Language of document : ECLI:EU:T:2010:353

Zaak T‑532/08

Norilsk Nickel Harjavalta Oy en Umicore SA/NV

tegen

Europese Commissie

„Beroep tot nietigverklaring – Milieu en bescherming van gezondheid van mens – Indeling, verpakking en kenmerken van bepaalde nikkelcarbonaatverbindingen als gevaarlijke stoffen – Richtlijn 2008/58/EG – Richtlijn 67/548/EEG – Verordening (EG) nr. 790/2009 – Verordening (EG) nr. 1272/2008 – Aanpassing van conclusies – Toepassing ratione temporis van artikel 263, vierde alinea, VWEU – Niet individueel geraakt – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting van de beschikking

1.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Mogelijkheid om vóór inwerkingtreding van Verdrag van Lissabon ingesteld beroep te funderen op artikel 263, vierde alinea, VWEU – Geen

(Art. 230, vierde en vijfde alinea, EG en art. 263, vierde alinea, VWEU)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Voorbereidende handelingen – Daarvan uitgesloten

(Art. 230 EG)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Mogelijkheid om individueel te worden geraakt door handeling van algemene strekking – Voorwaarden – Handelingen inzake procedures voor risicobeoordeling en indeling van gevaarlijke stoffen

(Art. 230, vierde alinea, EG)

1.      Het VWEU bevat geen enkele specifieke overgangsbepaling die betrekking heeft op de vraag of artikel 263, vierde alinea, VWEU dient te worden toegepast op gerechtelijke procedures die op 1 december 2009 reeds aanhangig waren. Wat specifiek de vraag betreft naar de toepasbaarheid ratione temporis van de regels waarin de voorwaarden zijn vastgesteld voor ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring dat door een particulier voor de Unierechter wordt ingesteld, moet, ten eerste, volgens het adagium tempus regit actum over de ontvankelijkheid van een beroep worden beslist op grondslag van de voorschriften die bij indiening ervan golden, en moeten, ten tweede, de ontvankelijkheidsvoorwaarden voor een beroep worden beoordeeld naar de situatie op het tijdstip waarop het is ingesteld, te weten dat waarop het verzoekschrift is neergelegd, waarbij regularisering slechts mogelijk is indien dit vóór het verstrijken van de beroepstermijn gebeurt. Wanneer dus op het tijdstip waarop het beroep tot nietigverklaring werd ingesteld, te weten het tijdstip waarop zowel het inleidende verzoekschrift als het verzoek om aanpassing van de conclusies en middelen tot nietigverklaring werd neergelegd, artikel 230 EG de ontvankelijkheidsvoorwaarden daarvoor bepaalde, moet over de ontvankelijkheid van een dergelijk beroep worden beslist op grondslag van dat artikel.

(cf. punten 69‑70, 72)

2.      Een voorbereidende handeling of een tussenbesluit is niet vatbaar voor beroep tot nietigverklaring in de zin van artikel 230 EG omdat een dergelijke handeling geen bindende rechtsgevolgen in het leven roept welke de belangen van de verzoekers aantasten doordat zij hun rechtssituatie aanmerkelijk wijzigen. De eventuele gebreken die aan een dergelijke voorbereidende handeling kleven, moeten immers worden aangevoerd tot staving van een beroep tegen de eindbeslissing ter voorbereiding waarvan zij is genomen. Bijgevolg kan de wettigheid van dat besluit slechts – incidenteel – in twijfel worden getrokken tot staving van een beroep tegen de handelingen waarmee de procedure is beëindigd.

(cf. punten 93‑94)

3.      Een andere persoon dan de adressaat van een handeling kan slechts stellen individueel te worden geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG, indien deze handeling hem treft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als een adressaat. De omstandigheid dat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten op wie een maatregel van toepassing is, min of meer nauwkeurig kan worden bepaald, impliceert echter niet dat deze subjecten moeten worden beschouwd als individueel door deze maatregel geraakt, wanneer vaststaat dat deze toepassing geschiedt op grond van een door de betrokken handeling omschreven objectieve feitelijke of rechtssituatie. Hoewel dus een persoon die bij het vaststellingsproces van een Uniehandeling betrokken is, zou kunnen zeggen dat hij daardoor met betrekking tot deze handeling wordt geïndividualiseerd, indien ten aanzien van deze persoon in de regelgeving van de Unie procedurele waarborgen zijn gesteld, is dit niet het geval voor verzoekers die zich beroepen op hun actieve deelname aan de risicobeoordelingsprocedure voor bepaalde stoffen als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 10 van verordening nr. 793/93 inzake de beoordeling en de beperking van de risico’s van bestaande stoffen, welke artikelen niet van toepassing zijn op de – van de risicobeoordelingsprocedure te onderscheiden – procedure voor de indeling van gevaarlijke stoffen uit hoofde van richtlijn 67/548 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen, en van verordening nr. 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de richtlijnen 67/548 en 1999/45 en tot wijziging van verordening nr. 1907/2006.

(cf. punten 97‑99, 103, 108‑109)