financiering door het ELGF – Procedure tot goedkeuring van de rekeningen – Bedragen die van de lidstaat kunnen worden teruggevorderd – Beroep op het gelijkwaardigheidsbeginsel als grondslag voor de verplichting om bij de terugvordering van bedragen rente te berekenen – Toelaatbaarheid – Voorwaarde – Vergelijkbaarheid van vorderingen van de Unie met soortgelijke nationale vorderingen – Vergelijking van vorderingen van de Unie in verband met extra heffingen op melk en in verband met uitvoerrestituties met nationale fiscale vorderingen – Niet vergelijkbaar

(Art. 325, lid 2, VWEU; verordening nr. 1290/2005 van de Raad, art. 32, leden 1 en 5)

4.      Beroep tot nietigverklaring – Bevoegdheid van de Unierechter – Omvang – Bevoegdheid van het Gerecht om zijn eigen motivering in de plaats stellen van die van de instelling die de bestreden handeling heeft verricht – Daarvan uitgesloten

(Art. 263 VWEU en 264 VWEU)

5.      Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Regels van openbare orde

(Art. 263, zesde alinea, VWEU)

1.      Artikel 32 van verordening nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, betreft de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de terugvordering van bedragen van begunstigden die onregelmatigheden hebben begaan of nalatig hebben gehandeld. In het bijzonder worden overeenkomstig lid 1 van dit artikel de in verband met onregelmatigheden of nalatigheden teruggevorderde bedragen en de desbetreffende rentevergoedingen overgemaakt aan de betaalorganen en door hen geboekt als bestemmingsontvangsten van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) voor de maand waarin zij daadwerkelijk zijn geïnd. Voorts heeft lid 5 van artikel 32 betrekking op de bijzondere situaties waarin de lidstaat de bedragen niet heeft ingevorderd binnen een bepaalde termijn. In dergelijke situaties worden de financiële gevolgen van het achterwege blijven van de invordering voor 50 % door de betrokken lidstaat en voor 50 % door de begroting van de Unie gedragen. Deze verdeling van de financiële aansprakelijkheid heeft betrekking op alle gevolgen van financiële aard die verband houden met het achterwege blijven van de invordering van de ten onrechte uitbetaalde bedragen. Hiertoe behoren onder meer de hoofdsommen en de daarmee verband houdende rente die uit hoofde van artikel 32, lid 1, van die verordening had moeten worden betaald.

Dit betekent dat de Commissie in beginsel bevoegd is om in de op grond van artikel 32, lid 5, van verordening nr. 1290/2005 verschuldigde bedragen de rente op te nemen die betrekking heeft op vorderingen waarvoor de terugvordering niet heeft plaatsgevonden binnen de in die bepaling vastgestelde termijn. Evenwel is deze opname van de rente noodzakelijkerwijs afhankelijk van de vraag of er in het betrokken geval een verplichting voor de betrokken lidstaat bestaat om betaling van rente over de litigieuze bedragen te verlangen.

(cf. punten 72, 73, 75‑78)

2.      Artikel 32, leden 1 en 5, van verordening nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid bevat geen verplichting voor de lidstaten om rente te innen op de terug te vorderen bedragen. Artikel 32, lid 1, van verordening nr. 1290/2005 regelt slechts de toewijzing aan de begroting van bedragen die zijn teruggevorderd in verband met onregelmatigheden of nalatigheden, en daarin is niet voorzien in een verplichting voor de lidstaten om rente te heffen over dergelijke teruggevorderde bedragen. Dit gold ook voor artikel 8, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 729/70 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1287/95. Voorts bevat artikel 32, lid 5, van verordening nr. 1290/2005 evenmin een dergelijke verplichting, nu deze bepaling slechts de verdeling van de financiële aansprakelijkheid regelt ten aanzien van de gevolgen van het niet innen van de betrokken bedragen binnen de in deze bepaling bedoelde termijnen.

In dit verband zou de uitsluiting van de rente uit het terug te vorderen bedrag, en dus de vermindering van het ten laste van de betrokken lidstaat gebrachte bedrag, overeenkomstig artikel 32, lid 5, van verordening nr. 1290/2005 weliswaar onverenigbaar zijn met de bescherming van de financiële belangen van de begroting van de Unie, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat er een algemeen beginsel bestaat dat de lidstaten gehouden zijn om rente te heffen bij de terugvordering van wegens onregelmatigheden verschuldigde bedragen.

(cf. punten 80‑82, 85, 86)

3.      Wat betreft de terugvordering op het gebied van de landbouw, geldt dat, nu noch uit de sectorale verordeningen noch uit verordening nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, een verplichting valt af te leiden om rente te heffen op dergelijke vorderingen, een dergelijke verplichting in voorkomend geval een rechtsgeldige grondslag kan hebben in het gelijkwaardigheidsbeginsel, wanneer het nationale recht van de betrokken lidstaat voorziet in de invordering van rente in het kader van de terugvordering van soortgelijke onverschuldigd uit de nationale begroting verkregen voordelen. Dit geldt ook voor financiële lasten die de bestuursorganen van de lidstaten voor rekening van de Unie moeten invorderen.

Voor de toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel kunnen de vorderingen in verband met de extra heffingen in de melksectoren de uitvoerrestituties niet worden beschouwd als vorderingen die gelijkwaardig zijn aan nationale fiscale vorderingen. De extra heffingen zijn immers bedoeld om geldmiddelen beschikbaar te stellen voor de begroting van de Unie en worden gekenmerkt door hun functie om de landbouwmarkten te reguleren, terwijl nationale belastingen worden gekenmerkt door hun primaire, zo niet uitsluitende functie om inkomsten voor de nationale begroting te genereren. Bovendien worden de landbouwheffingen geïnd bij een nauwkeurig afgebakende groep betalingsplichtigen en niet bij de bevolking in haar geheel, en zijn de ontvangsten uit de extra heffingen bestemd voor de financiering van uitgaven in de zuivelsector en, meer in het bijzonder, voor de afzet van de productie die de producenten boven hun quotum hebben gerealiseerd.

Verder strekt het stelsel van uitvoerrestituties ertoe de uitvoer van Europese producten die anders voor de handelaar niet meer renderend zou zijn, mogelijk te maken. Uitvoerrestituties, die een aan landbouwers toegekend voordeel vormen, onderscheiden zich naar hun aard van nationale belastingen. Waar immers eerstgenoemde worden gefinancierd uit de begroting van de Unie, vloeien laatstgenoemde in de nationale begroting. Ook al worden de bedragen in verband met teruggevorderde uitvoerrestituties die ten onrechte waren verleend, geboekt als ontvangsten voor de begroting van de Unie, dat laat onverlet dat de terugvordering van onverschuldigde uitvoerrestituties er, in afwijking van de invordering van nationale belastingen, niet specifiek toe strekt om de begroting van de Unie van inkomsten te voorzien, maar om bedragen terug te krijgen die nooit uitgekeerd hadden mogen worden.

(cf. punten 91, 92, 97‑100, 104, 106, 110, 111)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 121)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 142, 149)