Language of document : ECLI:EU:T:2010:354

Zaak T‑539/08

Etimine SA en AB Etiproducts Oy

tegen

Europese Commissie

„Beroep tot nietigverklaring – Milieu en bescherming van gezondheid van mens – Indeling, verpakking en kenmerken van bepaalde boraten als gevaarlijke stoffen – Richtlijn 2008/58/EG – Richtlijn 67/548/EEG – Verordening (EG) nr. 790/2009 – Verordening (EG) nr. 1272/2008 – Aanpassing van conclusies – Toepassing ratione temporis van artikel 263, vierde alinea, VWEU – Niet individueel geraakt – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting van de beschikking

1.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Mogelijkheid om vóór inwerkingtreding van Verdrag van Lissabon ingesteld beroep te funderen op artikel 263, vierde alinea, VWEU – Geen

(Art. 230, vierde en vijfde alinea, EG en art. 263, vierde alinea, VWEU)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Mogelijkheid om individueel te worden geraakt door handeling van algemene strekking – Voorwaarden – Handelingen inzake procedures voor risicobeoordeling en indeling van gevaarlijke stoffen

(Art. 230 EG)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Mogelijkheid om individueel te worden geraakt door handeling van algemene strekking – Voorwaarden – Handelingen inzake procedures voor risicobeoordeling en indeling van gevaarlijke stoffen

(Art. 230, vierde alinea, EG)

1.      Het VWEU bevat geen enkele specifieke overgangsbepaling die betrekking heeft op de vraag of artikel 263, vierde alinea, VWEU dient te worden toegepast op gerechtelijke procedures die op 1 december 2009 reeds aanhangig waren. Wat specifiek de vraag betreft naar de toepasbaarheid ratione temporis van de regels waarin de voorwaarden zijn vastgesteld voor ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring dat door een particulier voor de Unierechter wordt ingesteld, moet, ten eerste, volgens het adagium tempus regit actum over de ontvankelijkheid van een beroep worden beslist op grondslag van de voorschriften die bij indiening ervan golden, en moeten, ten tweede, de ontvankelijkheidsvoorwaarden voor een beroep worden beoordeeld naar de situatie op het tijdstip waarop het ingesteld, te weten dat waarop het verzoekschrift is neergelegd, waarbij regularisering slechts mogelijk is indien dit vóór het verstrijken van de beroepstermijn gebeurt. Wanneer dus op het tijdstip waarop het beroep tot nietigverklaring werd ingesteld, te weten het tijdstip waarop zowel het inleidende verzoekschrift als het verzoek om aanpassing van de conclusies en middelen tot nietigverklaring werd neergelegd, artikel 230 EG de ontvankelijkheidsvoorwaarden daarvoor bepaalde, moet over verzoekers’ procesbevoegdheid om de nietigheid van de bestreden handelingen te vorderen worden beslist op grondslag van genoemd artikel.

(cf. punten 75‑76, 78)

2.      Wanneer een beslissing een groep personen raakt die op het tijdstip waarop een handeling van algemene strekking in de zin van artikel 230 EG werd vastgesteld waren geïdentificeerd of konden worden geïdentificeerd op basis van specifieke kenmerken van de leden van deze groep, kunnen deze personen door deze handeling individueel zijn geraakt voor zover zij deel uitmaken van een beperkte kring van marktdeelnemers. De omstandigheid dat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten op wie een maatregel van toepassing is, min of meer nauwkeurig kan worden bepaald, impliceert echter niet dat deze subjecten moeten worden beschouwd als individueel door deze maatregel geraakt, wanneer vaststaat dat deze toepassing geschiedt op grond van een door de betrokken handeling omschreven objectieve feitelijke of rechtssituatie. Het bestaan van exclusieve rechten op de invoer en de verhandeling in de Unie van uit derde landen afkomstige boraten individualiseert als zodanig dus niet de houder van het recht, in het bijzonder wanneer andere marktdeelnemers over vergelijkbare rechten kunnen beschikken.

Voor zover verzoekers, marktdeelnemers met rechten om boraatmijnen te exploiteren die worden geraakt door de handeling waarbij dat product als gevaarlijks stof is ingedeeld, geen andere marktdeelnemers die houder zijn van vergelijkbare rechten, hebben geïdentificeerd, en zij evenmin hebben gepreciseerd waarom zij gelet op hun bijzondere hoedanigheden een beperkte kring zouden kunnen vormen, en voor zover zij voorts niet hebben aangetoond dat de betrokken indelingen tot doel of tot gevolg hadden de draagwijdte van de ingeroepen exclusieve rechten aan te tasten of de uitoefening ervan te beletten, kunnen die verzoekers niet worden geacht in de zin van artikel 230 EG individueel te zijn geraakt door de handeling in kwestie.

De betrokken indelingen doen immers geen afbreuk aan verzoekers’ exclusieve rechten om boraathoudende stoffen in de Unie in te voeren en te verhandelen. Het loutere feit dat deze indelingen de uitoefening van die exclusieve rechten eventueel moeilijker zou kunnen maken, volstaat niet om verzoekers te individualiseren in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG, aangezien zij alle marktdeelnemers die activiteiten uitoefenen of zouden kunnen uitoefenen die de invoer en/of verhandeling van boraathoudende stoffen in de Unie impliceren, a priori op dezelfde wijze raken, ongeacht of zij al dan niet exclusieve rechten daarvoor hebben. In dit verband volstaat het feit dat verzoekers een – zelfs zwaar – economische nadeel zouden kunnen ondervinden vanwege de betwiste indelingen, niet als bewijs dat die indelingen hen individualiseren ten opzichte van elke andere marktdeelnemer die met vergelijkbare consequenties kan worden geconfronteerd. Ten slotte kan ook de omstandigheid dat een verzoeker de grootste importeur van boraten in de Unie is, hem niet individualiseren ten opzichte van de andere importeurs. Een kleinere marktdeelnemer met vergelijkbare distributierechten, zal immers met soortgelijke economische moeilijkheden worden geconfronteerd, daar die indelingen hen alle treffen in deze hoedanigheid en naar evenredigheid van hun omvang en van het belang van hun handelsactiviteiten in verband met boraten.

(cf. punten 100‑101, 104‑107)

3.      Het feit dat een persoon bij het vaststellingsproces van een Uniehandeling betrokken is, wil alleen dan zeggen dat hij daardoor met betrekking tot deze handeling wordt geïndividualiseerd, indien ten aanzien van deze persoon in de regelgeving van de Unie procedurele waarborgen zijn gesteld. Met betrekking tot richtlijn 2008/58 tot dertigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen, voorzien de relevante procedurevoorschriften die gelden voor de vaststellingsprocedure ervan, niet in dergelijke procedurele waarborgen ten gunste van marktdeelnemers die potentieel worden geraakt door het resultaat van een procedure tot aanpassing van richtlijn 67/548 aan de vooruitgang van de techniek. Voorts zijn de artikelen 6 tot en met 10 van verordening nr. 793/93 inzake de beoordeling en de beperking van de risico’s van bestaande stoffen, die betrekking hebben op de – van de procedure voor indeling van een stof te onderscheiden – risicobeoordelingsprocedure, niet van toepassing op de procedure voor indeling van een stof als gevaarlijke stof en kunnen derhalve niet worden ingeroepen uit hoofde van verzoekers’ actieve deelname aan de procedure. Deze bepalingen leggen geen procedurele waarborgen vast die van toepassing zijn bij de indeling van een stof als gevaarlijke stof uit hoofde van richtlijn 67/548 of verordening nr. 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de richtlijnen 67/548 en 1999/45 en tot wijziging van verordening nr. 1907/2006. Bijgevolg kunnen deze bepalingen verzoekers niet individualiseren ten aanzien van de indelingen die het voorwerp vormen van een beroep tot nietigverklaring uit hoofde van artikel 230 EG, omdat die indelingen niet het resultaat zijn van de risicobeoordelingsprocedure uit hoofde van verordening nr. 793/93, maar het resultaat van de respectieve afzonderlijke procedures tot aanpassing van richtlijn 67/548 en van verordening nr. 1272/2008 aan de vooruitgang van de techniek, in het kader waarvan verzoekers niet over dergelijke waarborgen beschikken.

(cf. punten 109, 112, 114‑116)