Language of document : ECLI:EU:T:2003:232

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

17 september 2003 (1)

„Beroep tot nietigverklaring - Eurathlon-programma - Communautaire financiële bijstand - Gedeeltelijke terugvordering - Motiveringsplicht - Berekeningswijze - Verjaring - Niet-vergoedbare uitgaven”

In zaak T-137/01,

Stadtsportverband Neuss eV, gevestigd te Neuss (Duitsland), vertegenwoordigd door H. G. Hüsch en S. Schnelle, advocaten,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Sack als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 9 april 2001 tot gedeeltelijke terugvordering van aan verzoeker in het kader van het Eurathlon-programma toegekende financiële bijstand,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: V. Tiili, kamerpresident, P. Mengozzi en M. Vilaras, rechters,

griffier: D. Christensen, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 januari 2003,

het navolgende

Arrest

De feiten van het geding

1.
    Het Stadtsportverband Neuss eV (hierna: „verzoeker”) is een groepering van sportverenigingen van de gemeente Neuss. Het streeft doelstellingen van openbaar nut na en strekt tot bevordering van de sport.

2.
    Bij brief van 28 februari 1994 (hierna: „subsidieaanvraag”) heeft verzoeker de Commissie verzocht om toekenning van een subsidie voor de financiering van een internationaal sportevenement (hierna: „ISO 94”), dat heeft plaatsgevonden te Neuss van 11 tot en met 15 mei 1994.

3.
    Bij beschikking van 10 juni 1994 heeft de Commissie verzoeker in het kader van het programma Eurathlon, dat valt onder de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (financiële steun ten laste van hoofdstuk B3, artikel 3050,11), financiële bijstand van 20 000 ECU toegekend (hierna: „beschikking tot toekenning van de subsidie”).

4.
    De beschikking tot toekenning van de subsidie luidt als volgt:

„[...] Ik heb het genoegen u mee te delen dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft besloten uw organisatie een subsidie van 20 000 ECU te verlenen.

Als bijlage bij deze brief vindt u een door de begunstigde van subsidie van de Commissie in te vullen formulier aangaande de algemene verplichtingen. Gelieve het formulier aandachtig te lezen en het volledig ingevuld en ondertekend terug te zenden [...] opdat ik de procedure voor de betaling kan starten. [...]”

5.
    Op 28 juni 1994 heeft Franssen, toenmalig bestuursvoorzitter van verzoekers, het formulier aangaande de algemene verplichtingen van de begunstigde van subsidie van de Commissie (hierna: „verklaring van de ontvanger van de subsidie”) ondertekend.

6.
    Punt 1 van de verklaring van de ontvanger van de subsidie bepaalt dat verzoeker zich ertoe verbindt „de communautaire middelen enkel te gebruiken voor de verwezenlijking van het in de aanvraag van 28 februari 1994 beschreven project”.

7.
    Volgens punt 2, vijfde streepje, van de verklaring van de ontvanger van de subsidie, zoals door laatstgenoemde gewijzigd, „bedraagt de subsidie van de Commissie 18,4 % van de voorziene uitgaven. Ingeval de werkelijke uitgaven lager zijn, wordt de subsidie van de Commissie tot dat percentage verminderd”.

8.
    Punt 2, zesde streepje, van de verklaring bepaalt dat „de financiële steun in geen geval mag leiden tot winst”.

9.
    In punt 3 van de verklaring stemt verzoeker „ermee in - overeenkomstig het financieel reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen [PB L 356, blz. 1], laatstelijk gewijzigd bij [verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 610/90 van de Raad van] 13 maart 1990 [PB L 70, blz. 1] - dat de aanwending van de communautaire middelen achteraf door de Commissie en de Rekenkamer wordt gecontroleerd”.

10.
    In punt 4 van de verklaring van de ontvanger van de subsidie verbindt verzoeker zich ertoe „de Commissie binnen drie maanden na de voltooiing van de gesubsidieerde maatregel, in drie exemplaren, uiterlijk op 15 augustus 1994 (overeenkomstig de begrotingsregels worden de middelen voor deze maatregel voor een bepaalde tijdspanne toegekend) de volgende documenten mee te delen:

-    een verslag inzake de aanwending van de hiervóór vermelde financiële steun

-    een door de begunstigde van de steun opgestelde gewaarmerkte lijst van uitgaven of een financieel overzicht met gewaarmerkte documenten, waaruit het bedrag en de aard van de uitgaven, alsmede de overeenkomstige ontvangsten (met inbegrip van de subsidie van de Commissie) blijken

-    eventueel het jaarverslag van een accountantskantoor”.

11.
    In punt 5 van de verklaring van de ontvanger van de subsidie verbindt de begunstigde van de subsidie zich er tevens toe „alle originele documenten gedurende vijf jaar te bewaren met het oog op een eventuele controle”.

12.
    In punt 7 van dezelfde verklaring tot slot, verklaart de begunstigde van de subsidie zich „bereid, ingeval de aanwending van de volledige subsidie niet gerechtvaardigd wordt in de lijst van de uitgaven, de Commissie op haar verzoek de reeds betaalde en niet-gerechtvaardigde bedragen terug te betalen”.

13.
    In januari 1995 heeft de Commissie verzoeker financiële bijstand van 20 000 ECU betaald, op basis van een door verzoeker op 27 oktober 1994 opgestelde berekening.

14.
    Op 12 december 1996 heeft Grahl, sportverantwoordelijke bij verzoeker, in een brief aan de Commissie gewezen op bepaalde onregelmatigheden met betrekking tot de betalingen voor ISO 94 en gewag gemaakt van een op 40 000 DEM geschat overschot.

15.
    Aangezien verzoeker tevens een subsidie van 20 000 DEM van de Kreis Neuss had gekregen, heeft laatstgenoemde verzoekers uitgaven voor ISO 94 gecontroleerd en op 26 november 1997 een controleverslag opgesteld (hierna: „controleverslag van Kreis Neuss”), op basis van een voorlopig controleverslag van 25 juli 1997 van het bureau voor verificatie van de rekeningen. In het controleverslag van de Kreis Neuss wordt geconcludeerd dat de boekhouding een overschot van ten minste 19 905,03 DEM vertoonde. Na deze controle is verzoeker bij beschikking van de Kreis Neuss van 19 maart 1998 verzocht deze subsidie volledig terug te betalen (hierna: „terugvorderingsbeschikking van de Kreis Neuss”).

16.
    Bij debetnota nr. 3240010317 van 6 april 1999 heeft de Commissie de door haar uitgekeerde financiële steun eveneens volledig teruggevorderd, omdat niet was geantwoord op haar verzoek van 9 februari 1999 om overlegging van alle documenten met betrekking tot de uitgaven en de inkomsten in verband met ISO 94 en omdat zij hoe dan ook over informatie beschikte volgens welke verzoeker uit het evenement voordelen had behaald die onverenigbaar waren met de voorwaarden van de financiële bijstand (hierna: „beschikking van 6 april 1999”).

17.
    Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Gerecht op 25 juni 1999, ingeschreven onder nummer T-154/99, heeft verzoeker beroep tot nietigverklaring ingesteld tegen de beschikking van 6 april 1999.

18.
    Bij beschikking van 6 augustus 1999 (hierna: „beschikking van 6 augustus 1999”), heeft de Commissie haar beschikking van 6 april 1999 ingetrokken.

19.
    Op 11 augustus 1999 heeft Hüsch, verzoekers raadsman, de Commissie de in augustus 1999 vastgestelde „eindafrekening voor ISO 94” bezorgd. Volgens deze afrekening bedraagt het totaal van de uitgaven 242 070,94 DEM en het totaal van de inkomsten 225 567,25 DEM inclusief communautaire subsidie, en 178 973,73 DEM exclusief communautaire subsidie.

20.
    Na de beschikking van 6 augustus 1999 heeft het Gerecht bij beschikking van 20 oktober 1999 het geding zonder voorwerp verklaard.

21.
    Op 13 april 2000 hebben vertegenwoordigers van de Commissie de boekhouding van ISO 94 op het kantoor van verzoekers raadsman aan een audit onderworpen.

22.
    Op 23 mei 2000 heeft Hüsch de Commissie informatie verstrekt om bepaalde verrichtingen te verduidelijken.

23.
    Op 15 juni 2000 heeft de Commissie het rapport opgesteld van de audit van 13 april 2000 (hierna: „accountantsrapport”). Dit is Hüsch op 27 oktober 2000 in het Duits betekend.

24.
    In het accountantsrapport concludeert de Commissie dat:

„[g]elet op alle vastgestelde onregelmatigheden de eindafrekening als volgt is:

gecorrigeerd totaal van de vergoedbare uitgaven 149 291 DEM

gecorrigeerd totaal van de ontvangsten    

181 202 DEM (inclusief communautaire subsidie)

143 609 DEM (exclusief communautaire subsidie)

Op basis van de vergoedbare uitgaven is de maximale communautaire subsidie beperkt tot 18,4 %, hetgeen overeenstemt met een maximumbedrag van 27 470 DEM. De contractuele bepaling volgens welke de subsidie in geen geval tot winst mag leiden moet evenwel worden toegepast, en de subsidie moet worden beperkt tot 5 682 DEM, teneinde de uitgaven en de inkomsten van de eindafrekening in evenwicht te brengen.”

25.
    De Commissie heeft Hüsch op 3 april 2001 een brief gezonden als antwoord op verzoekers opmerkingen aangaande het accountantsrapport (hierna: „brief van 3 april 2001”).

26.
    De brief van 3 april 2001 luidt als volgt:

„[...] Bij brief van 23 januari 2001 heeft de heer Pettinelli u meegedeeld dat hij het betrokken dossier en het onderzoek van de informatie en opmerkingen vervat in uw brief van 28 november 2000 voor verdere behandeling aan mijn dienst heeft doorgezonden. In bijlage vindt u een samenvatting van de voornaamste conclusies van dit onderzoek.

Tot mijn spijt moet ik vaststellen dat de aangevoerde nieuwe gegevens geenszins afdoen aan de conclusies van het u op 27 oktober 2000 toegezonden accountantsrapport.

Derhalve ben ik verplicht uw cliënt, het Stadtsportverband Neuss, te verzoeken het bedrag van 31 911,11 DEM terug te betalen; u zal een kennisgeving in die zin ontvangen. [...]”

27.
    Op 9 april 2001 heeft de Commissie een nieuwe debetnota opgesteld onder nr. 3240302372 ten bedrage van 31 911,11 DEM, gelijk aan 16 315,89 euro (hierna: „bestreden beschikking”).

28.
    De bestreden beschikking luidt als volgt:

„[...]

215050/94 - .Internationale scholierenwedstrijd 1994’

Terugbetaling van 31 [91]1,11 DEM na een audit, op 13 april 2000 verricht ten kantore van uw raadsman, H. G. Hüsch, en bevestigd aan uw raadsman bij in bijlage gevoegde brief van 3 april 2001.

[...]”

Procesverloop en conclusies van partijen

29.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 19 juni 2001, heeft verzoeker het onderhavige beroep ingesteld.

30.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vierde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij wijze van maatregel tot organisatie van de procesgang heeft het partijen verzocht bepaalde stukken over te leggen en een aantal schriftelijke vragen van het Gerecht te beantwoorden. Partijen hebben gedeeltelijk aan die verzoeken voldaan.

31.
    Partijen zijn in hun pleidooien en hun antwoorden op de door het Gerecht gestelde vragen gehoord ter terechtzitting van 9 januari 2003.

32.
    Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

-    de bestreden beschikking nietig te verklaren;

-    de Commissie in de kosten te verwijzen.

33.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep te verwerpen;

-    verzoeker in de kosten te verwijzen.

Middelen en argumenten van partijen

34.
    Verzoeker voert in wezen vijf middelen aan ter ondersteuning van zijn beroep. Het eerste is ontleend aan het ontbreken van een rechtsgrondslag, het tweede aan schending van de motiveringsplicht, het derde aan een kennelijke beoordelingsfout, het vierde berust op verjaring en het vijfde is ontleend aan schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en van de zorgvuldigheidsplicht. Verzoeker heeft ter terechtzitting afstand gedaan van zijn middel inzake de gestelde onjuistheid met betrekking tot de kennisgeving van de bestreden beschikking.

Het eerste middel, ontleend aan het ontbreken van rechtsgrondslag

Argumenten van partijen

35.
    Verzoeker betwist dat er een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling bestaat. Volgens hem bevat de beschikking tot toekenning van de subsidie geen enkel concreet gegeven met betrekking tot een eventuele terugbetaling. De verklaring van de ontvanger van de subsidie, ondertekend door Franssen, de toenmalige voorzitter van verzoeker, kan hem niet binden omdat hij ingevolge artikel 26 van het Bürgerliche Gesetzbuch en zijn statuten gezamenlijk door zijn voorzitter of diens vervanger, alsmede door een ander lid van zijn bestuur had moeten zijn vertegenwoordigd. De handtekening van zijn voormalige voorzitter alleen kan verzoeker dan ook niet binden. De geldigheid van de beschikking tot toekenning van de subsidie wordt hierdoor evenwel niet aangetast omdat die beschikking, als gunstige administratieve maatregel, terecht tot hem was gericht.

36.
    Verzoeker betwist eveneens dat het gestelde overschot van ISO 94 winst in juridische zin vormt. Als vereniging van openbaar nut maakt hij geen winst. Wanneer hij geld overhoudt bij de organisatie van diverse evenementen, wordt dit overschot geïnvesteerd in het werk van de vereniging van openbaar nut. Aangezien hij geen winst kon genereren, is er geen rechtsgrondslag voor een terugvorderingsbeschikking. Volgens verzoeker haalt de Commissie de begrippen winst en overschot door elkaar.

37.
    Aangaande de stelling dat Franssen geen vertegenwoordigingsbevoegdheid had, merkt de Commissie op dat, indien laatstgenoemde alleen verzoeker juridisch niet kon binden, de volledige rechtshandeling van de Commissie zonder rechtsgrondslag zou zijn, aangezien verzoeker vanaf het begin niet voldeed aan de voor de steun vereiste voorwaarden. De steun kan dan ook volledig worden teruggevorderd op basis van de beginselen inzake ongerechtvaardigde verrijking, waarbij verzoeker zich niet kan beroepen op goede trouw aangezien de voorzitter moest weten dat hij alleen geen vertegenwoordigingsbevoegdheid had.

38.
    Wat de begrippen winst en overschot betreft, heeft de Commissie ter terechtzitting uitgelegd dat zij in het onderhavige geval onder winst verstond, het overschot dat wordt verwezenlijkt wanneer de inkomsten van een evenement hoger zijn dan de ervoor gemaakte kosten.

Beoordeling door het Gerecht

39.
    In de eerste plaats is het van belang erop te wijzen dat de beschikking tot toekenning van de subsidie uitdrukkelijk verwijst naar de bij de beschikking gevoegde verklaring van de ontvanger van de subsidie. De toekenning van de subsidie was immers afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de ontvanger dit formulier zou invullen, ondertekenen en terugzenden aan de Commissie. Derhalve maakt deze verklaring van de ontvanger van de subsidie, welke de voorwaarden voor de toekenning van de subsidie bevat, integrerend deel uit van de beschikking tot toekenning van de subsidie.

40.
    Dienaangaande zij beklemtoond dat verzoeker zich er in de verklaring van de ontvanger van de subsidie toe heeft verbonden de communautaire middelen enkel te gebruiken voor de verwezenlijking van het in de subsidieaanvraag van 28 februari 1994 beschreven project, dat wil zeggen het evenement ISO 94.

41.
    Bovendien bevatte de verklaring van de ontvanger van de subsidie een bepaling volgens welke de financiële steun in geen geval tot winst mocht leiden.

42.
    Verzoeker heeft er, overeenkomstig het financieel reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen, eveneens mee ingestemd dat de aanwending van de communautaire middelen achteraf door de Commissie en de Rekenkamer zou worden gecontroleerd.

43.
    Bovendien heeft verzoeker zich ertoe verbonden de Commissie een verslag over te leggen aangaande de aanwending van de financiële steun, alsmede een door hem opgestelde gewaarmerkte lijst van de uitgaven of een financieel overzicht met gewaarmerkte documenten, waaruit het bedrag en de aard van de uitgaven alsmede de overeenkomstige inkomsten bleken.

44.
    Verzoeker verbond zich er tot slot toe de Commissie op haar verzoek de reeds betaalde en niet-gerechtvaardigde bedragen terug te betalen, ingeval de aanwending van de subsidie niet volledig gerechtvaardigd zou worden op de lijst van de uitgaven.

45.
    De verklaring van de ontvanger van de subsidie verleende de Commissie bijgevolg duidelijk het recht, de aanwending van de subsidie te controleren en deze eventueel terug te vorderen. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat artikel 274 EG de Commissie verplicht tot een goed en gezond financieel beheer van de communautaire middelen. Bijgevolg is onder het stelsel van toekenning van communautaire financiële steun de aanwending van de steun onderworpen aan regels die kunnen leiden tot de gedeeltelijke of volledige terugvordering van reeds toegekende steun.

46.
    Verzoeker kan bijgevolg niet aanvoeren dat hij helemaal niet tot terugbetaling verplicht is. In geval van miskenning van de voorschriften vervat in de verklaring van de ontvanger van de subsidie, had de Commissie het recht hem te verzoeken de toegekende steun volledig of gedeeltelijk terug te betalen. Volgens vaste rechtspraak verkrijgt de ontvanger van bijstand wiens aanvraag door de Commissie is goedgekeurd daardoor geen definitief recht op volledige betaling van de bijstand, indien hij de voorwaarden waarvan de steun afhankelijk was gesteld niet in acht neemt (arresten Gerecht van 14 juli 1997, Interhotel/Commissie, T-81/95, Jurispr. blz. II-1265, punt 62, en 29 september 1999, Sonasa/Commissie, T-126/97, Jurispr. blz. II-2793, punt 59).

47.
    In de tweede plaats doet verzoekers argument als zou de omstandigheid dat de verklaring van de ontvanger van de subsidie niet is ondertekend door een daartoe gemachtigde persoon beletten dat hij enige verplichting heeft, niet ter zake. Dat verzoeker de financiële bijstand heeft ontvangen en gebruikt, bekrachtigt immers alle door zijn voorzitter aangegane verbintenissen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning van deze bijstand. Anders zou moeten worden geconcludeerd dat verzoeker het volle bedrag van de aan de orde zijnde financiële bijstand moet terugbetalen.

48.
    In de derde plaats, aangaande verzoekers argument dat het gestelde overschot van ISO 94 geen winst in de juridische zin van het woord vormt, moet worden nagegaan wat in het onderhavige geval onder winst dient te worden verstaan. In het kader van communautaire financiële bijstand moet de bijstand worden beperkt tot het bedrag dat nodig is voor het boekhoudkundig evenwicht van het project. De in de verklaring van de ontvanger van de subsidie gebruikte term winst, moet hier bijgevolg worden verstaan in de zin van overschot, dat wil zeggen de omstandigheid dat de ontvangsten de uitgaven overtreffen. Verzoeker kan als vereniging van openbaar nut immers geen winst als zodanig verwezenlijken. Deze omstandigheid heeft hem evenwel niet belet een overschot te genereren uit ISO 94, met name dankzij de verschillende subsidies die hij, in het bijzonder van de Commissie, heeft ontvangen. Zoals het Gerecht hiervóór reeds heeft vastgesteld, had verzoeker zich verbonden tot terugbetaling ingeval de inkomsten de uitgaven voor ISO 94 zouden overtreffen. Hij kan zich niet aan deze verplichting onttrekken door zich eenvoudig te beroepen op tegenspraak tussen zijn statuut van vereniging van openbaar nut en de verwezenlijking van winst.

49.
    Derhalve moet het eerste middel worden afgewezen.

Het tweede middel, ontleend aan schending van de motiveringsplicht

Argumenten van partijen

50.
    Verzoeker voert aan dat de bestreden beschikking geenszins de redenen voor de terugvordering vermeldt. Volgens hem moet de motivering van de beschikking vervat zijn in de bestreden beschikking zelf, aangezien het hem overgelegde accountantsrapport dienaangaande niet kan gelden als motivering, omdat een dergelijk verslag geen bezwarende handeling kan vormen, noch een dergelijke handeling kan vervangen of er als grondslag voor kan dienen. Ter terechtzitting heeft verzoeker bevestigd dat de bij de bestreden beschikking gevoegde brief van 3 april 2001, volgens hem geen enkele motivering bevat, hoewel het „accountantsrapport exact uitlegt hoe het bedrag is berekend” waarvan terugbetaling wordt gevorderd. Verzoeker heeft ter terechtzitting niettemin verklaard dat zo het accountantsrapport moet worden geacht de bestreden beschikking te rechtvaardigen, hij het zou aanvaarden mocht het Gerecht van oordeel zijn dat genoemde beschikking door het accountantsrapport zelf wordt gemotiveerd.

51.
    De Commissie voert aan dat het accountantsrapport beter dan iedere aanvullende motivering in de debetnota verklaart waarom zij een deel van de subsidie terugvordert. Zij merkt bovendien op dat in de bestreden beschikking uitdrukkelijk is vermeld dat de terugvordering berust op het feit dat de inkomsten de uitgaven overtreffen.

Beoordeling door het Gerecht

52.
    Volgens vaste rechtspraak heeft de verplichting tot motivering van een individuele beschikking tot doel, de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om na te gaan of de beschikking gegrond is dan wel een gebrek vertoont op grond waarvan de wettigheid kan worden betwist, en de gemeenschapsrechter in staat te stellen de wettigheid van de beschikking na te gaan. De omvang van deze verplichting is afhankelijk van de aard van de betrokken handeling en van de omstandigheden waaronder deze is vastgesteld (arresten Gerecht van 24 april 1996, Industrias Pesqueras Campos e.a./Commissie, T-551/93, T-231/94-T-234/94, Jurispr. blz. II-247, punt 140; 3 februari 2000, CCRE/Commissie, T-46/98 en T-151/98, Jurispr. blz. II-167, punt 46, en 14 mei 2002, Associação Comercial de Aveiro/Commissie, T-80/00, Jurispr. blz. II-2465, punt 35).

53.
    Ingevolge de rechtspraak moet, gelet op het feit dat een beschikking houdende vermindering van aanvankelijk toegekende financiële bijstand voor de begunstigde van de bijstand ernstige consequenties heeft, de motivering van de beschikking duidelijk de redenen aangeven die de vermindering van de bijstand ten opzichte van het aanvankelijk goedgekeurde bedrag rechtvaardigen (arresten CCRE/Commissie, reeds aangehaald, punt 48, en Associação Comercial de Aveiro/Commissie, reeds aangehaald, punt 36).

54.
    De vraag of de motivering van een beschikking aan die vereisten voldoet, moet niet enkel aan de hand van de bewoordingen ervan worden beoordeeld, maar ook in het licht van de context en het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (arrest Associação Comercial de Aveiro/Commissie, reeds aangehaald, punt 37).

55.
    Om te beginnen moet de inhoud van de bestreden beschikking worden onderzocht. Dienaangaande zij vastgesteld dat de bestreden beschikking verwijst naar de op 13 april 2000 op het kantoor van verzoekers raadsman verrichte audit. Zij verwijst tevens naar een in bijlage bij de bestreden beschikking gevoegde brief van 3 april 2001 aan verzoekers raadsman.

56.
    Aangaande de verwijzing naar de audit van 13 april 2000 in de bestreden beschikking, is in de rechtspraak erkend dat een beschikking afdoende gemotiveerd kan worden geacht wanneer zij verwijst naar een aan verzoeker overgelegd accountantsrapport (zie in die zin arrest Industrias Pesqueras Campos e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 142-144). Verzoeker erkent immers het accountantsrapport te hebben ontvangen, eerst in het Frans en nadien, op 27 oktober 2000, in het Duits. In het begeleidend schrijven van 27 oktober 2000 had de Commissie verzoeker bovendien uitdrukkelijk verzocht om binnen een maand zijn mening te geven over dit verslag. Zoals verzoeker zelf ter terechtzitting heeft erkend, bevat het accountantsrapport voldoende informatie, waardoor hij in staat is de redenen te kennen waarom een deel van de financiële bijstand is teruggevorderd. Dat de bestreden beschikking verwijst naar de audit van 13 april 2000 en niet naar het accountantsrapport als zodanig, is irrelevant voor de oplossing van het geding aangezien verzoeker het verband kon leggen tussen de audit van 13 april 2000 en het daarop gevolgde rapport.

57.
    Bovendien kan volgens de rechtspraak, wanneer wordt verwezen naar een document dat in bijlage bij een beschikking is gevoegd en daardoor deel uitmaakt van de inhoud daarvan, dit document de motiveringsplicht vervullen (zie in die zin arrest Gerecht van 30 maart 2000, Kish Glass/Commissie, T-65/96, Jurispr. blz. II-1885, punt 51). In casu wordt door de bij de bestreden beschikking gevoegde brief van 3 april 2001 geantwoord op verzoekers opmerkingen aangaande het accountantsrapport en tevens herinnerd aan de door de Commissie aangevoerde gronden voor het verzoek tot terugbetaling. De eindconclusie van deze brief luidt dat de „verklaringen van de advocaat van de contractant op geen enkel nieuw gegeven berusten. Er is geen enkele reden om het volgens het accountantsrapport terug te betalen bedrag opnieuw te bepalen”. Bij deze brief was verzoeker op de hoogte gesteld van de redenen waarom de Commissie meende niet te moeten afwijken van de conclusies van het accountantsrapport. Deze brief bevat bijgevolg een bijkomende motivering ten opzichte van het accountantsrapport.

58.
    Aangezien de Commissie in de bestreden beschikking verwijst naar de bij verzoekers raadsman verrichte audit en de bij deze beschikking gevoegde brief van 3 april 2001, moet worden vastgesteld dat de bestreden beschikking gelet op de aangehaalde rechtspraak afdoende is gemotiveerd.

59.
    Derhalve moet het tweede middel worden afgewezen.

Het derde middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout

60.
    Het derde middel bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel heeft betrekking op de gestelde onjuiste beoordeling van de feiten door de Commissie, en het tweede onderdeel betreft de onjuiste berekeningswijze die zij zou hebben gehanteerd.

Eerste onderdeel: onjuiste beoordeling van de feiten

- Argumenten van partijen

61.
    Verzoeker betwist dat een aantal betalingen niet in aanmerking kunnen worden genomen, met het betoog dat de Commissie deze uitgaven onjuist heeft beoordeeld.

62.
    Om te beginnen verklaart het accountantsrapport ten onrechte dat verzoeker de Kreis Neuss een bedrag van 20 000 DEM heeft terugbetaald. Deze verrichting stond immers los van de door de Commissie toegekende subsidie. De terugbetaling aan de Kreis Neuss heeft bovendien plaatsgevonden „op basis van een onjuiste beoordeling van de globale verrichting door het bestuur van verzoeker”, waaruit de Commissie geen rechtsgevolgen mag afleiden.

63.
    Verzoeker voert tevens aan dat de Commissie de overschrijving van een bedrag van 15 000 DEM, van verzoekers voor ISO 94 bestemde rekeningen aan de stad Neuss, in het accountantsrapport onjuist heeft beoordeeld. De inkomsten van 15 000 DEM op de rekeningen van verzoeker vormen immers een van derden afkomstige subsidie, die is bestemd voor sportactiviteiten van de jongeren van Neuss, en verzoeker heeft de rekening ISO 94 bij vergissing met dat bedrag gecrediteerd. In werkelijkheid gaat het om algemene bijstand, die aan verzoeker zonder bijzondere reden en zonder verband met ISO 94 is toegekend. Verzoeker heeft dit bedrag niet voor ISO 94 gebruikt, maar eerst als kasvoorschot en vervolgens ten voordele van de stad Neuss voor een ander voetbaltoernooi voor jongeren. Zo deze verrichting in de eindafrekening met betrekking tot ISO 94 evenwel moet worden beschouwd als een subsidie, vormt zij een eigen middel van verzoeker, en geen inkomsten die in de boekhouding van ISO 94 moeten worden ingeschreven. Verzoeker beroept zich in dat verband op een brief van 4 mei 2000 van de stad Neuss tot staving van zijn argument.

64.
    Voorts voert verzoeker aan dat ISO 94 geen evenement is met een van verzoeker onderscheiden rechtspersoonlijkheid. Bijgevolg moet de boeking van eigen middelen van verzoeker voor de verwezenlijking van ISO 94 niet worden beschouwd als inkomsten in de juridische zin van de term. De overschrijving van 10 000 DEM door verzoeker naar de rekening ISO 94, vormt bijgevolg een eenvoudig kasvoorschot, dat hem moest worden terugbetaald, en geen subsidie door een derde. Zo zij toch moet worden beschouwd als een voor ISO 94 bestemde betaling, vormt zij enkel de aanwending van eigen middelen door verzoeker. Laatstgenoemde beklemtoont in dit verband dat de beschikking tot toekenning van de subsidie hem niet verplicht eigen middelen aan te wenden.

65.
    Verzoeker betwist bovendien de beoordeling door de Commissie in het accountantsrapport van de verrichtingen met betrekking tot ISO 93, te weten inkomsten ten belope van 24 364,96 DEM en uitgaven ten belope van 25 593,56 DEM, op basis waarvan de Commissie heeft geweigerd deze verrichtingen in aanmerking te nemen bij de bepaling van het bedrag van de subsidie voor ISO 94. Volgens verzoeker vormen deze verrichtingen integendeel een wezenlijk onderdeel van de voorbereiding van ISO 94 en zijn zij bedoeld om, in verband met ISO 94, kennis te verwerven over het evenement en de organisatie en de vereisten daarvan.

66.
    Verzoeker voert tevens aan dat het accountantsrapport ten onrechte de boeking van een uitgave ten gunste van Donalek, ten belope van 1 584,57 DEM, betwist. Hij voert aan dat de Kreis Neuss deze uitgave reeds heeft gecontroleerd.

67.
    Verzoeker verzet zich bovendien tegen het feit dat de Commissie een uitgave van 10 000 DEM als niet-vergoedbaar heeft aangemerkt. Verzoeker beklemtoont dat hij een subsidie in natura heeft ontvangen ten bedrage van 10 000 DEM van het reclamebureau Hülser en Brüster. Het Duitse belastingrecht staat dergelijke schenkingen toe, mits kan worden aangetoond dat de verrichting in natura is uitgevoerd en dat voor deze verrichtingen een verklaring van schenking is afgegeven, hetgeen de sportdienst van de stad Neuss in casu heeft gedaan. Het bureau Hülser en Brüster heeft inderdaad verrichtingen in natura uitgevoerd, met name in de vorm van drukwerk. Deze schenking in natura is eveneens in het controlerapport van de Kreis Neuss vermeld. Verzoeker betreurt dat, wegens het faillissement van het agentschap Hülser en Brüster, naderhand geen factuur is opgesteld. Verzoeker heeft ter terechtzitting verduidelijkt dat deze volledig betaalde factuur van 10 000 DEM moet worden onderscheiden van een andere factuur, van 6 799 DEM, die is betaald ten belope van 1 799 DEM en waarvan de resterende 5 000 DEM een schenking is.

68.
    Verzoeker voert bovendien aan dat de Commissie heeft nagelaten rekening te houden met het feit dat de stad Neuss tevens aanzienlijke prestaties in natura heeft geleverd om de uitvoering van ISO 94, dat hoofdzakelijk van gemeentelijke infrastructuur gebruik heeft gemaakt, mogelijk te maken. Volgens de brief van 11 mei 2000 van de stad Neuss, bedragen deze prestaties in natura ten minste 92 450 DEM. Verzoeker voert aan dat deze prestaties in natura hadden kunnen worden beschouwd als uitgaven en geboekt als schenkingen in natura.

69.
    Verzoeker betwist voorts de niet-inaanmerkingneming van een aantal uitgaven, die volgens de Commissie zonder afdoende bewijsstukken of andere verklaringen, vaak zelfs zonder bekende reden zijn verricht. Volgens verzoeker heeft de Commissie ten onrechte geoordeeld dat hij in de brief van 23 mei 2000 geen enkel bewijsstuk voor die uitgaven heeft aangedragen en dat deze bijgevolg niet vergoedbaar waren.

70.
    Om te beginnen, aldus verzoeker, had de Commissie de uitgave van het aan Franssen betaalde forfaitaire bedrag van 4 000 DEM moeten erkennen. Dit bedrag stemt immers overeen met de persoonlijke uitgaven van Franssen in verband met de voorbereiding, de uitvoering en de afwikkeling van ISO 94, inzonderheid kosten voor reizen, telefoon, post, alsmede voor prestaties na ISO 94. Hoewel de gedetailleerde overeenkomstige bewijsstukken niet beschikbaar waren, leek de terugbetaling van deze kosten volgens verzoeker evenredig aan de lange voorbereidingsperiode, de omvang en de duur van ISO 94. Verzoeker had volgens hem het recht een forfaitaire terugbetaling toe te kennen die lager was dan de totale uitgaven.

71.
    Verzoeker betwist voorts de niet-aanvaarding door de Commissie van de betaling van een bedrag van 1 300 DEM aan een groep dansers onder leiding van Beyen. Dit bedrag werd op 2 augustus 1994 betaald van verzoekers rekening, omdat de ISO 94-rekening bij vergissing niet werd gebruikt voor deze verrichting. Dat werkelijk is betaald, wordt evenwel niet betwist, omdat de groep dansers overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst is opgetreden tijdens het slotfeest van ISO 94. Aangezien verzoeker ISO 94 organiseert, moet een betaling van zijn eigen rekening bijgevolg worden beschouwd als een in mindering te brengen uitgave.

72.
    Verzoeker voert tevens aan dat de Commissie ten onrechte een uitgave ten belope van 1 093,81 DEM, die een betaling was aan de Gesellschaft zur Wahrung von Urheberrechten (vennootschap voor de bescherming van auteursrechten, hierna: „GEMA”), heeft afgewezen. Hij verklaart dat deze betaling met betrekking tot de muziek die is gespeeld tijdens het slotfeest van ISO 94, waarvoor de GEMA bevoegd is, is uitgevoerd van zijn zichtrekening en vervolgens van de rekening ISO 94-rekening op zijn rekening is teruggestort. Volgens verzoeker beheersten de twee onderzoekers van de Commissie die belast waren met de controle van zijn boekhouding, het Duitse rechtsstelsel en de Duitse taal onvoldoende om het Duitse auteursrecht en de taak van de GEMA te begrijpen.

73.
    Verzoeker betwist bovendien de niet-inaanmerkingneming door de Commissie van terugbetaling van kosten ten bedrage van 5 117,82 DEM en 4 430 DEM ten gunste van Grahl. Deze betalingen zijn uitgevoerd van de ISO 94-rekening en de overschrijvingsformulieren zijn verweerster voorgelegd. Volgens verzoeker berusten deze overschrijvingen op door Grahl gefactureerde uitgaven voor ISO 94, waarvan hij het bedrag had voorgeschoten.

74.
    Aangaande de bijstand van 15 000 DEM aan de stad Neuss voert de Commissie aan dat, zelfs al ging het om een aan verzoeker toegekende algemene bijstand door een derde, het bedrag ervan terecht aan ISO 94 is toegewezen en niet a posteriori aan een derde (in casu de stad Neuss) kon worden overgemaakt om een overschot te vermijden. Volgens de Commissie gaat het bijgevolg om een handeling om het bestaan van een overschot te verbergen. Doorslaggevend is in dit verband dat het litigieuze bedrag eerst was aangewend voor ISO 94. Uit de brief van de stad Neuss van 4 mei 2000, die het bestaan bevestigt van een contante storting op zijn rekening, bijna drie jaar na de afwikkeling van ISO 94 en op kennelijk anonieme wijze, kan worden afgeleid dat er sprake is van manipulatie, te meer omdat geen ontvangstbewijs is opgesteld.

75.
    Wat de uitgaven met betrekking tot ISO 93 betreft, bestrijdt de Commissie het argument dat deze een voorbereiding op ISO 94 vormden, omdat Franssen voor zijn reizen en andere activiteiten met het oog op ISO 94 een bijzondere vergoeding had verkregen. Zij meent in dit verband dat verzoekers argumenten geen enkel verband leggen tussen die uitgaven en ISO 94.

76.
    Aangaande de betaling aan Donalek, voert de Commissie aan dat zij niet is bewezen en dat het gebruik ervan onduidelijk blijft.

77.
    Wat de subsidie van het bureau Hülser en Brüster betreft, antwoordt de Commissie dat, indien het ging om een schenking van de vennootschap in contanten of in natura, verzoeker niet het recht had een betaling van hetzelfde bedrag aan die onderneming als een uitgave op te voeren. Zoals de betrokken verklaringen bewijzen, ging het in casu wel degelijk om een schenking van 10 000 DEM waarvoor geen latere terugbetaling was voorzien.

78.
    Aangaande de prestatie in natura van de stad Neuss voert de Commissie aan dat, aangezien dergelijke prestaties niet in rekening zijn gebracht, zij niet als uitgaven kunnen worden geboekt.

79.
    Wat de betaling van een forfaitaire vergoeding van 4 000 DEM aan Franssen betreft, verduidelijkt de Commissie dat zij niet vergoedbaar was omdat het niet mogelijk is geweest de aanwending van de middelen te bewijzen.

80.
    Wat de betalingen aan de groep dansers en GEMA betreft, voert de Commissie aan dat zij niet in verband kunnen worden gebracht met ISO 94, zodat er onmogelijk rekening mee kan worden gehouden. Het stond in dat verband aan verzoeker ervoor te zorgen dat deze betalingen duidelijk in verband konden worden gebracht met ISO 94. Aangaande de gestelde gebrekkige kennis van de Duitse taal en van het Duitse rechtsstelsel van de met de controle belaste ambtenaren, beklemtoont de Commissie dat verzoeker niet heeft kunnen aantonen in welke mate de gestelde moeilijkheden van genoemde ambtenaren om zich uit te drukken en om te begrijpen aanleiding hebben gegeven tot vergissingen, misverstanden of onjuistheden.

81.
    Met betrekking tot de betalingen aan Grahl voert de Commissie aan dat verzoeker de bankdocumenten waarnaar hij verwijst, niet heeft overgelegd en evenmin de aard van de uitgaven heeft gespecificeerd. Het stond volgens de Commissie aan verzoeker het bewijs te leveren dat de bedoelde uitgaven verband hielden met ISO 94 en er de aard van aan te tonen.

- Beoordeling door het Gerecht

82.
    Blijkens de arresten Interhotel/Commissie, reeds aangehaald, punt 46, en CCRE/Commissie, reeds aangehaald, punt 68, geldt voor de toekenning van financiële bijstand niet alleen als voorwaarde, dat de ontvanger de door de Commissie in haar beschikking tot toekenning van de bijstand gestelde voorwaarden naleeft, maar ook dat hij zich houdt aan de termen van de aanvraag om bijstand ten aanzien waarvan bedoelde beschikking is vastgesteld. Hetzelfde geldt in casu voor de verklaring van de ontvanger van de subsidie, aangezien deze verklaring integrerend deel uitmaakt van de regels die de toekenning van communautaire financiële bijstand beheersen.

83.
    Ingevolge punt 1 van de verklaring van de ontvanger van de subsidie mocht verzoeker de communautaire steun enkel gebruiken voor de verwezenlijking van ISO 94, en in punt 3 van deze verklaring heeft hij ermee ingestemd dat de aanwending van de communautaire financiële bijstand achteraf door de Commissie en de Rekenkamer kon worden gecontroleerd. Volgens punt 4 van de verklaring moest verzoeker de Commissie tevens een verslag doen toekomen inzake de aanwending van de toegekende steun alsmede een gewaarmerkte lijst van de uitgaven of een financieel overzicht met gewaarmerkte documenten, waaruit het bedrag en de aard van de uitgaven, alsmede de overeenkomstige ontvangsten bleken. Hij heeft zich er in punt 7 van de verklaring tot slot toe verbonden, in het geval de aanwending van de gehele subsidie niet gerechtvaardigd werd op de lijst van de uitgaven, de Commissie de reeds betaalde en niet-gerechtvaardigde bedragen terug te betalen. Het stond bijgevolg aan verzoeker om te bewijzen dat alle door hem gedane uitgaven vergoedbaar waren.

84.
    Uit het arrest Interhotel/Commissie, reeds aangehaald, punt 47, blijkt tevens dat de ontvanger van de bijstand dient aan te tonen dat de uitgaven inderdaad zijn gemaakt en verband houden met de goedgekeurde actie. Hij is het best in staat om dit te doen en hij moet aantonen dat de ontvangst van gelden uit openbare middelen gerechtvaardigd is.

85.
    De Commissie kan communautaire financiële bijstand verminderen, opschorten of doen vervallen, wanneer deze niet wordt gebruikt overeenkomstig de voorwaarden van de goedkeuringsbeschikking, hetgeen kan inhouden dat de Commissie complexe feitelijke en boekhoudkundige situaties moet beoordelen. Bij die beoordeling moet de Commissie dus over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken. Het Gerecht moet zich bijgevolg beperken tot de vraag, of de Commissie de betrokken gegevens niet kennelijk onjuist heeft beoordeeld (arrest Associação Comercial de Aveiro, reeds aangehaald, punt 50).

86.
    Indien verzoeker bijgevolg geen bewijsstukken of enig element kan verstrekken waaruit blijkt dat de informatie en de vaststellingen met betrekking tot de rechtvaardiging van de uitgaven, waarvan de Commissie is uitgegaan, onjuist waren, kan de Commissie niet worden verweten een kennelijke beoordelingsfout te hebben begaan (zie in die zin arrest Interhotel/Commissie, reeds aangehaald, punt 47).

87.
    Bijgevolg moeten de litigieuze betalingen één voor één worden onderzocht.

88.
    Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de wettigheid van de bestreden individuele handeling moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en de rechtssituatie op de datum waarop die handeling werd vastgesteld (zie met name arresten Hof van 7 februari 1979, Frankrijk/Commissie, 15/76 en 16/76, Jurispr. blz. 321, punt 7, en 17 mei 2001, IECC/Commissie, C-449/98 P, Jurispr. blz. I-3875, punt 87; arrest Gerecht van 12 december 1996, Altmann e.a./Commissie, T-177/94 en T-377/94, Jurispr. blz. II-2041, punt 119). Mocht het Gerecht immers de bestreden handelingen onderzoeken aan de hand van feiten die niet bestonden op de datum waarop de handeling is vastgesteld, zou het zich in de plaats stellen van de instelling die de betrokken handeling heeft vastgesteld. Het Gerecht mag zich evenwel niet in de plaats stellen van de instellingen (arrest Gerecht van 11 juli 1991, Von Hoessle/Rekenkamer, T-19/90, Jurispr. blz. II-615, punt 30). Bijgevolg mag alleen rekening worden gehouden met de feiten waarvan de Commissie kennis kon nemen in het kader van de administratieve procedure.

89.
    Wat om te beginnen de door de Kreis Neuss verleende subsidie van 20 000 DEM betreft, zij vastgesteld dat de Commissie in het accountantsrapport heeft opgemerkt dat verzoeker deze subsidie volledig had terugbetaald. De Commissie heeft bijgevolg verzoekers rekeningen op symmetrische wijze gecorrigeerd door de uitgaven en de inkomsten met 20 000 DEM te verminderen. Dat inderdaad is terugbetaald blijkt duidelijk uit de „eindafrekening van ISO 94”, volgens welke verzoeker de Kreis Neuss drie bedragen van respectievelijk 13 260,58 DEM, 3 500 DEM en 3 239,42 DEM, zijnde een totaal van 20 000 DEM, heeft betaald. Uit de terugvorderingsbeschikking van de Kreis Neuss blijkt tevens dat die terugvordering voor ISO 94 is gedaan.

90.
    Bijgevolg moet worden geconcludeerd dat, aangezien de communautaire subsidie is vastgesteld op basis van daadwerkelijke uitgaven, de Commissie de uitgaven alsmede de ontvangsten met 20 000 DEM kon verminderen omdat de subsidie van de Kreis Neuss volledig was terugbetaald. Bijgevolg heeft verzoeker daardoor zijn uitgaven noch zijn inkomsten kunnen verhogen.

91.
    Wat voorts de betaling van een bedrag van 15 000 DEM aan de stad Neuss betreft, zij opgemerkt dat bedoeld bedrag in de „eindafrekening van ISO 94” als een uitgave is geboekt. Uit het accountantsrapport blijkt evenwel dat de betaling van 15 000 DEM aan de stad Neuss in maart 1997 is verricht, dit wil zeggen bijna drie jaar na afloop van ISO 94, dat zij in contanten is verricht en gelijktijdig heeft plaatsgevonden met de afsluiting van verzoekers bankrekening die was geopend voor voormeld evenement. In zijn brief van 23 mei 2000 had verzoekers raadsman bovendien reeds verklaard dat de betrokken betaling geen verband hield met ISO 94.

92.
    Verzoeker heeft bovendien niet aangetoond dat de schenking van 15 000 DEM, het bedrag waarmee de rekening ISO 94 daadwerkelijk is gecrediteerd, geen verband hield met dit evenement.

93.
    In deze omstandigheden heeft de Commissie terecht geoordeeld dat de betaling van 15 000 DEM aan de stad Neuss geen gerechtvaardigde uitgave in het kader van ISO 1994 vormde en bijgevolg verzoekers boeking ongedaan maken door symmetrisch de inkomsten en de uitgaven met het litigieuze bedrag te verminderen, en door vervolgens opnieuw het bedrag van 15 000 DEM als inkomsten in te schrijven.

94.
    Aangaande de overschrijving van 10 000 DEM door verzoeker op de ISO 94-rekening, zij vastgesteld dat verzoeker de bestreden beschikking op dat punt niet aanvecht. Bovendien blijkt uit het accountantsrapport dat de Commissie de eindafrekening in dat verband niet heeft gecorrigeerd. Bijgevolg moet worden vastgesteld dat dit argument van verzoeker ongegrond is.

95.
    Aangaande de verrichtingen met betrekking tot ISO 93 moet worden opgemerkt dat, zoals partijen ter terechtzitting hebben bevestigd, de aanvraag om bijstand betrekking had op ISO 94. Bijgevolg was de bijstand uitsluitend voor dit evenement toegekend. Derhalve voldoen de verrichtingen in verband met ISO 93 niet aan de doelstelling van de beschikking tot toekenning van de subsidie, noch aan de doelstelling van de aanvraag om subsidie. Laatstgenoemde aanvraag dateert immers van ruime tijd na ISO 93 en verzoeker heeft niet aangetoond dat de aanvraag met betrekking tot ISO 94 ook een aantal uitgaven in verband met het voorgaande evenement had kunnen omvatten. De Commissie had dus het recht deze verrichtingen uit te sluiten van de eindafrekening van ISO 94.

96.
    Wat de uitgave voor Donalek betreft, ten bedrage van 1 584,57 DEM, merkt de Commissie in het accountantsrapport op, zonder op dat punt te worden tegengesproken, dat de in januari 1995 verrichte betaling eveneens betrekking had op de terugbetaling van kosten in verband met ISO 93. Derhalve had de Commissie, om de hiervóór in punt 95 uiteengezette redenen, het recht deze verrichting van de eindafrekening van ISO 94 uit te sluiten.

97.
    Wat de uitgave van 10 000 DEM voor het reclamebureau Hülser en Brüster betreft, heeft de Commissie in haar accountantsrapport vastgesteld dat deze „betaling was verricht op basis van een document getiteld .bevestiging van bestelling’, zonder factuur in de vereiste vorm. Deze uitgave was vermeld in de in oktober 1994 opgestelde afrekening, maar was er volledig in gecompenseerd door twee van dezelfde onderneming afkomstige inkomsten van elk 5 000 DEM. Het accountantsrapport [van de Kreis Neuss] bevestigt dat deze bedragen, waarvoor de stad Neuss verklaringen heeft opgesteld, zijn ontvangen [...]. De tabel van augustus 1999 vermeldt enkel de uitgave van 10 000 DEM, en niet meer de overeenkomstige ontvangsten. [...] Hüsch verklaart dat de verklaringen [van schenking] waren opgesteld op basis van bijkomende kosten van de vennootschap, en dat het dus niet ging om een bijdrage in contanten. Hij verstrekt evenwel geen enkel bewijsstuk voor zijn stelling. Aangezien de uitgave niet is gebaseerd op een factuur in de vereiste vorm en er duidelijke aanwijzingen bestaan dat het bedrag (in de vorm van schenkingen) [naar verzoeker] is teruggekeerd, is de uitgave van 10 000 DEM niet vergoedbaar”.

98.
    Verzoeker erkent in dit verband het bestaan van twee verklaringen van schenking voor telkens 5 000 DEM, maar voert niettemin aan dat de litigieuze uitgave van 10 000 DEM voor subsidie in aanmerking komt. Zoals de Commissie ter terechtzitting evenwel heeft opgemerkt, heeft zij de 10 000 DEM aan ontvangsten waarvoor verklaringen van schenking bestonden, verrekend met uitgaven van 10 000 DEM.

99.
    Vastgesteld zij dat een schenking door een onderneming, in contanten of in natura, normalerwijze niet moet worden terugbetaald. De partij die een dergelijke schenking ontvangt, kan deze bijgevolg niet als uitgave boeken.

100.
    In casu valt niet te betwisten dat 10 000 DEM is betaald aan het bureau Hülser en Brüster en dat verzoeker, zoals hij zelf erkent, een prestatie in natura van minstens 10 000 DEM van dit bureau heeft ontvangen. In deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de Commissie het recht had de aandacht te vestigen op de 10 000 DEM aan schenkingen om uitgaven ten bedrage van 10 000 DEM te betwisten, en bijgevolg te oordelen dat dit laatste bedrag niet vergoedbaar was. Aangaande de factuur van 6 799 DEM, die verzoeker voor het eerst ter terechtzitting heeft vermeld, volstaat het vast te stellen dat verzoeker zich daar niet op kan beroepen aangezien deze factuur niet voordien is onderzocht door de Commissie, noch eerder door verzoeker is aangevoerd.

101.
    Wat de prestaties in natura van de stad Neuss betreft, zij opgemerkt dat verzoeker deze zelf kwalificeert als „schenkingen in natura”. In casu ging het om het gratis ter beschikking stellen van gemeentelijke infrastructuur. Derhalve volstaat het vast te stellen dat dergelijke prestaties in natura hoe dan ook vanuit boekhoudkundig oogpunt niet als een uitgave kunnen worden aangemerkt.

102.
    Aangaande de niet-vergoedbaarheid van een aantal uitgaven die volgens de Commissie zijn verricht zonder afdoende bewijsstukken of enige andere verklaring, vaak zelfs zonder bekende reden, zij vastgesteld dat een betalingsbewijs niet volstaat om de wettigheid en de vergoedbaarheid van een uitgave te kunnen nagaan. Een betaling moet zijn verricht op basis van een factuur of een ander bewijsstuk waaruit de reden voor de betaling en het verschuldigde bedrag blijken, en deze bewijsstukken moeten aan de Commissie worden verstrekt. Bijgevolg moeten al deze uitgaven worden onderzocht.

103.
    Aangaande de betaling van een forfaitair bedrag van 4 000 DEM aan Franssen, voert verzoeker aan dat een factuur van 6 750 DEM is overgelegd waarop alle uitgaven en betalingen die Franssen op verschillende plaatsen voor kleine bedragen zou hebben verricht, zijn samengebracht. Het beheerscomité zou evenwel hebben beslist hem slechts een forfaitair bedrag van 4 000 DEM voor zijn uitgaven te vergoeden.

104.
    Het kan gebeuren dat de organisatoren van een evenement naar aanleiding daarvan verschillende courante uitgaven moeten verrichten. De begunstigde van financiële bijstand moet evenwel het verband tussen dergelijke uitgaven en het gesubsidieerde project kunnen aantonen. In casu heeft verzoeker geen andere verklaringen gegeven dan die welke hiervóór in punt 103 in herinnering zijn gebracht met betrekking tot de verschillende uitgaven waaruit het bedrag van 4 000 DEM bestaat. Derhalve was het voor de Commissie, gelet op de verplichting tot goed en gezond financieel beheer van de communautaire middelen, onaanvaardbaar om een forfaitair bedrag in aanmerking te nemen, zonder aanwijzingen inzake de betrokken uitgaven en zonder bewijsstukken. Bijgevolg had de Commissie het recht te weigeren, het forfaitaire bedrag van 4 000 DEM in aanmerking te nemen.

105.
    Wat voorts de betaling van een bedrag van 1 300 DEM aan een groep dansers onder leiding van Beyen betreft, zij opgemerkt dat verzoeker zich ter terechtzitting heeft beroepen op een brief van Beyen, die de Commissie naar haar zeggen, zonder door verzoeker te worden tegengesproken, niet eerder heeft gezien. In deze omstandigheden zij vastgesteld dat deze brief tardief is voorgelegd en dat verzoeker zich er niet op kan beroepen. Zoals hiervóór in punt 88 in herinnering gebracht, mag het Gerecht immers geen documenten in aanmerking nemen waarover de Commissie niet beschikte bij de vaststelling van de bestreden beschikking. Bijgevolg moet worden geoordeeld dat de Commissie op het moment van de vaststelling van de bestreden beschikking niet in het bezit was van voldoende informatie tot staving van het eventuele verband tussen het betrokken bedrag en ISO 94. Bijgevolg had zij het recht de uitgave van 1 300 DEM bij gebreke van voldoende bewijsstukken te weigeren.

106.
    Aangaande de gestelde betaling van een bedrag van 1 093,81 DEM aan GEMA, volstaat het vast te stellen dat verzoeker, zoals hij ter terechtzitting zelf heeft erkend, de Commissie hiervoor geen factuur heeft verstrekt. De overlegging van een rekeninguittreksel kan niet voldoende worden geacht omdat een dergelijk document niet vermeldt waarmee de betaling verband houdt. De controleurs van de Commissie kan in dat opzicht evenmin worden verweten, het Duitse rechtsstelsel of de Duitse taal niet te kennen, omdat verzoeker geen voldoende bewijsstukken heeft voorgelegd tot staving van het verband tussen de betrokken uitgave en ISO 94. Derhalve had de Commissie het recht te weigeren, rekening te houden met de betaling aan GEMA.

107.
    Wat tot slot de terugbetaling van kosten ten bedrage van respectievelijk 5 117,82 DEM en 4 430 DEM aan Grahl betreft, zij vastgesteld dat verzoeker geen bewijsstukken tot staving van het verband ervan met ISO 94 heeft verstrekt. Derhalve had de Commissie het recht deze uitgaven te weigeren.

108.
    In deze omstandigheden heeft de Commissie terecht geweigerd, de vergoedbaarheid van de litigieuze uitgaven te erkennen.

109.
    Bijgevolg moet, zonder dat een getuigenverhoor vereist is, het eerste onderdeel van het derde middel worden afgewezen.

Tweede middel: onjuiste berekeningswijze

- Argumenten van partijen

110.
    Verzoeker betwist de door de Commissie gehanteerde berekeningswijze. Volgens hem heeft de Commissie recht op 18,4 % van het overschot en niet op het volledige overschot.

111.
    De Commissie voert aan dat ingevolge de voorwaarden van de toekenning van de bijstand, er geen overschot mocht zijn en dat om die reden het volledige overschot wordt teruggevorderd.

- Beoordeling door het Gerecht

112.
    Het zij in herinnering gebracht dat de Commissie verzoeker een subsidie van 20 000 ECU, zijnde 37 539,52 DEM, exclusief bankkosten heeft toegekend. Ingevolge de hiervóór in de punten 6 tot en met 12 in herinnering gebrachte voorschriften inzake de toekenning van de subsidie, mag deze in de eerste plaats enkel worden aangewend voor de verwezenlijking van het in de aanvraag om subsidie beschreven project, is zij in de tweede plaats beperkt tot 18,4 % van de werkelijke uitgaven en mag zij in de derde plaats in geen geval leiden tot winst.

113.
    Na door middel van het controlerapport van de Kreis Neuss te hebben vernomen dat de in oktober 1994 opgestelde afrekening, die voorlopig was omdat 37 % van de uitgaven voorzien waren, maar nog niet verricht, niet met de werkelijkheid overeenstemde, heeft de Commissie verificaties uitgevoerd op basis van de in augustus 1999 opgestelde en hiervóór in punt 19 beschreven „eindafrekening ISO 94”.

114.
    In haar accountantsrapport voert de Commissie aan dat een aantal uitgaven niet in aanmerking kwamen voor de subsidie en dat met bepaalde betalingen geen rekening kon worden gehouden in de eindafrekening van uitgaven en ontvangsten.

115.
    De Commissie is gekomen tot een gecorrigeerd totaal van vergoedbare uitgaven van 149 291 DEM en tot een gecorrigeerd totaal van ontvangsten van 181 202 DEM inclusief communautaire subsidie en van 143 609 DEM exclusief communautaire subsidie. Uit de gecorrigeerde afrekening blijkt bijgevolg een positief saldo van 31 911 DEM (181 202 DEM - 149 291 DEM). Bovendien bedraagt de in de inkomsten begrepen communautaire subsidie, zoals hiervóór in punt 112 aangegeven, 37 593,52 DEM. Aangezien de verklaring van de ontvanger van de subsidie evenwel bepaalde dat de subsidie in geen geval aanleiding mocht geven tot winst, heeft de Commissie deze subsidie beperkt tot 5 682 DEM (37 593 DEM - 31 911 DEM). Derhalve heeft zij 31 911 DEM teruggevorderd, dat wil zeggen het volledige overschot.

116.
    Blijkens de verklaring van de ontvanger van de subsidie kan deze laatste in feite lager zijn dan 18,4 % van de werkelijke uitgaven, ingeval zij zou leiden tot een overschot en inzonderheid in het geval waarin dit overschot voor andere doeleinden dan de verwezenlijking van het project ISO 94 zou worden aangewend. Zoals volgt uit de feiten die zijn onderzocht in het kader van het eerste onderdeel van het onderhavige middel, en zoals het Gerecht hiervóór in punt 108 heeft vastgesteld, heeft de Commissie terecht geweigerd de vergoedbaarheid van de litigieuze uitgaven te erkennen. Bijgevolg kan het bestaan van een overschot, zoals vastgesteld door de Commissie, in casu niet worden ontkend. Derhalve is de hiervóór in punt 8 vermelde derde voorwaarde niet vervuld. Zoals blijkt uit genoemde feiten is het overschot waarvan sprake bovendien voor andere doeleinden aangewend. Bijgevolg is de hiervóór in punt 6 vermelde voorwaarde evenmin vervuld.

117.
    Voorts moet worden opgemerkt dat, zoals de Commissie ter terechtzitting heeft verklaard, de communautaire subsidie van subsidiaire aard is. Bijgevolg draagt de Commissie enkel bij tot de financiering van evenementen wanneer andere financiële middelen niet volstaan om een financiering rond te krijgen.

118.
    Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft verklaard, moet in geval van meerdere subsidies bovendien naar evenredigheid worden teruggevorderd, dat wil zeggen dat elke entiteit die een subsidie heeft toegekend, deze slechts ten belope van zijn betaling kan terugvorderen. In casu had de Kreis Neuss haar subsidie evenwel reeds volledig teruggekregen. Bijgevolg had de Commissie, die eerst met dit feit rekening had gehouden in haar berekeningen, het recht het overschot volledig terug te vorderen.

119.
    In deze omstandigheden moet het tweede onderdeel van het derde middel worden afgewezen.

Het vierde middel, ontleend aan verjaring

Argumenten van partijen

120.
    Verzoeker voert aan dat de rechten van de Commissie verjaard zijn. Hij merkt op dat, gesteld al dat een recht van terugbetaling zou zijn ontstaan in de loop van het jaar 1994, toen ISO 94 heeft plaatsgevonden, de bestreden beschikking van 9 april 2001 dateert, dit wil zeggen meer dan zes jaar na het ontstaan van de gestelde schuldvordering. Verzoeker erkent dat het gemeenschapsrecht geen uitdrukkelijke bepaling inzake verjaring van de terugvordering van subsidies bevat, maar voert aan dat het Gerecht heeft aanvaard dat bepalingen werden toegepast die voorzagen in kortere verjaringstermijnen dan die in het onderhavige geval. Verzoeker beroept zich op de artikelen 48 en volgende van het Duitse Verwaltungsverfahrensgesetz, volgens welke de bevoegdheid van de overheid om een gunstige handeling nietig te verklaren, verjaart één jaar nadat de overheid kennis heeft genomen van de omstandigheden die de terugbetaling rechtvaardigen. Volgens verzoeker heeft de Commissie voor het eerst van die omstandigheden kennis genomen op 12 december 1996 naar aanleiding van de interventie van Grahl, verzoekers sportverantwoordelijke. Bovendien dateert het controleverslag van het bureau voor de verificatie van de rekeningen van de Kreis Neuss, waarop de Commissie zich baseert, van 25 juli 1997 en heeft de Commissie het in dat jaar ontvangen. Verzoeker heeft zich ter terechtzitting bovendien beroepen op de clausule in de verklaring van de ontvanger van de subsidie, die bepaalde dat hij de documenten in verband met ISO 94 slechts gedurende vijf jaar hoefde te bewaren.

121.
    De Commissie betwist de gestelde verjaring, aangezien het Verwaltungsverfahrensgesetz niet van toepassing is op van haar afkomstige rechtshandelingen. Zij voert aan dat het eventueel terug te betalen bedrag hoe dan ook moest worden berekend, en dat verzoeker de Commissie lange tijd heeft belet deze berekeningen uit te voeren door, ondanks het verzoek van de Commissie, niet de vereiste documenten voor te leggen. Bovendien heeft de Commissie eerst begin 1999 uit betrouwbare bron vernomen dat er een overschot was. De terugvorderingsbeschikking van de Kreis Neuss is bovendien pas op 19 maart 1998 bekendgemaakt en de Commissie niet meegedeeld, maar haar door een derde ter kennis gebracht. Zij voert tot slot aan dat vorderingen wegens ongerechtvaardigde verrijking naar Duits recht na 30 jaar verjaren.

Beoordeling door het Gerecht

122.
    Wat in de eerste plaats de toepassing van het Duitse recht betreft, volstaat het vast te stellen dat verzoeker zich ten aanzien van een communautaire administratieve procedure niet kan beroepen op de Duitse wettelijke regeling inzake verjaring, aangezien deze wettelijke regeling niet van toepassing is in het kader van een door de Commissie uit communautaire middelen toegekende financiële bijstand, waarvan het beheer aan het gemeenschapsrecht is onderworpen. Zoals verzoeker bovendien zelf erkent, bevat het gemeenschapsrecht geen uitdrukkelijke bepaling inzake de verjaring van terugvordering van subsidies.

123.
    Om te beantwoorden aan zijn doel, de bevordering van de rechtszekerheid, moet een verjaringstermijn immers in beginsel vooraf zijn vastgesteld door de gemeenschapswetgever (zie met name arresten Hof van 15 juli 1970, ACF Chemiefarma/Commissie, 41/69, Jurispr. blz. 661, punten 19 en 20, en 14 juli 1972, ICI/Commissie, 48/69, Jurispr. blz. 619, punten 47 en 48; arresten Gerecht van 17 oktober 1991, de Compte/Parlement, T-26/89, Jurispr. blz. II-781, punt 68, en 15 september 1998, BFM en EFIM/Commissie, T-126/96 en T-127/96, Jurispr. blz. II-3437, punt 67). De vaststelling van de duur en van de voorwaarden voor de toepasselijkheid van de verjaringstermijn behoort tot de bevoegdheid van de gemeenschapswetgever (arrest ACF Chemiefarma/Commissie, reeds aangehaald, punt 20). Bovendien is het inzake verjaring niet mogelijk, wettelijke bepalingen die vreemd zijn aan het betrokken geval, naar analogie toe te passen (arrest BFM en EFIM/Commissie, reeds aangehaald, punt 68).

124.
    In deze context zij vastgesteld dat er geen op het onderhavige geval toepasselijke wettelijke bepalingen bestaan die een verjaringstermijn bevatten. Het door verzoeker aangevoerde punt 5 van de verklaring van de ontvanger van de subsidie bepaalt weliswaar dat de begunstigde van de subsidie verplicht is alle originele documenten gedurende vijf jaar te bewaren met het oog op een eventuele controle, maar stelt geen verjaringstermijn vast voor de vorderingen van de Commissie inzake opschorting, vermindering of intrekking van de subsidie.

125.
    Voor het geval verzoeker met zijn middel te kennen wil geven dat geen redelijke termijn in acht is genomen, zij eraan herinnerd dat de redelijkheid van de duur van een administratieve procedure moet worden beoordeeld met inachtneming van de specifieke omstandigheden van elke zaak en in het bijzonder met inachtneming van de context ervan, de verschillende etappes van de procedure die zijn gevolgd, de ingewikkeldheid van de zaak alsmede het belang ervan voor de verschillende betrokken partijen (arrest Gerecht van 22 oktober 1997, SCK en FNK/Commissie, T-213/95 en T-18/96, Jurispr. blz. II-1739, punt 57).

126.
    Om te oordelen over de gegrondheid van dit middel dient bijgevolg de in aanmerking te nemen termijn te worden bepaald. Deze termijn gaat in casu in op het moment waarop de Commissie kennis heeft genomen van de onregelmatigheden waarmee de ISO 94-rekening was aangetast.

127.
    Verzoeker betoogt dat het gaat om het moment waarop de Commissie de brief van 12 december 1996 van Grahl, verzoekers sportverantwoordelijke, heeft ontvangen. Blijkens deze brief heeft Grahl de Commissie inderdaad gewezen op een aantal onregelmatigheden, bijvoorbeeld de omstandigheid dat verzoeker bepaalde rekeningen niet zou hebben betaald, hoewel deze betalingen aan de Commissie als uitgaven waren voorgelegd. Grahl heeft bovendien gewezen op een overschot van 40 000 DEM.

128.
    Omdat deze brief evenwel onnauwkeurig was, moet worden geoordeeld dat hij de Commissie in dat stadium niet in staat stelde, de in de brief aan het licht gebrachte onregelmatigheden beter te kennen. Bijgevolg kan verzoeker de Commissie niet verwijten, niet te hebben gehandeld op basis van deze brief.

129.
    Bijgevolg is het van belang, wanneer de Commissie kennis heeft genomen van het op 26 november 1997 opgestelde controleverslag van de Kreis Neuss, dat concludeert dat de boekhouding een overschot vertoont en dat refereert aan het controleverslag van het bureau voor de verificatie van de rekeningen van 25 juli 1997, dan wel van de terugvorderingsbeschikking van de Kreis Neuss van 19 maart 1998. In haar antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht, verklaart de Commissie dat zij op de hoogte is gebracht van de terugvorderingsbeschikking van de Kreis Neuss bij brief van laatstgenoemde van 11 augustus 1998, ontvangen op 21 augustus 1998, en dat zij het controleverslag van de Kreis Neuss met de brief van 17 februari 1999 van laatstgenoemde op 25 februari 1999 heeft ontvangen. Verzoeker heeft het Gerecht ter terechtzitting bevestigd, deze data niet te betwisten.

130.
    Derhalve zij vastgesteld dat de in aanmerking te nemen termijn begint te lopen op 21 augustus 1998, de datum waarop de Commissie op de hoogte is gebracht van de terugvorderingsbeschikking van de Kreis Neuss, op basis waarvan zij voor het eerst daadwerkelijk heeft kunnen vaststellen dat de ISO 94-rekening onregelmatigheden vertoonde.

131.
    Blijkens de hiervóór in punt 20 vermelde beschikking van het Gerecht van 20 oktober 1999 heeft de Commissie om te beginnen op 9 februari 1999 verzoeker verzocht, haar alle documenten met betrekking tot de uitgaven en inkomsten van ISO 94 over te leggen, en vervolgens bij beschikking van 6 april 1999 de uitgekeerde subsidie volledig teruggevorderd omdat niet was geantwoord op het verzoek en omdat zij hoe dan ook over informatie beschikte volgens welke verzoeker uit het evenement winst had gehaald, die onverenigbaar was met de voorwaarden van de financiële bijstand. Dit toont aan dat de Commissie tot 6 april 1999, zo niet tot een latere datum, niet beschikte over bewijzen van de aanwending van de betrokken gelden.

132.
    De Commissie heeft de eerste terugvorderingsbeschikking, van 6 april 1999, op 6 augustus 1999 ingetrokken. Pas op 11 augustus 1999 heeft Hüsch, verzoekers raadsman, de Commissie de in augustus 1999 opgestelde „eindafrekening van ISO 94” toegezonden. Vertegenwoordigers van de Commissie hebben op 13 april 2000 een audit uitgevoerd bij verzoekers raadsman. Op 23 mei 2000 heeft Hüsch de Commissie bepaalde informatie bezorgd ter verduidelijking van diverse verrichtingen. Op 15 juni 2000 heeft de Commissie het accountantsrapport opgesteld en op 9 april 2001 heeft zij een nieuwe debetnota opgesteld, dat wil zeggen de bestreden beschikking.

133.
    Uit al deze feiten blijkt duidelijk dat de Commissie wel degelijk heeft gehandeld nadat zij op 21 augustus 1998 van de onregelmatigheden in kennis was gesteld. De eerste terugvorderingsbeschikking is zeven en een halve maand na deze datum vastgesteld. Deze beschikking is vervolgens ingetrokken en de bestreden beschikking is vastgesteld op 9 april 2001, dat wil zeggen 20 maanden na de intrekking van de eerste beschikking. Derhalve zij vastgesteld dat in casu een redelijke termijn in acht is genomen.

134.
    In deze omstandigheden moet het vierde middel bijgevolg worden afgewezen.

Het vijfde middel, ontleend aan schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en van de zorgvuldigheidsplicht

Argumenten van partijen

135.
    In het stadium van de repliek voert verzoeker aan dat de Commissie het beginsel van ambtshalve onderzoek heeft geschonden. Volgens dat beginsel is de Commissie op grond van het communautair administratief recht gehouden, het voorliggende geval in concreto te onderzoeken, en mag zij zich niet beperken tot overwegingen of beoordelingen in abstracto (arrest Hof van 14 februari 1978, United Brands/Commissie, 27/76, Jurispr. blz. 207, 306). De Commissie heeft de haar voorgelegde bewijsstukken niet beoordeeld en is evenmin ingegaan op bewijsaanbod. Inzonderheid hadden getuigen moeten worden gehoord aangaande verschillende boekhoudkundige verrichtingen. Aangezien bewijzen niet zijn aangewend, is het beginsel van ambtshalve onderzoek dus geschonden.

136.
    De Commissie beklemtoont dat verzoeker voorbij gaat aan de verplichting die is vervat in punt 7 van de verklaring van de ontvanger van de subsidie, volgens welke verzoeker verplicht is aan te tonen dat de subsidie correct is aangewend en, bij gebreke daarvan, tot terugbetaling gehouden is. Volgens de Commissie heeft zij in het auditrapport uitvoerig uiteengezet waarom zij van mening was dat een dergelijk bewijs niet was geleverd of dat de door verzoeker voorgelegde bewijsstukken niet ter zake deden. Verzoeker heeft overigens ook in dit stadium nog steeds geen concreet standpunt ingenomen over de door de Commissie aangevoerde bezwaren.

Beoordeling door het Gerecht

137.
    Aangezien verzoeker dit middel pas in het stadium van zijn repliek heeft aangevoerd, zij vastgesteld dat hier sprake is van een nieuw middel in de zin van artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, dat in de loop van het geding niet meer mag worden voorgedragen. Bijgevolg moet dit middel niet-ontvankelijk worden verklaard.

138.
    Gelet op het voorgaande moet het beroep worden verworpen.

Kosten

139.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld, moet hij overeenkomstig verweersters vordering worden verwezen in alle kosten.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep.

2)    Verwijst verzoeker in de kosten.

Tiili

Mengozzi
Vilaras

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 17 september 2003.

De griffier

De president van de Vierde kamer

H. Jung

V. Tiili


1: Procestaal: Duits.