Language of document : ECLI:EU:T:2015:789

Zaak T‑545/14

GEA Group AG

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt

(merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk engineering for a better world – Zuiver bevestigende beslissing – Definitieve aard van de bevestigde beslissing – Ambtshalve vaststelling – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting – Beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 6 oktober 2015

1.      Beroep tot nietigverklaring – Beroep tegen een beslissing houdende bevestiging van een niet binnen de termijn bestreden eerdere beslissing – Niet-ontvankelijkheid – Definitieve aard van de eerdere beslissing – Beroep tegen de eerdere beslissing tardief verklaard nadat het beroep tegen de bevestigende beslissing is ingesteld – Geen invloed

(Art. 263 VWEU)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Beroep tegen een beslissing houdende bevestiging van een niet binnen de termijn bestreden eerdere beslissing – Niet-ontvankelijkheid – Begrip bevestigende beslissing – Nieuw onderzoek van een eerdere beslissing in antwoord op een verzoek waarin wezenlijke nieuwe feiten worden aangevoerd – Daarvan uitgesloten

(Art. 263 VWEU)

3.      Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure – Beroep bij de kamers van beroep – Aanvraag tot inschrijving van een merk waarbij wordt verzocht om een nieuw onderzoek van een definitief geworden eerdere beslissing – Toelaatbaarheid – Voorwaarde – Aanvraag gebaseerd op wezenlijke nieuwe feiten – Begrip wezenlijk feit – Eerdere beslissingspraktijk van het Bureau – Daarvan uitgesloten

(Art. 263 VWEU; verordening nr. 207/2009 van de Raad)

4.      Beroep tot nietigverklaring – Beroep tegen een beslissing houdende bevestiging van een niet binnen de termijn bestreden eerdere beslissing – Niet-ontvankelijkheid – Begrip bevestigende beslissing – Nieuw onderzoek dat ertoe strekt na te gaan of een eerdere beslissing, gelet op een intussen ingetreden wijziging van een situatie rechtens of feitelijk, gerechtvaardigd blijft – Daarvan uitgesloten

(Art. 263 VWEU)

1.      Geen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing die een zuivere bevestiging is van een eerdere beslissing die definitief geworden is. Om de termijn voor het instellen van beroep tegen de bevestigde beslissing niet opnieuw te doen ingaan, moet een beroep tegen een dergelijke bevestigende beslissing namelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

Niet aangenomen kan worden dat de eerdere beslissing niet definitief was geworden op de datum waarop het beroep tegen de bevestigende beslissing werd ingesteld op grond dat het beroep tegen de eerdere beslissing pas na het instellen van het beroep tegen de bevestigende beslissing werd verworpen omdat het te laat was ingesteld. Indien het instellen van een tardief beroep tegen een beslissing tot gevolg zou hebben dat deze beslissing pas later definitief wordt, zou het door de rechtspraak nagestreefde doel inzake de niet-ontvankelijkheid van beroepen tegen bevestigende handelingen, te weten te voorkomen dat door het instellen van beroep reeds verstreken beroepstermijnen opnieuw zouden ingaan, geen effect sorteren.

(cf. punten 15, 33)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 16, 17)

3.      Het bestaan van wezenlijke nieuwe feiten kan een verzoek om een nieuw onderzoek van een definitief geworden eerdere beslissing rechtvaardigen. Is daarentegen het verzoek om een nieuw onderzoek niet op wezenlijke nieuwe feiten gebaseerd, dan moet het beroep tegen de beslissing waarbij het gevraagde nieuwe onderzoek wordt geweigerd, niet-ontvankelijk worden verklaard.

In dit verband is de kamer van beroep niet verplicht om haar definitief geworden eerdere beslissing opnieuw te onderzoeken tegen de achtergrond van de beslissingspraktijk van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen). Zelfs indien wordt aangenomen dat de eerdere inschrijvingen kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten, omdat daarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de eerste beslissing hoewel zij reeds bestonden, kunnen zij evenwel niet worden aangemerkt als wezenlijke feiten. Een feit is immers wezenlijk wanneer het een aanmerkelijke wijziging kan brengen in de juridische situatie waarmee degene die de eerdere handeling heeft vastgesteld, rekening heeft gehouden, met andere woorden met name door een aanmerkelijke wijziging te brengen in de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de eerdere handeling. Dit is het geval bij een element dat twijfel doet rijzen over de gegrondheid van de met die handeling gekozen oplossing.

De beoordeling inzake het bestaan van een weigeringsgrond kan evenwel niet ter discussie worden gesteld louter op grond dat de kamer van beroep in een concreet geval de beslissingspraktijk van het Bureau niet is gevolgd. Het onderzoek van een inschrijvingsaanvraag moet immers in elk concreet geval gebeuren, daar de vraag of een teken als merk wordt ingeschreven, afhangt van specifieke criteria die gelden naargelang van de feitelijke omstandigheden van elk afzonderlijk geval en aan de hand waarvan moet worden nagegaan of een in verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk vermelde weigeringsgrond op het betrokken teken van toepassing is.

(cf. punten 17, 21‑24)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 26, 27)