Language of document : ECLI:EU:T:1999:25

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer — uitgebreid)

11 februari 1999 (1)

„Staatssteun — Luchtvaart — Fiscale maatregel — Beroep tot nietigverklaring — Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T-86/96,

Arbeitsgemeinschaft Deutscher Luftfahrt-Unternehmen, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Bonn, bestaande uit de volgende leden:

—     Aero Lloyd Flugreisen GmbH & Co. Luftverkehrs-KG, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Oberursel (Duitsland),

—     Air Berlin GmbH & Co. Luftverkehrs KG, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Berlijn (Duitsland),

—     Condor Flugdienst GmbH, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Kelsterbach (Duitsland),

—     Germania Fluggesellschaft mbH, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Berlijn (Duitsland),

—     Hapag-Lloyd Fluggesellschaft mbH, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Langenhagen (Duitsland),

—     LTU Lufttransport Unternehmen GmbH & Co. KG, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Düsseldorf (Duitsland),

en

Hapag-Lloyd Fluggesellschaft mbH, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Langenhagen (Duitsland), handelend in eigen naam,

beide vertegenwoordigd door G. Schohe, advocaat te Hamburg, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Baden, advocaat aldaar, Rue Philippe II 34 b,

verzoeksters,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Jessen en P. Nemitz, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door H.-J. Rabe en G. M. Berrisch, advocaten te Hamburg en te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweersters,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 96/369/EG van de Commissie van 13 maart 1996 betreffende een fiscale steunmaatregel in de vorm van een afschrijvingsregeling ten behoeve van de Duitse luchtvaartmaatschappijen (PB L 146, blz. 42),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer — uitgebreid),

samengesteld als volgt: J. D. Cooke, president, R. García-Valdecasas, P. Lindh, J. Pirrung en M. Vilaras, rechters,

griffier: J. Palacio González, administrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 29 oktober 1998,

het navolgende

Arrest

De aan het geding ten grondslag liggende feiten

1.
    In 1965 voerde de Bondsrepubliek Duitsland in haar fiscale wetgeving artikel 82f van de Einkommensteuer-Durchführungsverordnung (uitvoeringsbesluit voor de

inkomstenbelasting; hierna: „EStDV”) in. Daarbij werd voor een bepaalde periode een bijzondere regeling ingesteld voor de afschrijving van de aanschafkosten van enkele categorieën koopvaardijschepen, vissersboten en luchtvaartuigen.

2.
    Krachtens deze regeling konden ondernemers die een nieuw luchtvaartuig aanschaften, gedurende het jaar na de aanschaf en de vier volgende jaren een bijzondere afschrijving van maximaal 30 % van de totale aanschafkosten toepassen. Het bedrag van de afschrijving mocht naar goeddunken over de eerste vijf jaar worden gespreid. Na afloop van de periode diende het saldo van de aanschafkosten lineair te worden afgeschreven. De bepaling was van toepassing op in Duitsland geregistreerde luchtvaartuigen die voor commerciële doeleinden voor het internationale goederen- en personenvervoer of voor andere dienstverlenende activiteiten in het buitenland werden ingezet.

3.
    In 1986 verlengden de Duitse autoriteiten de geldigheid van artikel 82f van de EStDV tot en met 31 december 1994.

4.
    Op 21 april 1993 stelde de Commissie de Duitse regering op basis van artikel 93, lid 1, EG-Verdrag ervan op de hoogte, dat deze afschrijvingsregeling een bestaande steunmaatregel vormde, die onverenigbaar was met de bepalingen van artikel 92 van het Verdrag (PB C 289, blz. 2). Zij stelde de Duitse regering voor, daaraan, uitsluitend in de sector van de burgerluchtvaart, uiterlijk op 1 januari 1994 een einde te maken. Deze zaak werd ingeschreven onder nummer E 4/93.

5.
    Bij brief van 8 september 1993 stelde de Duitse regering de Commissie in kennis van haar voornemen om artikel 82f van de EStDV van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999 te verlengen. Deze verlenging werd op 13 september 1993 neergelegd in het „Standortsicherungsgesetz” (wet betreffende de verbetering van de fiscale voorwaarden, om te verzekeren dat Duitsland binnen de interne Europese markt een vestigingsplaats voor ondernemingen blijft; Bundesgesetzblatt I, blz. 1569). De inwerkingtreding ervan werd evenwel

uitdrukkelijk afhankelijk gesteld van de voorafgaande goedkeuring van de Commissie (artikel 20.2 van het Standortsicherungsgesetz).

6.
    De Commissie beschouwde de brief van de Duitse regering van 8 september 1993 als de aanmelding van een nieuwe steunmaatregel krachtens artikel 93, lid 3, van het Verdrag, en schreef hem als zodanig in onder nummer N 640/93.

7.
    Op 8 december 1993 besloot zij de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in de twee zaken, E 4/93 en N 640/93, in te leiden. Bij een mededeling in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 19 januari 1994, maande zij de andere lidstaten en de overige belanghebbenden aan hun opmerkingen over de betrokken maatregelen in te dienen (PB C 16, blz. 3).

8.
    Op 29 november 1995 stelde de Commissie beschikking C(95)3319 def. vast betreffende een fiscale steunmaatregel in de vorm van een afschrijvingsregeling ten behoeve van de Duitse maatschappijen (hierna: beschikking C 3319). Deze beschikking verbood Duitsland in wezen artikel 82f van de EStDV van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999 te verlengen.

9.
    Bij verzoekschrift, onder nummer T-25/96 op 28 februari 1996 ter griffie van het Gerecht neergelegd, stelden verzoeksters beroep tot nietigverklaring van beschikking C 3319 in.

10.
    Op 13 maart 1996 stelde de Commissie beschikking 96/369/EG vast, betreffende een fiscale maatregel in de vorm van een afschrijvingsregeling ten behoeve van de Duitse luchtvaartmaatschappijen (PB L 146, blz. 42; hierna: „bestreden beschikking”).

11.
    Luidens de laatste overweging van die beschikking dient

„beschikking [C 3319] (...) te worden ingetrokken aangezien de Duitse versie van die beschikking, die inhoudelijk wezenlijk identiek is aan de onderhavige beschikking, talrijke onjuistheden van redactionele aard bevat”.

12.
    Het dispositief van deze beschikking bepaalt het volgende:

Artikel 1

De verlenging van de geldigheidsduur van artikel 82f van de [EStDV] van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999 waarbij een bijzondere afschrijvingsregeling voor luchtvaartuigen wordt ingevoerd, vormt een staatssteunmaatregel in de zin van artikel 92 van het EG-Verdrag en van artikel 61 van de EER-Overeenkomst, die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 2

Duitsland dient met werking vanaf 1 januari 1995 de in artikel 1 vermelde steunmaatregel op te heffen.

(...)

Artikel 4

De procedure met betrekking tot de in artikel 1 genoemde bepalingen van het Duitse belastingrecht in de tot en met 31 december 1994 geldende bewoordingen ervan, wordt beëindigd.

Artikel 5

De beschikking [C 3319] wordt ingetrokken.

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.”

13.
    Bij beschikking van 14 maart 1997, Arbeitsgemeinschaft Deutscher Luftfahrt-Unternehmen en Hapag-Lloyd/Commissie (T-25/96, Jurispr. blz. II-363), oordeelde het Gerecht, dat het tegen beschikking C 3319 ingestelde beroep na vaststelling van de bestreden beschikking zonder voorwerp was geraakt en de zaak zonder beslissing kon worden afgedaan.

Procedure en conclusies van partijen

14.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 31 mei 1996, hebben verzoeksters het onderhavige beroep ingesteld.

15.
    Bij afzonderlijke akte, neergelegd op 16 september 1996, heeft de Commissie krachtens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Verzoeksters hebben op 15 november 1996 hun opmerkingen over deze exceptie neergelegd.

16.
    Bij beschikking van 8 juli 1997 heeft het Gerecht deze exceptie bij de zaak ten gronde gevoegd.

17.
    Bij afzonderlijke akte, neergelegd op 10 december 1997, hebben verzoeksters een verzoek in kort geding ingediend, dat bij beschikking van de president van de Vierde kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 2 april 1998, Arbeitsgemeinschaft Deutscher Luftfahrt-Unternehmen en Hapag-Lloyd/Commissie (T-86/96 R, Jurispr. blz. II-641) is afgewezen.

18.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vijfde kamer — uitgebreid) besloten, zonder instructie tot behandeling over te gaan. Bij brief van 1 oktober 1998 heeft het partijen evenwel verzocht bepaalde documenten over te leggen en enkele vragen te beantwoorden. Verzoeksters en de Commissie hebben binnen de gestelde termijn aan dit verzoek gevolg gegeven.

19.
    Partijen zijn ter terechtzitting van 29 oktober 1998 in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

20.
    Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

—    het beroep ontvankelijk te verklaren;

—    de bestreden beschikking nietig te verklaren, voorzover zij betrekking heeft op de verlenging van artikel 82f van de EStDV van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999;

—    de Commissie in de kosten te verwijzen.

21.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

—    het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

—    het beroep ongegrond te verklaren;

—    verzoeksters in de kosten te verwijzen.

De ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

22.
    De Commissie beroept zich op niet-ontvankelijkheid van het beroep, met het betoog dat verzoeksters door de bestreden beschikking niet individueel worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag.

23.
    In zijn arrest van 5 juni 1996, Kahn Scheepvaart/Commissie (T-398/94, Jurispr. blz. II-477, punt 39) heeft het Gerecht immers voor recht verklaard, dat artikel 82f van de EStDV een belastingbepaling met een algemene strekking is. De bestreden beschikking heeft nu juist betrekking op die bepaling. Zij vormt bijgevolg een maatregel van algemene strekking, die als zodanig anderen dan Duitsland, waartoe zij gericht is, niet individueel kan raken.

24.
    Bovendien worden verzoeksters niet geraakt uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie, welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert (arrest van het Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. 205, 232).

25.
    Volgens verzoeksters moet onderscheid worden gemaakt tussen de procesbevoegdheid van de verzoekende vereniging, de Arbeitsgemeinschaft Deutscher Luftfahrt-Unternehmen (hierna: „ADL”), en die van de verzoekende onderneming, Hapag-Lloyd Fluggesellschaft mbH (hierna: „HLF”).

26.
    Wat de ADL betreft, is de omstandigheid dat de bestreden beschikking een maatregel van algemene strekking vormt, irrelevant. Een beroep inzake staatssteun, dat door een vereniging is ingesteld, is immers slechts ontvankelijk op voorwaarde dat haar positie als gesprekspartner van de Commissie door de bestreden beschikking ongunstig wordt beïnvloed (arresten van het Hof van 2 februari 1988, Van der Kooy e.a./Commissie, 67/85, 68/85 en 70/85, Jurispr. blz. 219, en 24 maart 1993, CIRFS e.a./Commissie, C-313/90, Jurispr. blz. I-1125).

27.
    In casu blijkt de hoedanigheid van gesprekspartner van de ADL uit de volgende elementen:

—    haar taak van vertegenwoordiging en behartiging van de belangen van alle in Duitsland gevestigde privé-luchtvaartmaatschappijen;

—    haar hoedanigheid van derde belanghebbende in de zin van artikel 93, lid 2, van het Verdrag, op grond waarvan de Commissie verplicht was haar deelneming aan de in die bepaling bedoelde procedure te aanvaarden (arresten van het Hof van 19 mei 1993, Cook/Commissie, C-198/91, Jurispr. blz. I-2487, en 15 juni 1993, Matra/Commissie, C-225/91, Jurispr. blz. I-3203);

—    de omstandigheid dat zij door haar leden uitdrukkelijk gemachtigd is om in het kader van die procedure hun belangen te verdedigen, en dat zij hen rekenschap dient te geven van de resultaten van de onderhandelingen met de Commissie;

—    haar actieve deelneming aan voornoemde procedure door het neerleggen van schriftelijke opmerkingen op 18 februari en 19 maart 1994; het neerleggen van een in maart 1994 door de vennootschap Price Waterhouse opgesteld deskundigenverslag; haar deelneming op 30 maart 1995 aan eenvergadering over het voorbereidend deskundigenverslag, dat in februari 1995 door de vennootschap Jet Finance is opgesteld; en het onderhouden van informele contacten met het directoraat-generaal Vervoer en met het lid van de Commissie verantwoordelijk voor vervoer;

—    haar hoedanigheid van eerste gesprekspartner van de Duitse regering, in het bijzonder van de minister van vervoer: de ADL heeft aldus deelgenomen aan verschillende vergaderingen, waar zij in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de verschillende bevoegde federale ministers is

tussengekomen ten gunste van een verlenging van artikel 82f van de EStDV (zie de documenten in bijlage K 14 bij de opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid).

28.
    Bovendien spelen de beroepsorganisaties een bevoorrechte rol in het kader van de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag. Zij zijn immers beter dan hun leden in staat het standpunt en de belangen van hun sector bij de Commissie voor te dragen (conclusie van advocaat-generaal Sir Gordon Slynn bij het arrest Van der Kooy e.a./Commissie, reeds aangehaald, blz. 246). Wanneer de Commissie na afloop van deze procedure een ongunstige beschikking vaststelt, moet de bevoorrechte rol van deze organisaties bijgevolg worden geconcretiseerd in de mogelijkheid tegen die beschikking beroep in te stellen.

29.
    Uit deze elementen volgt, dat de positie van de ADL als gesprekspartner van de Commissie door de bestreden beschikking wordt aangetast. Haar beroep moet derhalve ontvankelijk worden verklaard.

30.
    Daar verzoeksters één en hetzelfde beroep hebben ingesteld, hoeft de procesbevoegdheid van HLF volgens de rechtspraak niet te worden onderzocht (arrest CIRFS e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 31).

31.
    Voor het geval het Gerecht evenwel van oordeel mocht zijn, dat het beroep van de ADL niet-ontvankelijk is, betogen verzoeksters subsidiair, dat HLF door de bestreden beschikking rechtstreeks en individueel wordt geraakt.

32.
    HLF wordt volgens verzoeksters rechtstreeks geraakt. Zij is een van de begunstigde ondernemingen van de in artikel 82f van de EStDV neergelegde regeling, waarvan de verlenging bij de bestreden beschikking is verboden (arrest van het Hof van 17 september 1980, Philip Morris/Commissie, 730/79, Jurispr. blz. 2671, punt 5). Bovendien heeft Duitsland bij de uitvoering van die beschikking geen

beoordelingsvrijheid (conclusie van advocaat-generaal Verloren van Themaat bij het arrest van het Hof van 17 januari 1985, Piraiki-Patraiki/Commissie, 11/82, Jurispr. blz. 207, 216 en 217).

33.
    HLF is ook individueel geraakt. Hoewel de bestreden beschikking een maatregel van algemene strekking vormt, bevindt HLF zich in een situatie welke haar om vier redenen ten opzichte van ieder ander karakteriseert (arrest van het Hof Plaumann/Commissie, reeds aangehaald, blz. 223, en arrest van 18 mei 1994, Cordoniu/Raad, C-309/89, Jurispr. blz. I-1853, punt 19).

34.
    In de eerste plaats is artikel 82f van de EStDV rechtstreeks op haar van toepassing, zonder dat een uitvoeringsmaatregel op nationaal niveau nodig is. De mogelijkheid om de in die bepaling neergelegde bijzondere afschrijvingsregeling toe te passen, vormt voor HLF derhalve een rechtstreeks, onvoorwaardelijk en individueel voordeel. De bestreden beschikking leidt er evenwel toe, dat zij dit voordeel per 1 januari 1995 verliest. Deze maatregel is ten aanzien van HLF dan ook een maatregel van individuele strekking. Als begunstigde van de bij de bestreden beschikking verboden maatregel, kan HLF bijgevolg een beroep tot nietigverklaring instellen, ook al is de beschikking gericht tot Duitsland (arresten van het Hof Philip Morris/Commissie, reeds aangehaald, punt 5, en van 9 maart 1994, TWD Textilwerke Deggendorf, C-188/92, Jurispr. blz. I-833, punt 14).

35.
    In de tweede plaats geniet HLF, als derde belanghebbende in de zin van artikel 93, lid 2, van het Verdrag, processuele waarborgen waaraan zij de bevoegdheid ontleent om aan de in die bepaling bedoelde procedure deel te nemen en haar opmerkingen bij de Commissie in te dienen (arresten van het Hof van 14 november 1984, Intermills/Commissie, 323/82, Jurispr. blz. 3809, punt 16, Cook/Commissie, reeds aangehaald, punt 24, en Matra/Commissie, reeds aangehaald, punt 18). Deze enkele omstandigheid verleent haar reeds het recht om beroep in te stellen om na te gaan, of haar processuele waarborgen zijn geëerbiedigd, en of de bestreden beschikking in strijd is met het gemeenschapsrecht (arrest van het Hof van

28 januari 1986, Cofaz e.a./Commissie, 169/84, Jurispr. blz. 391, punt 23, en beschikkingen van de president van het Gerecht van 15 december 1992, CCE de la Société Générale des Grandes Sources e.a./Commissie, T-96/92 R, Jurispr. blz. II-2579, punt 33, en 2 april 1993, CCE Vittel en CE Pierval/Commissie, T-12/93 R, Jurispr. blz. II-449, punt 22). De vraag of HLF al dan niet aan de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag heeft deelgenomen, is derhalve irrelevant (arresten van het Gerecht van 27 april 1995, CCE de la Société Générale des Grandes Sources e.a./Commissie, T-96/92, Jurispr. blz. II-1213, punt 36, 27 april 1995, CCE de Vittel e.a./Commissie, T-12/93, Jurispr. blz. II-1247, punt 47, en 11 juli 1996, Métropole Télévision e.a./Commissie, T-528/93, T-542/93, T-543/93 en T-546/93, Jurispr. blz. II-649, punt 62).

36.
    In de derde plaats heeft HLF hoe dan ook overeenkomstig de in het arrest Cofaz e.a./Commissie (reeds aangehaald, punten 24 en 25) neergelegde criteria aan de procedure van artikel 93, lid 2, deelgenomen. Samen met de ADL heeft HLF tweemaal schriftelijk opmerkingen bij de Commissie ingediend, het door de vennootschap Price Waterhouse opgestelde deskundigenverslag neergelegd, en nauwe contacten met de diensten van de Commissie onderhouden (zie hiervóór, punt 27).

37.
    Dienaangaande kan HLF niet worden verweten, dat zij niet de klacht heeft ingediend naar aanleiding waarvan de procedure is geopend (arrest Cofaz e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 24 en 26). Als begunstigde van de afschrijvingsregeling van artikel 82f van de EStDV is zij immers tussengekomen ten gunste van de verlenging van deze bepaling, en niet daartegen. Evenmin kan worden geëist, dat zij aantoont dat haar marktpositie door de bestreden beschikking wezenlijk is beïnvloed (arrest Cofaz e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 25). Dit criterium is volgens verzoeksters enkel relevant ter beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep dat is ingesteld door een concurrent van de onderneming die de begunstigde is van de litigieuze steun (conclusie van advocaat-generaal Verloren van Themaat bij het arrest Cofaz e.a./Commissie, reeds aangehaald, blz. 406).

38.
    In de vierde plaats hangt de rechtsbescherming van HLF uitsluitend van de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep af. Zowel artikel 82f van de EStDV als de bestreden beschikking zijn immers rechtstreeks op haar van toepassing. Aangezien op nationaal niveau geen uitvoeringsmaatregel vereist is, kan HLF geen beroep instellen bij een Duitse rechterlijke instantie, en kan zij bijgevolg de geldigheid van de bestreden beschikking niet laten beoordelen door middel van een prejudiciële vraag, krachtens artikel 177 van het Verdrag aan het Hof gesteld (arresten van het Gerecht van 22 oktober 1996, Salt Union/Commissie, T-330/94, Jurispr. blz. II-1475, punt 39, en 7 november 1996, Roquette Frères/Raad, T-298/94, Jurispr. blz. II-1531, punt 45).

Beoordeling door het Gerecht

39.
    In de eerste plaats dient de procesbevoegdheid van HLF, en in de tweede plaats die van de ADL te worden onderzocht.

De procesbevoegdheid van HLF

40.
    Krachtens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag kan iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep instellen tegen tot hem gerichte beschikkingen of tegen beschikkingen die, hoewel gegeven in de vorm van een verordening of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.

41.
    De ontvankelijkheid van het door HLF ingestelde beroep hangt dus af van de vraag, of de bestreden beschikking, die tot Duitsland is gericht, haar rechtstreeks en individueel raakt.

42.
    Volgens vaste rechtspraak kunnen degenen die niet de adressaten van een beschikking zijn, slechts stellen individueel te worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, indien de beschikking hen betreft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie, welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat (arrest Plaumann/Commissie, reeds aangehaald, blz. 223, beschikking van het Gerecht van 9 augustus 1995, Greenpeace e.a./Commissie, T-585/93, Jurispr. blz. II-2205, punt 48, bevestigd door het arrest van het Hof van 2 april 1998, Greenpeace Council e.a./Commissie, C-321/95 P, Jurispr. blz. I-1651, punten 27 en 28, en arresten van het Gerecht van 13 december 1995, Exporteurs in Levende Varkens e.a./Commissie, T-481/93 en T-484/93, Jurispr. blz. II-2941, punt 51, en Kahn Scheepvaart/Commissie, reeds aangehaald, punt 37).

43.
    In casu moet worden vastgesteld dat de bestreden beschikking, door de verlenging van artikel 82f van de EStDV van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999 te verbieden, een nadelige invloed heeft op de positie van iedere natuurlijke of rechtspersoon die een nieuw in Duitsland geregistreerd luchtvaartuig aanschaft dat voor commerciële doeleinden voor het internationale goederen- en personenvervoer of voor andere dienstverlenende activiteiten in het buitenland wordt ingezet. Tot die personen behoren onder meer de luchtvaartmaatschappijen, de ondernemers die luchtvaartuigen aanschaffen om ze in leasing aan te bieden en de ondernemers die geïndividualiseerde diensten van luchtvervoer aanbieden.

44.
    Bovendien hebben partijen ter terechtzitting uiteengezet, dat de bijzondere afschrijvingsregeling van artikel 82f van de EStDV ten goede kwam aan eenieder die een participatie verwierf in een beleggingsfonds waarvan het vermogen een of meer luchtvaartuigen bevat. Ook deze personen worden dus door de bestreden beschikking geraakt.

45.
    Aangezien de bestreden beschikking de verlenging van fiscale bepalingen met een algemene strekking verbiedt, vormt zij, hoewel gericht tot een lidstaat, voor de mogelijke begunstigden van deze bepalingen een maatregel van algemene strekking, die op objectief bepaalde situaties van toepassing is en rechtsgevolgen heeft voor een algemeen en in abstracto omschreven categorie van personen.

46.
    HLF kan bijgevolg niet stellen, dat het voordeel dat zij door de bestreden beschikking verliest, een individueel voordeel is. Waar deze beschikking de verlenging van artikel 82f van de EStDV verbiedt, betreft zij HLF enkel in haar objectieve hoedanigheid van mogelijke begunstigde van de litigieuze afschrijvingsregeling, zoals iedere andere ondernemer die zich feitelijk of potentieel in een gelijke situatie bevindt (arresten van het Hof van 14 juli 1983, Spijker/Commissie, 231/82, Jurispr. blz. 2559, punt 9, Piraiki-Patraiki/Commissie, reeds aangehaald, punt 14, en Van der Kooy e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 15).

47.
    Voor het overige verleent de omstandigheid dat HLF een derde belanghebbende in de zin van artikel 93, lid 2, van het Verdrag is, haar niet de procesbevoegdheid om tegen de bestreden beschikking op te komen.

48.
    In het kader van de procedure van artikel 93 van het Verdrag moet immers onderscheid worden gemaakt tussen, enerzijds, de in artikel 93, lid 3, van het Verdrag bedoelde voorafgaande fase van het onderzoek van steunmaatregelen, die er slechts toe dient de Commissie gelegenheid te geven zich een eerste oordeel te vormen over de gedeeltelijke of volledige verenigbaarheid van de betrokken steun, en, anderzijds, de onderzoeksfase van artikel 93, lid 2, van het Verdrag (arrest van het Hof van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink's France, C-367/95 P, Jurispr. blz. I-1719, punt 38). Deze onderzoeksfase beoogt de belanghebbenden de zekerheid te geven dat zij gehoord zullen worden, en de Commissie in staat te stellen zich volledig te informeren over alle gegevens van de zaak (arresten van het Hof van 12 juli 1973, Commissie/Duitsland, 70/72, Jurispr. blz. 813, punt 19,

20 maart 1984, Duitsland/Commissie, 84/82, Jurispr. blz. 1451, punt 13, en Commissie/Sytraval en Brink's France, reeds aangehaald, punt 38, en arrest van het Gerecht van 15 september 1998, BFM en EFIM/Commissie, T-126/96 en T-127/96, Jurispr. blz. II-0000, punt 45). Daarom verplicht alleen artikel 93, lid 2, van het Verdrag de Commissie, de belanghebbenden aan te manen hun opmerkingen te maken (reeds aangehaalde arresten Duitsland/Commissie, punt 13, Cook/Commissie, punt 22, en Matra/Commissie, punt 16, en arrest van het Gerecht van 16 september 1998, Waterleiding Maatschappij/Commissie, T-188/95, Jurispr. blz. II-0000, punt 52).

49.
    Enkel een beschikking van de Commissie houdende weigering om de onderzoeksfase van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden, kan natuurlijke of rechtspersonen individueel raken op grond van hun hoedanigheid van derde belanghebbende (reeds aangehaalde arresten Cook/Commissie, punten 23-26, Matra/Commissie, punten 17-20, Commissie/Sytraval en Brink's France, punten 40-41 en punten 47 en 48, en arrest van het Gerecht van 15 september 1998, BP Chemicals/Commissie, T-11/95, Jurispr. blz. II-0000, punten 88-89). In dat geval kunnen zij de eerbiediging van hun procedurele waarborgen slechts afdwingen indien zij de mogelijkheid hebben die beschikking voor de communautaire rechter te betwisten (reeds aangehaalde arresten Cook/Commissie, punt 23, Matra/Commissie, punt 17, Commissie/Sytraval en Brink's France, punt 40, en BP Chemicals/Commissie, punt 89). Heeft de Commissie daarentegen, zoals in casu, haar beschikking vastgesteld aan het einde van de onderzoeksfase, dan hebben de derde belanghebbenden hun processuele waarborgen daadwerkelijk genoten, zodat zij enkel op grond van hun hoedanigheid van derde belanghebbende niet meer kunnen worden geacht individueel door de beschikking te worden geraakt.

50.
    Wat de deelneming van HLF aan de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag betreft, deze enkele omstandigheid volstaat niet om haar te individualiseren op soortgelijke wijze als de adressaat van de bestreden beschikking.

51.
    Inzake staatssteun blijkt uit de rechtspraak, dat de deelneming aan voornoemde procedure in voorkomend geval slechts een van de elementen is op grond waarvan kan worden vastgesteld, dat een natuurlijke of rechtspersoon individueel wordt geraakt door de beschikking waarvan zij de nietigverklaring vordert (zie, onder meer, arrest Cofaz e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 25, en beschikking van het Gerecht van 18 februari 1998, Comité d'entreprise de la société française de production e.a./Commissie, T-189/97, Jurispr. blz. II-335, punt 44).

52.
    Ten slotte kan, zelfs wanneer het Duitse nationale recht eventueel geen beroepsweg biedt, zoals HLF stelt, het Gerecht hierin geen aanleiding zien om de bij artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag aan zijn bevoegdheden gestelde grenzen te overschrijden (beschikkingen van het Hof van 23 november 1995, Asocarne/Raad, C-10/95 P, Jurispr. blz. I-4149, punt 26, en 24 april 1996, CNPAAP/Raad, C-87/95 P, Jurispr. blz. I-2003, punt 38, en arrest Kahn Scheepvaart/Commissie, reeds aangehaald, punt 50).

53.
    Uit deze overwegingen volgt, dat HLF het bestaan van bijzondere hoedanigheden of van feitelijke omstandigheden — behalve haar deelneming aan de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag —, welke haar ten opzichte van iedere andere mogelijke begunstigde van de afschrijvingsregeling van artikel 82f van de EStDV karakteriseren, niet heeft aangetoond.

54.
    In die omstandigheden moet het beroep, wat HLF betreft, niet-ontvankelijk worden verklaard, zonder dat behoeft te worden onderzocht of zij rechtstreeks door de bestreden beschikking wordt geraakt.

De procesbevoegdheid van de ADL

55.
    Volgens vaste rechtspraak kan een vereniging die is opgericht ter behartiging van de collectieve belangen van een groep justitiabelen, niet worden geacht individueel te worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, door een handeling die de algemene belangen van die groep treft (zie, onder meer, beschikking Greenpeace e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 59, bevestigd door het arrest van het Hof Greenpeace Council e.a./Commissie, reeds aangehaald, en beschikking van het Hof van 18 december 1997, Sveriges Betodlares en Henrikson/Commissie, C-409/96 P, Jurispr. blz. I-7531, punt 45).

56.
    Volgens dezelfde rechtspraak kan een dergelijke vereniging, behoudens wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de rol die zij heeft kunnen spelen in een procedure die tot de vaststelling van de betrokken handeling heeft geleid, geen ontvankelijk beroep tot nietigverklaring instellen, wanneer haar leden dat individueel evenmin kunnen (beschikkingen Sveriges Betodlares en Henrikson/Commissie, reeds aangehaald, punt 45).

57.
    In casu is reeds vastgesteld, dat HLF, lid van de ADL, niet individueel werd geraakt door de bestreden beschikking. Bovendien heeft de ADL geen element aangevoerd waaruit blijkt, dat haar andere leden een ontvankelijk beroep kunnen instellen. De ADL kan derhalve niet worden geacht zich op geldige wijze in de plaats van een of meer van haar leden te hebben gesteld (zie arrest van het Gerecht van 6 juli 1995, AITEC e.a./Commissie, T-447/93, T-448/93 en T-449/93, Jurispr. blz. II-1971, punt 62).

58.
    Onderzocht moet dus worden, of de ADL op grond van bijzondere omstandigheden procesbevoegdheid heeft.

59.
    Onder verwijzing naar de reeds aangehaalde arresten Van der Kooy e.a./Commissie en CIRFS e.a./Commissie, betoogt zij, dat zij een eigen belang heeft om in rechte op te treden, omdat haar positie van gesprekspartner van de Commissie door de

bestreden beschikking wordt aangetast. Tot staving van haar stelling voert zij vijf elementen aan, te weten het feit dat zij de betrokken sector vertegenwoordigt, haar hoedanigheid van belanghebbende, de door haar leden verleende machtiging om hun belangen in het kader van de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag te behartigen, haar actieve deelneming aan die procedure en haar hoedanigheid van eerste gesprekspartner van de Duitse regering.

60.
    De eerste vier elementen tonen enkel aan, dat de ADL bij de Commissie is tussengekomen om de collectieve belangen van haar leden te behartigen. Op grond van die elementen kan bijgevolg niet worden vastgesteld, dat de ADL een eigen belang heeft om tegen de bestreden beschikking op te komen.

61.
    Wat haar hoedanigheid van gesprekspartner van de Duitse regering betreft, blijkt uit de documenten in bijlage K 14, dat de ADL door de minister van Vervoer is uitgenodigd om deel te nemen aan drie vergaderingen teneinde informatie uit te wisselen en samen met de andere deelnemers een gemeenschappelijke gedragslijn ten aanzien van de Commissie te bepalen. De deelneming aan dergelijke vergaderingen verleent de ADL evenwel niet de hoedanigheid van gesprekspartner in de zin van de arresten Van der Kooy e.a./Commissie en CIRFS e.a./Commissie, beide reeds aangehaald.

62.
    Anders dan de verzoekende vereniging in de zaak Van der Kooy e.a./Commissie, heeft de ADL immers niet deelgenomen aan de onderhandeling en ondertekening van, in casu, een overeenkomst houdende invoering of verlenging van de door de Commissie bestreden fiscale bepalingen, en behoeft zij geen nieuwe onderhandelingen te voeren en een nieuwe overeenkomst over die bepalingen te sluiten om de bestreden beschikking uit te voeren.

63.
    Anders dan de verzoekende vereniging in de zaak CIRFS e.a./Commissie, heeft de ADL evenmin een rol gespeeld in de herstructurering van de luchtvaartsector door

met de Commissie te onderhandelen over de invoering, verlenging en aanpassing van een code inzake staatssteun in die sector.

64.
    In die omstandigheden moet het beroep, ook wat de ADL betreft, niet-ontvankelijk worden verklaard.

65.
    Indien het beroep van de ADL in de onderhavige omstandigheden ontvankelijk werd verklaard, terwijl haar leden niet individueel worden geraakt en de ADL geen eigen procesbelang heeft, zou zulks natuurlijke en rechtspersonen de mogelijkheid bieden om artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag te omzeilen door middel van een collectief beroep (zie arrest AITEC e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 60).

66.
    Uit een en ander volgt, dat het beroep in zijn geheel niet-ontvankelijk is.

Kosten

67.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover zulks is gevorderd. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer — uitgebreid),

rechtdoende:

1)    Verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

2)    Verwijst verzoeksters hoofdelijk in de kosten.

Cooke
García-Valdecasas
Lindh

Pirrung

Vilaras

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 11 februari 1999.

De griffier

De president

H. Jung

J. D. Cooke


1: Procestaal: Duits.