Language of document : ECLI:EU:F:2015:162

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Enkelvoudige kamer)

18 december 2015

Zaak F‑37/12

Carlo De Nicola

tegen

Europese Investeringsbank (EIB)

„Openbare dienst – Personeel van de EIB – Psychisch geweld – Onderzoeksprocedure – Rapport van het onderzoekscomité – Onjuiste definitie van psychisch geweld – Besluit van de president van de EIB om geen gevolg te geven aan de klacht – Nietigverklaring – Beroep tot schadevergoeding”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, waarmee De Nicola vraagt om, kort samengevat, nietigverklaring van het besluit van de president van de Europese Investeringsbank (EIB of hierna: „Bank”) van 20 december 2011 tot afwijzing van zijn klacht wegens psychisch geweld alsmede om veroordeling van de EIB tot vergoeding van de schade die hij door dat geweld zou hebben geleden.

Beslissing:      Het besluit van 20 december 2011 waarbij de president van de Europese Investeringsbank de klacht wegens psychisch geweld van De Nicola heeft afgewezen, wordt nietig verklaard. Het beroep wordt verworpen voor het overige. De Europese Investeringsbank draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van De Nicola.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Personeelsleden van de Europese Investeringsbank – Bezwarend besluit – Begrip – Voorbereidende handeling – Advies van het onderzoekscomité op het gebied van intimidatie

(Gedragscode voor het personeel van de Europese Investeringsbank, art. 3.6; Beleid op het gebied van de waardigheid op het werk van de Europese Investeringsbank, punt 5.5)

2.      Ambtenaren – Personeelsleden van de Europese Investeringsbank – Intern onderzoek naar vermeend psychisch geweld – Advies van het onderzoekscomité dat onregelmatigheden bevat – Niet-eerbiediging van de definitie van intimidatie zoals opgenomen in de interne teksten van de Bank – Vereiste van boos opzet van de geweldpleger – Ontoelaatbaarheid

(Gedragscode voor het personeel van de Europese Investeringsbank, art. 3.6.1; Beleid op het gebied van de waardigheid op het werk van de Europese Investeringsbank, art. 2.1)

1.      Als bezwarende besluiten zijn enkel aan te merken maatregelen die bindende rechtsgevolgen teweegbrengen die de belangen van de verzoeker rechtstreeks en onmiddellijk kunnen raken, omdat zij zijn rechtspositie kenmerkend wijzigen. Handelingen of besluiten die in een uit verscheidene fasen bestaande procedure tot stand komen, met name na een interne procedure, zijn in beginsel slechts voor beroep vatbare handelingen wanneer het maatregelen betreft die aan het einde van die procedure het standpunt van de administratie definitief vastleggen; hiertoe behoren dus niet voorlopige maatregelen ter voorbereiding van het eindbesluit. Handelingen ter voorbereiding van een besluit zijn niet bezwarend en de verzoeker kan alleen in het kader van een beroep tegen het besluit dat aan het einde van de procedure wordt genomen, de onregelmatigheid aan de orde stellen van eerdere handelingen die daarmee nauw verband houden.

Daar het advies van het onderzoekscomité van de Europese Investeringsbank als zodanig dus geen voor beroep vatbare handeling is, moet de vordering tot nietigverklaring ervan niet-ontvankelijk worden verklaard.

Daarentegen kan de onrechtmatigheid van het advies van dat onderzoekscomité wél worden ingeroepen ter ondersteuning van vorderingen strekkende tot nietigverklaring van het eindbesluit van de president van de Europese Investeringsbank. Uit de interne regeling met het opschrift „Beleid op het gebied van de waardigheid op het werk” – die is vastgesteld door de Europese Investeringsbank en waarop wordt gedoeld in artikel 3.6 van de gedragscode voor het personeel van de Bank – volgt immers dat het advies van het onderzoekscomité een wezenlijk vormvoorschrift vormt waarvan de niet-eerbiediging wegens onregelmatigheden van materiële of procedurele aard bijgevolg een gebrek oplevert dat de wettigheid van het op basis van dat advies genomen besluit van de president van de Bank aantast.

(cf. punten 47‑49)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest van 11 november 2014, De Nicola/EIB, F‑52/11, EU:F:2014:243, punten 144 en 145

2.      In artikel 3.6.1 van de gedragscode voor het personeel van de Europese Investeringsbank wordt psychisch geweld gedefinieerd als de herhaling, gedurende een vrij lange periode, van vijandige of misplaatste woorden, gedragingen of handelingen van een of meerdere personeelsleden jegens een ander personeelslid. Het beleid van de Bank op het gebied van de waardigheid op het werk preciseert dat het feit of het betrokken gedrag al dan niet opzettelijk is, irrelevant is. Doorslaggevend is dat het psychisch geweld en de intimidatie ongewenste en onaanvaardbare gedragingen zijn die afbreuk doen aan het zelfrespect en het zelfvertrouwen van het slachtoffer ervan.

Hieruit volgt dat er volgens de interne regeling van de Bank sprake is van psychisch geweld, waardoor er voor de Bank een bijstandsplicht ontstaat, wanneer de woorden, gedragingen of handelingen van de geweldpleger objectief en dus door hun inhoud hebben geleid tot een afbreuk aan het zelfrespect en het zelfvertrouwen van het slachtoffer binnen de Bank, zonder dat behoeft te worden aangetoond dat er bij de geweldpleger sprake was van een opzettelijk element.

Een advies van het onderzoekscomité op het gebied van psychisch geweld dat vereist dat een gedraging opzettelijk moet zijn om psychisch geweld op te leveren, is niet in overeenstemming met deze dwingende interne regeling.

(cf. punten 53, 54 en 56)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest van 11 november 2014, De Nicola/EIB, F‑52/11, EU:F:2014:243, punt 154