Language of document : ECLI:EU:T:2015:640

ARREST VAN HET GERECHT (Zesde kamer)

17 september 2015 (*)

„Gemeenschapsmerk – Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk COMPETITION – Absolute weigeringsgrond – Ontbreken van onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”

In zaak T‑550/14,

Volkswagen AG, gevestigd te Wolfsburg (Duitsland), vertegenwoordigd door U. Sander, advocaat,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door M. Fischer als gemachtigde,

verweerder,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de Eerste kamer van beroep van het BHIM van 15 mei 2014 (zaak R 2082/2013‑1), betreffende een aanvraag tot inschrijving van het woordteken COMPETITION als gemeenschapsmerk,

wijst

HET GERECHT (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: S. Frimodt Nielsen, president, F. Dehousse en A. M. Collins (rapporteur), rechters,

griffier: E. Coulon,

gezien het op 23 juli 2014 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 7 oktober 2014 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

gelet op het feit dat geen van de partijen binnen een maand na de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling heeft verzocht om vaststelling van een terechtzitting, zodat het Gerecht op rapport van de rechter-rapporteur krachtens artikel 135 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht heeft besloten uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling,

het navolgende

Arrest

 Aan het geding ten grondslag liggende feiten

1        Op 11 april 2013 heeft verzoekster, Volkswagen AG, bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

2        Het merk waarvoor inschrijving is aangevraagd, is het woordteken COMPETITION.

3        De waren waarvoor de merkaanvraag werd ingediend, behoren tot de klassen 12, 28, 35 en 37 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn voor elk van deze klassen omschreven als volgt:

–        klasse 12: „Gemotoriseerde landvoertuigen en onderdelen daarvan; motoren en aandrijfsystemen voor voertuigen, aandrijvingen voor landvoertuigen en onderdelen daarvan; koppelingen voor voertuigen; chassis voor voertuigen; chassis [onderstellen] voor voertuigen; carrosserieën voor voertuigen; luchtbanden, binnenbanden voor banden, antislipmiddelen voor voertuigbanden, reparatiesets voor binnenbanden, zelfklevende rubberschijfjes voor het herstellen van binnenbanden, banden voor voertuigwielen, spijkers voor spijkerbanden, sneeuwkettingen, sneeuwkettingen, velgen voor voertuigwielen, massieve rubberbanden voor voertuigwielen, voertuigwielen, wielnaven van auto’s; schokbrekers voor voertuigen, schokbrekerveren voor voertuigen; hoofdsteunen voor voertuigstoelen; voertuigzittingen; achteruitkijkspiegels; alarminstallaties voor voertuigen, antidiefstalinrichtingen voor voertuigen; sigarettenaanstekers voor automobielen; voertuigen, motorvoertuigen en onderdelen daarvan; autobussen; trucks; caravans; trailers en opleggers voor voertuigen, koppelingen [aanhaakinrichtingen] voor aanhangwagens voor voertuigen; tractoren; motorfietsen; rijwielen met motor; omnibussen”;

–        klasse 28: „Modelvoertuigen, modelauto’s en speelgoedauto’s; schaalmodellen [bouwdozen]; voertuigen voor kinderen (voor zover begrepen in klasse 28), autopeds (autopeds); speelkaarten; pluchen dieren en overige pluchen speelgoed; speltoestellen, videospelapparaten, draagbare spellen met lcd-scherm”;

–        klasse 35: „Detailhandels- en groothandelsdiensten met betrekking tot motorvoertuigen, motorvoertuigonderdelen en accessoires voor motorvoertuigen; detailhandels- en groothandelsdiensten voor de verzendhandel met betrekking tot motorvoertuigen, motorvoertuigonderdelen en accessoires voor motorvoertuigen; diensten op het gebied van de detail- en groothandel via internet met betrekking tot motorvoertuigen, motorvoertuigonderdelen en accessoires voor motorvoertuigen; detailhandels- en groothandelsdiensten door middel van teleshoppingprogramma’s met betrekking tot motorvoertuigen, motorvoertuigonderdelen en accessoires voor motorvoertuigen; het samenstellen (uitgezonderd transport hiervan) van verschillende motorvoertuigen of motorvoertuigonderdelen of verschillende accessoires voor motorvoertuigen voor derden om voor de consument het bekijken en kopen van deze producten in een detailhandelszaak te vergemakkelijken; bemiddeling bij contracten voor derden over de aan- en verkoop van motorvoertuigen, motorvoertuigonderdelen en accessoires voor motorvoertuigen; zakelijke administratie en organisatorisch beheer van wagenparken voor derden”;

–        klasse 37: „Conversie, reparatie, onderhoudsdiensten, demontage, onderhoud, verzorging, zuiveringsdiensten en het verven van voertuigen, motoren en hun betreffende onderdelen, montage van transportmiddelen, motoren en desbetreffende onderdelen voor derden, hulp bij autopech [reparatie]; klantspecifieke uitvoering van ombouw van carrosserie, chassis en motor van motorvoertuigen (tuning), voor zover begrepen in klasse 37”.

4        Bij beslissing van 26 augustus 2013 heeft de onderzoeker de aanvraag tot inschrijving van het merk voor de betrokken waren en diensten afgewezen op grond van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 en van artikel 7, lid 2, van deze verordening.

5        Op 25 oktober 2013 heeft verzoekster krachtens de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009 beroep ingesteld tegen de beslissing van de onderzoeker, voor zover de merkaanvraag daarbij was afgewezen voor de betrokken waren en diensten.

6        Bij beslissing van 15 mei 2014 (hierna: „de bestreden beslissing”) heeft de eerste kamer van beroep ven het BHIM dat beroep afgewezen op grond dat het teken COMPETITION onderscheidend vermogen mist voor alle betrokken waren en diensten, in de zin van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. Zij heeft met name geoordeeld dat dit teken zal worden opgevat als een aanduiding van een bepaalde categorie producten, namelijk die welke geschikt zijn voor racewedstrijden en dus voor extreme omstandigheden, zoals diensten waarmee voertuigen worden voorbereid voor de competitie.

 Conclusies van partijen

7        Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        de bestreden beslissing te vernietigen;

–        het BHIM te verwijzen in de kosten.

8        Het BHIM verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

9        Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één enkel middel aan: schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. Zij stelt dat de kamer van beroep had moeten vaststellen dat het teken COMPETITION toereikend onderscheidend vermogen heeft om als een aanduiding van de commerciële herkomst van de betrokken waren en diensten te worden gebruikt.

10      Het BHIM betwist dit betoog.

11      In herinnering moet worden gebracht dat artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 bepaalt dat met name inschrijving wordt geweigerd van merken die elk onderscheidend vermogen missen.

12      Volgens vaste rechtspraak zijn de merken die onder artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 vallen, de merken die ongeschikt worden geacht om de wezenlijke functie van het merk te vervullen, te weten de identiteit van de commerciële herkomst van de betrokken waar of dienst te waarborgen, zodat de consument die de door dit merk aangeduide waar heeft verkregen of aan wie de door dit merk aangeduide dienst is verleend, die keuze bij een latere aankoop of opdracht kan herhalen indien de ervaring positief was en in geval van een negatieve ervaring een andere keuze kan maken [arresten van 20 mei 2009, CFCMCEE/BHIM(P@YWEB CARD en PAYWEB CARD), T‑405/07 en T‑406/07, Jurispr., EU:T:2009:164, punt 33, en van 21 januari 2011, BSH/BHIM (executive edition), T‑310/08, EU:T:2011:16, punt 23].

13      Het onderscheidend vermogen moet worden beoordeeld met betrekking tot de waren of diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, en uitgaande van de perceptie van het merk door het relevante publiek (arresten van 21 januari 2010, Audi/BHIM, C‑398/08 P, Jurispr., EU:C:2010:29, punt 34, en van 9 september 2010, BHIM/Borco-Marken-Import Matthiesen, C‑265/09 P, Jurispr., EU:C:2010:508, punt 32).

14      De inschrijving van een merk bestaande uit tekens of aanduidingen die ook worden gebruikt als reclameslogans, kwaliteitsaanduidingen of aansporingen tot het kopen van de door dit merk aangeduide waren of diensten, is niet uitgesloten wegens een dergelijk gebruik [arresten Audi/BHIM, punt 13 supra, EU:C:2010:29, punt 35, en van 11 december 2012, Fomanu/BHIM (Qualität hat Zukunft), T‑22/12, EU:T:2012:663, punt 15].

15      Bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen van een dergelijk merk dienen geen strengere criteria te worden gehanteerd dan voor andere tekens (arresten Audi/BHIM, punt 13 supra, EU:C:2010:29, punt 36, en Qualität hat Zukunft, punt 14 supra, EU:T:2012:663, punt 16).

16      Aldus heeft het Hof geoordeeld dat niet kan worden geëist dat een reclameslogan een „verbeeldingselement” bevat, ja zelfs „een conceptueel spanningsveld met een verrassingseffect dat daardoor een blijvende indruk achterlaat”, om het door artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 geëiste minimale onderscheidend vermogen te bezitten (arresten Audi/BHIM, punt 13 supra, EU:C:2010:29, punt 39, en van 21 oktober 2004, BHIM/Erpo Möbelwerk, C‑64/02 P, Jurispr., EU:C:2004:645, punten 31 en 32).

17      Hieruit volgt dat een uit een reclameslogan bestaand merk elk onderscheidend vermogen mist indien het door het relevante publiek slechts kan worden opgevat als een verkoopbevorderende formulering. Een dergelijk merk heeft echter onderscheidend vermogen indien het, los van de reclamefunctie ervan, door het relevante publiek meteen kan worden opgevat als een aanduiding van de commerciële herkomst van de betrokken waren en diensten [beschikking van 12 juni 2014, Delphi Technologies/BHIM, C‑448/13 P, EU:C:2014:1746, punt 37; arresten Qualität hat Zukunft, punt 14 supra, EU:T:2012:663, punt 22, en van 6 juni 2013, Interroll/BHIM (Inspired by efficiency), T‑126/12, EU:T:2013:303, punt 24].

18      In het licht van deze overwegingen moet worden onderzocht of, zoals verzoekster stelt, de kamer van beroep artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 heeft geschonden door te oordelen dat het aangevraagde merk onderscheidend vermogen mist.

19      Wat in de eerste plaats het relevante publiek betreft, heeft de kamer van beroep geoordeeld dat de waren en diensten waarvoor inschrijving van het teken COMPETITION was aangevraagd, niet enkel gericht waren tot het gespecialiseerde publiek dat aan autoraces deelneemt, maar ook tot een groter publiek dat bijvoorbeeld geïnteresseerd is in voertuigen of onderdelen van voertuigen voor wedstrijden. Dit publiek, dat uit de gemiddelde consument bestaat, wordt geacht normaal geïnformeerd en redelijk omzichtig en oplettend te zijn. Verzoekster betwist deze beoordeling niet, die overigens niet onjuist is en moet worden bevestigd.

20      Verzoekster betwist evenmin de vaststelling van de kamer van beroep dat het relevante publiek het Engels- en Franstalige publiek van de Europese Unie betreft. Deze vaststelling moet worden bevestigd en overeenkomstig artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 dient de absolute weigeringsgrond ten aanzien van het Engels- en Franstalige publiek te worden onderzocht. Aangezien het betrokken teken volledig bestaat uit een woord dat uit de Engelse taal voortkomt, zal het immers door zowel het Engelstalige als het Franstalige publiek moeiteloos in de zin van „competitie” worden verstaan [zie in die zin arrest van 7 juli 2011, Cree/BHIM(TRUEWHITE), T‑208/10, EU:T:2011:340, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

21      Wat in de tweede plaats het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk betreft, heeft de kamer van beroep geoordeeld dat het relevante publiek daarin voor de tot klasse 12 behorende voertuigen en onderdelen van voertuigen een aanduiding zal herkennen van een eigen categorie voertuigen en daarvoor bestemde onderdelen die aangepast zijn aan de eisen van het racen. Evenzo heeft zij gemeend dat het aangevraagde merk zal worden opgevat als een aanduiding dat de tot klasse 37 behorende diensten ertoe strekten de voertuigen af te stellen voor de competitie. Voorts had dit merk volgens haar, wat het tot klasse 28 behorende speelgoed betreft, geen onderscheidend vermogen voor spellen waarmee aan wedstrijden kon worden deelgenomen, en evenmin voor de waren die een „weergave vormden” van de „wedstrijdartikelen”. Ten slotte hielden de tot klasse 37 behorende diensten haars inziens verband met de tot klasse 12 behorende waren waarvoor het betrokken teken onderscheidend vermogen mist.

22      Verzoekster betwist dienaangaande betwist het verband dat de kamer van beroep heeft gelegd tussen het begrip competitie en de betrokken waren en diensten. Volgens haar is voor een dergelijk verband een bepaalde interpretatie-inspanning vereist en stoot dit verband op de grenzen van de betekenis van het teken. Aangezien dit teken noch beschrijvend noch louter lovend van aard is, beschikt het over een passend onderscheidend vermogen om als gemeenschapsmerk te kunnen dienen.

23      Opgemerkt moet worden dat het litigieuze teken uit één enkel woord bestaat dat in het Engels en het Frans tot de courante omgangstaal behoort en dat zowel „mededinging” als „competitie” betekent. Verzoekster is het in haar verzoekschrift eens met die beoordeling.

24      Hieraan moet worden toegevoegd dat de term „competitie” een gewoon woord is waarmee, zoals verzoekster zelf aanvoert, de relevante consument bekend is „in een groot aantal situaties”. Deze term duidt kennelijk op producten of diensten die bestemd zijn voor wedstrijden en die dus van uitstekende kwaliteit zijn. Aldus heeft de term „competitie” het karakter van lovende reclame die is gericht op het accentueren van de positieve kwaliteiten van de waren of diensten voor de voorstelling waarvan hij wordt gebruikt [zie in die zin arrest van 30 juni 2004, Norma Lebensmittelfilialbetrieb/BHIM (Mehr für Ihr Geld), T‑281/02, Jurispr., EU:T:2004:198, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. Deze term zal dus door het relevante publiek onmiddellijk worden opgevat als een voor reclamedoeleinden gebruikte lovende boodschap die aangeeft dat de betrokken waren en diensten voor de consument een voordeel bieden inzake kwaliteit ten opzichte van de concurrerende waren en diensten [zie in die zin arrest van 3 juli 2003, Best Buy Concepts/BHIM (BEST BUY), T‑122/01, Jurispr., EU:T:2003:183, punt 29].

25      Met betrekking tot de tot klasse 12 behorende „gemotoriseerde landvoertuigen; voertuigen, motorvoertuigen; autobussen; trucks; caravans; tractoren; motorfietsen; rijwielen met motor; omnibussen” moet worden geoordeeld dat het teken COMPETITION een aanprijzende boodschap brengt waarmee wordt beoogd de positieve eigenschappen van deze waren te benadrukken, onder meer hun sterke prestaties en robuustheid, zoals die in wedstrijden vereist zijn, en dus ook het feit dat zij geschikt zijn om te worden gebruikt in extreme omstandigheden. De kamer van beroep heeft in punt 11 van de bestreden beslissing dan ook terecht aangegeven dat voor wedstrijden bestemde voertuigen, bijvoorbeeld tijdens autoraces, sneller en solider zijn dan andere voertuigen. Bovendien bevat het aangevraagde merk, naast de duidelijke verkoopbevorderende betekenis ervan, geen element dat het relevante publiek in staat kan stellen om dit merk gemakkelijk en onmiddellijk te memoriseren als een merk dat de onderneming aanduidt waarvan de betrokken voertuigen afkomstig zijn.

26      Anders dan verzoekster beweert, is de term van het aangevraagde merk niet dubbelzinnig en heeft hij geen semantische draagwijdte die het relevante publiek belet een rechtsreeks verband met deze waren te leggen [zie in die zin arrest van 29 januari 2015, Blackrock/BHIM (INVESTING FOR A NEW WORLD), T‑59/14, EU:T:2015:56, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. Verzoekster stelt ten onrechte dat een dergelijk verband enkel zou kunnen worden vastgesteld voor zover de betrokken voertuigen in voorkomend geval ook in een race zouden kunnen worden gebruikt. Bovendien is het irrelevant dat de term „competitie”, zoals verzoekster aanvoert, ook wordt gebruikt in andere contexten dan die van de automobielsector, zoals in het mededingingsrecht, aangezien het onderscheidend vermogen moet worden beoordeeld op basis van de waren waarvoor de inschrijving is aangevraagd (zie punt 13 hierboven).

27      Eveneens irrelevant is verzoeksters argument dat de term „competitie”, in tegenstelling tot aanduidingen zoals Turbo, ABS of 4x4, niet als rechtstreekse beschrijving van een gemotoriseerd landvoertuig of van een van de essentiële kenmerken daarvan kan dienen, aangezien de bestreden beslissing op artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 en niet op artikel 7, lid 1, onder c), van deze verordening is gebaseerd. Verzoekster kan zich in dit verband niet dienstig beroepen op het arrest van 2 december 2008, Ford Motor/BHIM(FUN)(T‑67/07, Jurispr., EU:T:2008:542), daar het door de kamer van beroep verrichte onderzoek van het onderscheidend vermogen van het betrokken teken in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot dat arrest, volledig op een onjuiste analyse van het beschrijvend karakter ervan in de zin van artikel 7, lid 1, onder c), van die verordening berustte (arrest FUN, reeds aangehaald, EU:T:2008:542, punten 53 en 54).

28      Hoewel verzoekster erkent dat de term „competitie” een specifieke betekenis kan oproepen voor voertuigen, stelt zij dat deze term door het relevante publiek niet „uitsluitend” als een inlichting over het type waren of diensten en hun herkomst zal worden opgevat. Zij voert aan dat de informatieve inhoud van het aangevraagde merk voor de betrokken waren niet volledig klaar en duidelijk is, zodat dit merk voor het relevante publiek toch als herkomstaanduiding kan dienen. Vastgesteld moet worden dat verzoekster er niet in slaagt het bewijs te leveren van een verrassend of onverwacht verbeeldingselement dat het aangevraagde merk voor het relevante publiek onderscheidend vermogen kan verlenen en waardoor twijfels zouden kunnen rijzen over de in punt 25 hierboven geformuleerde vaststelling.

29      Aangaande de tot klasse 12 behorende onderdelen voor voertuigen en samenstellende delen van voertuigen, te weten „onderdelen [van gemotoriseerde landvoertuigen]; motoren en aandrijfsystemen voor voertuigen, aandrijvingen voor landvoertuigen en onderdelen daarvan; koppelingen voor voertuigen; chassis voor voertuigen; chassis [onderstellen] voor voertuigen; carrosserieën voor voertuigen; luchtbanden, binnenbanden voor banden, antislipmiddelen voor voertuigbanden, reparatiesets voor binnenbanden, zelfklevende rubberschijfjes voor het herstellen van binnenbanden, banden voor voertuigwielen, spijkers voor spijkerbanden, sneeuwkettingen, sneeuwkettingen, velgen voor voertuigwielen, massieve rubberbanden voor voertuigwielen, voertuigwielen, wielnaven van auto’s; schokbrekers voor voertuigen, schokbrekerveren voor voertuigen; hoofdsteunen voor voertuigstoelen; voertuigzittingen; achteruitkijkspiegels; alarminstallaties voor voertuigen, antidiefstalinrichtingen voor voertuigen; sigarettenaanstekers voor automobielen; onderdelen [voor voertuigen, motorvoertuigen]; trailers en opleggers voor voertuigen, koppelingen [aanhaakinrichtingen] voor aanhangwagens voor voertuigen”, moet worden geconstateerd dat het teken COMPETITION, zoals in punt 17 van de bestreden beslissing terecht is gepreciseerd, een algemene reclameslogan overbrengt doordat het aangeeft dat de betrokken waren kunnen worden gebruikt in competitieomstandigheden of in wedstrijden en dus van een hogere kwaliteit of robuuster zijn dan gewone waren. Bijvoorbeeld zijn er in de autosport banden ontwikkeld waarmee tijdens de kwalificatieritten betere tijden kunnen worden gereden [zie in die zin en naar analogie arrest van 13 december 2011, Goodyear Dunlop Tyres UK/BHIM – Sportfive (QUALIFIER), T‑424/09, EU:T:2011:735, punt 44]. Het teken vormt in de context van de betrokken waren dan ook een simpele lofbetuiging.

30      In dit verband moet erop worden gewezen dat de relevante consument zich normalerwijze afvraagt of dit type product technisch overeenkomt met zijn voertuig [zie in die zin en naar analogie arrest van 23 april 2013, Apollo Tyres/BHIM – Endurance Technologies (ENDURACE), T‑109/11, EU:T:2013:211, punt 54]. Er bestaat dus een duidelijk en rechtstreeks verband tussen de betrokken waren en de tot klasse 12 behorende voertuigen waarvoor het teken COMPETITION onderscheidend vermogen mist, zodat het teken ook voor die waren geen onderscheidend vermogen heeft.

31      Wat de tot klasse 37 behorende diensten betreft (zie punt 3 hierboven), heeft de kamer van beroep geoordeeld dat het aangevraagde merk enkel aangaf dat de voertuigen via deze diensten werden voorbereid voor de competitie en het bijgevolge geen onderscheidend vermogen had voor die diensten. Verzoekster betwist deze vaststelling en betoogt dat de term „competitie” geen logisch verband vertoont met die diensten en dat de wijze waarop de kamer van beroep deze term opvat, de grenzen van de semantische draagwijdte van dat merk overschrijdt. Om te beginnen roept het aangevraagde merk in de context van de tot klasse 37 behorende diensten bij het relevante publiek „niet automatisch” de gedachte van autoraces en rally’s op, en voorts gaat dit publiek niet uit van de veronderstelling dat zijn voertuig via bijvoorbeeld een wielwissel voor een dergelijke wedstrijd wordt voorbereid.

32      Dergelijke argumenten kunnen niet overtuigen, gelet op de betekenis van de term „competitie” en de wijze waarop deze wordt begrepen door het relevante publiek. Alle voornoemde diensten houden immers uitdrukkelijk verband met de tot klasse 12 behorende waren waarvan vaststaat dat het betrokken teken daarvoor onderscheidend vermogen mist. Het Gerecht heeft reeds de gelegenheid gehad om vast te stellen dat tot klasse 37 behorende diensten betreffende de reparatie, het onderhoud en de revisie van voertuigen kunnen worden beschouwd als bijbehorende of aanvullende diensten voor tot klasse 12 behorende voertuigen, welke diensten dikwijls worden verstrekt door dezelfde ondernemingen als die welke de motorvoertuigen verkopen [arrest van 26 januari 2006, Volkswagen/BHIM – Nacional Motor (Variant), T‑317/03, EU:T:2006:27, punt 44]. Bijgevolg zal het relevante publiek dit teken met betrekking tot diensten die tot klasse 37 behoren, waaronder met name het onderhoud van voertuigen, motoren en hun betreffende onderdelen, als een lovende beschrijving opvatten, doordat deze diensten tot doel hebben de voertuigen competitiever of performanter te maken. De betekenis van de term „competitie”, die door verzoekster niet wordt betwist (zie punt 23 hierboven), vloeit rechtstreeks en duidelijk voort uit de bewoording ervan en vraagt geen uitleggingsinspanning van het publiek.

33      Wat de tot klasse 35 behorende detailhandels- en groothandelsdiensten betreft (zie punt 3 hierboven), heeft de kamer van beroep in punt 22 van de bestreden beslissing geoordeeld dat deze diensten uitdrukkelijk verband hielden met de tot klasse 12 behorende waren waarvoor het teken COMPETITION onderscheidend vermogen miste. Verzoekster betwist dit en betoogt dat de kamer van beroep het onderscheidend vermogen van de tot klasse 12 behorende waren onjuist heeft beoordeeld, zodat de beoordeling betreffende deze diensten eveneens onjuist is. Daarbij zij aangetekend dat verzoekster niet opkomt tegen het verband dat de kamer van beroep heeft gelegd tussen de waren die tot klasse 12 behoren en de diensten die tot klasse 35 behoren, daaronder begrepen de tot laatstgenoemde klasse behorende diensten betreffende „het samenstellen (uitgezonderd transport hiervan) van verschillende motorvoertuigen of motorvoertuigonderdelen of verschillende accessoires voor motorvoertuigen voor derden om voor de consument het bekijken en kopen van deze producten in een detailhandelszaak te vergemakkelijken; bemiddeling bij contracten voor derden over de aan- en verkoop van motorvoertuigen, motorvoertuigonderdelen en accessoires voor motorvoertuigen; zakelijke administratie en organisatorisch beheer van wagenparken voor derden”. Aangezien het Gerecht heeft vastgesteld dat het aangevraagde merk voor al deze waren onderscheidend vermogen miste, moet worden geoordeeld dat wanneer het relevante publiek – op het tijdstip waarop het over de aankoop van deze waren beslist – met de duidelijke betekenis van het teken wordt geconfronteerd, de betrokken term eveneens onderscheidend vermogen zal missen voor de verkoopverrichtingen van die waren, zowel in het kader van detailhandels- en groothandelsdiensten als via het Internet.

34      Wat de tot klasse 28 behorende waren betreft (zie punt 3 hierboven), heeft kamer van beroep een onderscheid gemaakt tussen het speelgoed waarmee aan wedstrijden kan worden deelgenomen, waaronder kaartspellen en videospellen, en de waren die een „weergave vormen” van de „wedstrijdartikelen”. Zij heeft geoordeeld dat het aangevraagde merk voor geen enkel van deze waren onderscheidend vermogen had. Verzoekster voert geen argumenten die kunnen afdoen aan deze conclusie, voor zover deze de eerste categorie waren betreft.

35      Wat de tweede categorie waren betreft, stelt verzoekster in wezen louter dat de kamer van beroep het onderscheidend vermogen van de tot klasse 12 behorende waren onjuist heeft beoordeeld, waardoor ook haar beoordeling van deze waren onjuist is. Benadrukt moet worden dat verzoekster het verband dat de kamer van beroep tussen de twee klassen waren heeft gelegd, niet betwist. Aangezien het Gerecht heeft verklaard dat het litigieuze teken onderscheidend vermogen miste voor alle waren die tot klasse 12 behoren, kan verzoeksters argument niet worden aanvaard voor de waren die tot klasse 28 behoren. Hoe dan ook moet worden geconstateerd dat het aangevraagde merk een analoge reclameboodschap inhoudt voor de waren die tot klasse 28 behoren (zie punt 25 hierboven), zodat het niet kan worden opgevat als een herkomstaanduiding van die waren.

36      Uit het voorgaande volgt dat het relevante publiek aan de hand van het aangevraagde merk noch de herkomst van de betrokken waren en diensten kan identificeren, noch deze waren en diensten van die van andere ondernemingen kan onderscheiden, en dat dit merk dus onderscheidend vermogen mist. Bijgevolg stelt dit teken het relevante publiek niet in staat om de oorsprong van deze waren en diensten vast te stellen. In die omstandigheden kan verzoekster niet stellen dat artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 is geschonden.

37      Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door verzoeksters andere argumenten.

38      Ten eerste betoogt verzoekster dat het relevante publiek in de automobielsector gewend is aan merken en submerken die in meerdere of mindere mate reclamedoeleinden dienen. Volgens haar zal de consument het teken COMPETITION dan ook moeiteloos opvatten als een herkomstaanduiding voor alle betrokken waren en diensten, en dus als een teken met onderscheidend vermogen.

39      Vastgesteld moet worden dat dit argument volledig in tegenstrijd is met het in punt 16 van het verzoekschrift geformuleerde argument waarmee verzoekster aanvoert dat de term „competitie” geen enkele lofbetuiging inhoudt. Bovendien moet erop worden gewezen dat verzoekster noch de door de kamer van beroep gehanteerde betekenis van het aangevraagde merk, noch de bevindingen van deze laatste aangaande de identiteit en het aandachtniveau van het relevante publiek kritiseert. Onderstreept moet worden dat, zoals uit de voorgaande overwegingen voortvloeit, het teken COMPETITION – zelfs als reclameterm – onvoldoende origineel of geladen is om van het relevante publiek een zekere uitleggingsinspanning of een denk- of analyse-inspanning te verlangen waardoor dit publiek dat teken onmiddellijk zal associëren met de betrokken waren en diensten. Gelet op de in punt 23 hierboven vastgestelde betekenis van het teken, komt dit teken op dat publiek immers over als een reclameslogan. Het strekt ertoe de positieve eigenschappen van de aangeboden waren en diensten naar voren te doen komen als geschikt zijnde voor wedstrijdomstandigheden. Voorts moet worden opgemerkt dat het relevante publiek weinig oplettend is wanneer het wordt geconfronteerd met een teken waaruit het geen aanduiding kan afleiden met betrekking tot de herkomst of de bestemming van hetgeen het wenst te kopen, maar welk teken hem veeleer een louter verkoopbevorderende en abstracte inlichting verstrekt, zodat het geen moeite zal doen om de eventuele verschillende functies van de betrokken term te onderzoeken en deze evenmin zal onthouden als merk (zie arrest Qualität hat Zukunft, punt 14 supra, EU:T:2012:663, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bijgevolg moeten verzoeksters argumenten betreffende de andere merken van diezelfde economische sector worden verworpen.

40      Hetzelfde geldt voor verzoeksters stelling dat de kamer van beroep in wezen niet met absolute zekerheid heeft uitgesloten dat het relevante publiek het aangevraagde merk aldus zou kunnen opvatten dat het onderscheidend vermogen heeft. Vastgesteld moet worden dat het aangevraagde merk niet kan worden geacht onderscheidend vermogen te hebben, zodat de kamer van beroep het criterium van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 niet te restrictief heeft toegepast door het bij haar het ingestelde beroep te verwerpen.

41      Wat ten tweede verzoeksters argument betreft dat de kamer van beroep, gelet op de eigen praktijk van het BHIM op het gebied van merkinschrijvingen, had moeten oordelen dat het aangevraagde merk onderscheidend vermogen had, dient eraan te worden herinnerd dat het BHIM bij de uitoefening van zijn bevoegdheden de algemene beginselen van het Unierecht moet naleven, onder meer het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur (arrest van 10 maart 2011, Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM, C‑51/10 P, Jurispr., EU:C:2011:139, punt 73).

42      Gelet op deze laatste twee beginselen moet het BHIM bij het onderzoek van een aanvraag tot inschrijving van een gemeenschapsmerk rekening houden met beslissingen die reeds zijn genomen inzake soortgelijke aanvragen en zeer aandachtig onderzoeken of al dan niet een beslissing in dezelfde zin moet worden genomen (arrest Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM, punt 41 supra, EU:C:2011:139, punt 74).

43      Daarbij zij evenwel aangetekend dat het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur samen met het wettigheidsbeginsel moeten worden geëerbiedigd (arrest Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM, punt 41 supra, EU:C:2011:139, punt 75).

44      De aanvrager van een merk kan zich bijgevolg niet in zijn voordeel beroepen op een eventuele onwettigheid die in het voordeel van een derde speelt, teneinde een identieke beslissing te verkrijgen (arrest Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM, punt 41 supra, EU:C:2011:139, punt 76).

45      Het is bovendien juist om redenen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur dat elke merkaanvraag strikt en volledig moet worden onderzocht om te vermijden dat merken ten onrechte worden ingeschreven. Dit onderzoek moet in elk concreet geval gebeuren. Of een teken als merk wordt ingeschreven, hangt immers af van specifieke criteria die gelden naargelang van de feitelijke omstandigheden van elk afzonderlijk geval en aan de hand waarvan moet worden nagegaan of een weigeringsgrond op het betrokken teken van toepassing is (arrest Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM, punt 41 supra, EU:C:2011:139, punt 77).

46      Anders dan mogelijkerwijs voor bepaalde eerdere aanvragen tot inschrijving van tekens het geval was, staat in casu vast dat een van de weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 in de weg stond aan de onderhavige merkaanvraag.

47      Gelet op het ontbreken van onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk kan verzoekster zich in die omstandigheden niet met succes beroepen op eerdere beslissingen van het BHIM, zoals de kamer van beroep in punt 24 van de bestreden beslissing terecht heeft vastgesteld.

48      Ten derde hoeft het argument dat het aangevraagde merk in wezen niet beschrijvend is en inschrijving ervan niet wordt belet door een vrijhoudingsbehoefte, niet te worden onderzocht. Aangezien de kamer van beroep de bestreden beslissing niet heeft gesteund op de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 en verzoekster enkel vernietiging van deze beslissing vordert, is toepassing van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 niet het voorwerp van het onderhavige geding, in de zin van artikel 65 van deze verordening, en dus niet het voorwerp van de rechtmatigheidscontrole die de rechter van de Unie in casu moet uitoefenen (zie in die zin arrest P@YWEB CARD en PAYWEB CARD, punt 12 supra, EU:T:2009:164, punt 93 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49      Hoe dan ook is volgens vaste rechtspraak het bestaan van een van de absolute weigeringsgronden voldoende om het litigieuze teken niet als gemeenschapsmerk te kunnen inschrijven [zie arrest van 16 maart 2006, Telefon & Buch/BHIM – Herold Business Data (WEISSE SEITEN), T‑322/03, Jurispr., EU:T:2006:87, punt 110 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

50      Gelet op een en ander moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

 Kosten

51      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het BHIM te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Zesde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Volkswagen AG wordt verwezen in de kosten.

Frimodt Nielsen

Dehousse

Collins

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 17 september 2015.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.