Language of document : ECLI:EU:T:2006:92

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

22 maart 2006 (*)

„Personeel van Europol – Bezoldiging – Salaristrappen toegekend op basis van beoordeling – Besluit van directeur”

In de gevoegde zaken T‑209/02 en T‑210/04,

Andreas Mausolf, voormalig functionaris van de Europese politiedienst, wonende te Leiden (Nederland), vertegenwoordigd door M. F. Baltussen en P. de Casparis, advocaten,

verzoeker,

tegen

Europese Politiedienst (Europol), aanvankelijk vertegenwoordigd door K. Hennessy-Massaro en D. Heimans, vervolgens door K. Hennessy-Massaro, N. Urban en D. Neumann als gemachtigden,

verweerder,

betreffende beroepen tot nietigverklaring, enerzijds van het besluit van 23 november 2001 waarbij de directeur van Europol verzoeker één salaristrap per 1 juli 2001 heeft toegekend, en van het stilzwijgende besluit tot afwijzing van verzoekers klacht tegen dit besluit, en anderzijds van de besluiten van 2 januari 2003 en 1 maart 2004 waarbij de directeur van Europol verzoeker geen extra salaristrap per 1 juli 2002 heeft toegekend,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, P. Mengozzi en I. Wiszniewska-Białecka, rechters,

griffier: J. Plingers, administrateur,

het navolgende

Arrest

 Rechtskader

1        Artikel 28, eerste alinea, van het Statuut voor de personeelsleden van de Europese Politiedienst (Europol) (hierna: „Europol-Statuut”), dat bij besluit van de Raad van 3 december 1998 (PB 1999, C 26, blz. 23) is vastgesteld, luidt:

„Van iedere functionaris [...] wordt ten minste eenmaal per jaar een periodiek beoordelingsrapport opgesteld inzake diens bekwaamheid, prestaties en gedrag in de dienst.”

2        Artikel 29, eerste alinea, van het Europol-Statuut luidt:

„De directeur kan op de grondslag van een beoordeling waarin rekening wordt gehouden met de prestaties van de betrokken functionaris, ten hoogste twee salaristrappen om de twee jaar toekennen [...] De nadere regels voor de beoordelingsprocedure worden door de raad van bestuur vastgesteld ingevolge een voorstel van de directeur, dat na raadpleging van het personeelscomité is ingediend.”

3        Artikel 92, lid 2, van het Europol-Statuut bepaalt:

„Iedere in dit statuut bedoelde persoon kan bij de directeur een klacht indienen tegen een besluit waardoor hij zich bezwaard acht, hetzij omdat de directeur een besluit heeft genomen, dan wel omdat hij geen, bij het statuut verplichte maatregel heeft genomen. De klacht moet binnen een termijn van drie maanden worden ingediend [...]

De directeur brengt zijn met redenen omkleed besluit binnen vier maanden, te rekenen vanaf de dag van indiening van de klacht, ter kennis van de betrokkene. Is bij het verstrijken van deze termijn een antwoord op de klacht uitgebleven, dan geldt dit als een stilzwijgend besluit tot afwijzing, waartegen beroep in de zin van artikel 93 kan worden ingesteld.”

4        Artikel 93 van het Europol-Statuut luidt:

„1.      Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen Europol en een van de in dit statuut bedoelde personen, dat betrekking heeft op de wettigheid van een besluit waardoor deze persoon zich bezwaard acht in de zin van artikel 92, lid 2. Bij geschillen van geldelijke aard heeft het Hof van Justitie volledige rechtsmacht.

2.      Een beroep op het Hof van Justitie is slechts ontvankelijk:

–        indien men zich van tevoren tot de directeur heeft gewend met een klacht in de zin van artikel 92, lid 2, en binnen de aldaar gestelde termijn, en

–        indien op deze klacht een uitdrukkelijk of stilzwijgend besluit tot afwijzing is genomen.

3.      Het in lid 2 bedoelde beroep moet binnen een termijn van drie maanden worden ingesteld. Deze termijn gaat in:

–        op de dag van kennisgeving van het naar aanleiding van de klacht genomen besluit,

–        op de dag waarop de antwoordtermijn verstrijkt, indien het beroep betrekking heeft op een stilzwijgend besluit tot afwijzing van een krachtens artikel 92, lid 2, ingediende klacht; wanneer echter een uitdrukkelijk besluit tot afwijzing van een klacht is genomen na het stilzwijgende besluit tot afwijzing, doch binnen de termijn voor het instellen van beroep, dan gaat laatstgenoemde termijn hierdoor opnieuw in.

4.      In afwijking van lid 2 kan de betrokkene zich echter, na bij de directeur een klacht als bedoeld in artikel 92, lid 2, te hebben ingediend, onmiddellijk tot het Hof van Justitie wenden, mits bij dit beroep een verzoek wordt gevoegd tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het betwiste besluit of tot het nemen van voorlopige maatregelen. In dit geval wordt de procedure ten principale voor het Hof van Justitie opgeschort totdat een uitdrukkelijk of stilzwijgend besluit tot afwijzing van de klacht wordt genomen.

5.      Het in dit artikel bedoelde beroep wordt onderzocht en beoordeeld volgens de bepalingen van het door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen opgestelde reglement voor de procesvoering.”

 Voorgeschiedenis en procesverloop

5        Verzoeker is in juni 1999 in dienst getreden van Europol als eerste officier in de eenheid „Financiële misdrijven”. Hij is aanvankelijk ingeschaald in salaristrap 5 van salarisschaal 6 en had recht op het daarmee overeenkomende basissalaris, overeenkomstig artikel 45 van het Europol-Statuut.

6        Verzoeker is door zijn hiërarchieke meerderen voor de eerste maal beoordeeld over de periode van 1 juli 1999 tot 1 juli 2000. Het naar aanleiding van deze beoordeling opgestelde rapport, gedateerd 15 november 2000, gaf verzoeker een score van 6 punten voor vijf van de negen rubrieken die bij de beoordeling in aanmerking waren genomen, en een score van 7 voor de vier resterende rubrieken.

7        Verzoeker is voor de tweede maal beoordeeld over de periode van 1 juli 1999 tot 1 juli 2001. Dit beoordelingsrapport, gedateerd 11 september 2001, gaf verzoeker een score van 6 punten voor vijf van de elf rubrieken die bij de beoordeling in aanmerking waren genomen, een score van 7 punten voor vijf rubrieken en een score van 8 punten voor de resterende rubriek.

8        Bij besluit van 23 november 2001 heeft de directeur van Europol verzoeker één salaristrap per 1 juli 2001 toegekend (hierna: „bestreden besluit in zaak T‑209/02” of „besluit van 23 november 2001”).

9        Op 10 december 2001 heeft verzoeker overeenkomstig artikel 92, lid 2, van het Europol-Statuut een klacht ingediend tegen het besluit van 23 november 2001. In de eerste plaats stelde hij dat objectieve maatstaven voor de toekenning van extra salaristrappen ontbraken. In de tweede plaats attendeerde hij de directeur van Europol erop dat, voorzover hem bekend, aan 40 % van de personeelsleden van Europol twee salaristrappen waren toegekend en dat het, gelet op de bijzonder positieve beoordeling die hij had gekregen, onwaarschijnlijk was dat een zo groot percentage van de personeelsleden hoger had gescoord dan hij. Tot slot merkte hij op dat zijn activiteiten binnen het personeelscomité van Europol niet in aanmerking waren genomen bij de beoordeling.

10      Bij op 5 juli 2002 ter griffie van het Gerecht ingediend verzoekschrift heeft verzoeker krachtens artikel 92, lid 2, en artikel 93 van het Europol-Statuut beroep ingesteld tegen de stilzwijgende afwijzing van zijn klacht.

11      Dit beroep is ingeschreven onder nummer T‑209/02.

12      Bij brief van 15 juli 2002 heeft de directeur van Europol verzoeker meegedeeld dat op zijn verzoek een nieuwe beoordeling van zijn prestaties zou plaatsvinden en dat hem op grond van deze beoordeling „een extra salaristrap kon worden toegekend met ingang van 1 juli 2002” (hierna: „brief van 15 juli 2002”). De directeur van Europol zette uiteen dat zijn besluit rekening hield met de bezwaren die verzoeker had geformuleerd, en met zijn prestaties gedurende de afgelopen periode.

13      Verzoekers nieuwe beoordelingsrapport, opgesteld op 26 juli 2002, betrof de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 mei 2002 en gaf hem een score van 6 voor vier van de elf rubrieken die voor de beoordeling in aanmerking waren genomen, een score van 7 voor vijf rubrieken en een score van 8 voor de twee resterende rubrieken.

14      Bij brief van 2 januari 2003 heeft de directeur van Europol, onder verwijzing naar zijn brief van 15 juli 2002, verzoeker laten weten dat hij op basis van het nieuwe beoordelingsrapport en na bespreking van verzoekers geval met de adjunct-directeur, tot de conclusie was gekomen dat er onvoldoende redenen waren om verzoeker een extra salaristrap toe te kennen.

15      Op 31 maart 2003 heeft verzoeker een klacht ingediend tegen het in die brief vervatte besluit, op grond dat de weigering van de directeur van Europol om hem een extra salaristrap toe te kennen niet gerechtvaardigd was, met name gelet op de hogere scores die hij bij zijn meest recente beoordeling had behaald. Bovendien stelde hij dat de directeur de grenzen van zijn discretionaire bevoegdheid had overschreden, doordat zijn besluit niet op objectieve criteria was gebaseerd.

16      Bij op 16 oktober 2003 ter griffie van het Gerecht ingediend verzoekschrift heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de stilzwijgende afwijzing van zijn in punt 15 vermelde klacht.

17      Dit beroep is ingeschreven onder nummer T‑355/03.

18      Na een akkoord tussen Europol en verzoeker heeft deze laatste afstand gedaan van dat beroep. Bij beschikking van 19 februari 2004 is deze zaak daarop doorgehaald in het register van het Gerecht.

19      Overeenkomstig dit akkoord heeft de directeur van Europol bij besluit van 1 maart 2004 verzoekers klacht tegen zijn in punt 14 bedoeld besluit van 2 januari 2003 uitdrukkelijk afgewezen. De directeur van Europol heeft daarin met name uiteengezet dat hij dit besluit had genomen op grond van artikel 29 van het Europol-Statuut en van de objectieve criteria die zijn vervat in de door de raad van bestuur overeenkomstig dat artikel vastgestelde richtsnoeren voor de beoordeling van het Europol-personeel. Voorts stelde hij dat, hoewel verzoekers prestaties bij de laatste beoordeling door het hoofd van zijn eenheid en door de adjunct-directeur „meer dan voldoende” waren bevonden, het verbeterde algehele rendement van verzoeker niet was beschouwd als voldoende rechtvaardigingsgrond voor het besluit om hem een extra salaristrap toe te kennen, gelet op de regels die gangbaar zijn bij de vergelijking van de verdiensten van Europol-functionarissen.

20      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 1 juni 2004, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van de directeur van Europol van 2 januari 2003 en tegen het uitdrukkelijk besluit van de directeur van Europol van 1 maart 2004 tot afwijzing van zijn klacht van 31 maart 2003 (hierna gezamenlijk: „bestreden besluiten in zaak T‑210/04” of afzonderlijk: „besluit van 2 januari 2003” en „besluit van 1 maart 2004”). Dit beroep is ingeschreven onder nummer T‑210/04.

21      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan in de zaken T‑209/02 en T‑210/04, en heeft in het kader van de in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bedoelde maatregelen tot organisatie van de procesgang partijen verzocht in zaak T‑210/04 een schriftelijke vraag te beantwoorden vóór de datum van de terechtzitting. Verzoeker heeft binnen de gestelde termijn geantwoord.

22      Bij beschikking van 27 oktober 2005 zijn de zaken T‑209/02 en T‑210/04, partijen gehoord overeenkomstig artikel 50, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest.

23      Bij faxbericht van 4 november 2005 heeft verzoeker het Gerecht meegedeeld niet te zullen deelnemen aan de terechtzitting op 10 november 2005, waaraan alleen verweerder heeft deelgenomen, die is gehoord in zijn pleidooi en antwoorden op de vragen van het Gerecht.

 Conclusies van partijen

24      In zaak T‑209/02 concludeert verzoeker dat het het Gerecht behage:

–        nietig te verklaren het besluit van 23 november 2001 en de stilzwijgende afwijzing van verzoekers klacht tegen dat besluit;

–        Europol ertoe te veroordelen aan verzoeker alsnog twee extra salaristrappen toe te kennen met ingang van 1 juli 2001, en hem met ingang van die datum een salaris te betalen dat overeenkomt met salarisschaal 6, salaristrap 7;

–        Europol ertoe te veroordelen het krachtens het voorgaande gedachtestreepje verschuldigde binnen 48 uur na bekendmaking van het in deze door het Gerecht te wijzen arrest te voldoen, vermeerderd met de daarover naar Nederlands recht verschuldigde wettelijke rente;

–        Europol te verwijzen in de kosten van het geding.

25      In zaak T‑210/04 concludeert verzoeker dat het het Gerecht behage:

–        nietig te verklaren het besluit van 2 januari 2003 alsmede het besluit van 1 maart 2004;

–        Europol ertoe te veroordelen aan verzoeker een extra salaristrap toe te kennen met ingang van 1 juli 2002;

–        Europol ertoe te veroordelen het krachtens het voorgaande gedachtestreepje verschuldigde binnen 48 uur na bekendmaking van het in deze door het Gerecht te wijzen arrest te voldoen, vermeerderd met de daarover naar Nederlands recht verschuldigde wettelijke rente;

–        Europol ertoe te veroordelen, verzoeker te vergoeden voor de kosten van het geding.

26      In zaak T‑209/02 concludeert Europol dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        kosten rechtens.

27      In zaak T‑210/04 concludeert Europol dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeker te verwijzen in zijn eigen kosten.

 In rechte

 Overwegingen vooraf

28      De in de onderhavige zaken bestreden besluiten hebben weliswaar een verschillend voorwerp, maar vormen niettemin een onderdeel van hetzelfde geschil tussen verzoeker en Europol. Voorts komen de argumenten waarmee verzoeker de rechtmatigheid van deze besluiten bestrijdt, in wezen overeen in beide zaken.

29      In deze omstandigheden acht het Gerecht het opportuun om, alvorens in te gaan op de ontvankelijkheidsvragen die in elk van de zaken rijzen, zich eerst uit te spreken over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten. Blijkt namelijk dat een beroep waarvan de ontvankelijkheid wordt betwist, hoe dan ook als ongegrond moet worden verworpen, dan staat het de rechter vrij, om redenen van proceseconomie dadelijk over de gegrondheid te beslissen (zie in die zin arrest Gerecht van 15 juni 2005, Regione autonoma della Sardegna/Commissie, T‑171/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 155, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

 De rechtmatigheid van de bestreden besluiten

30      Verzoeker baseert zijn vorderingen tot nietigverklaring op twee zowel in zaak T‑209/02 als T‑210/04 aangevoerde middelen: in de eerste plaats schending van artikel 29 van het Europol-Statuut, en in de tweede plaats overschrijding van de grenzen van de aan de administratie verleende discretionaire bevoegdheid alsmede schending van het gelijkheidsbeginsel. In zaak T‑210/04 voert verzoeker ook nog schending van het vertrouwensbeginsel aan.

 Het eerste gemeenschappelijke middel in de zaken T‑209/02 en T‑210/04: schending van artikel 29 van het Europol-Statuut

–       Argumenten van partijen

31      Verzoeker wijst erop dat artikel 29, eerste alinea, eerste volzin, van het Europol-Statuut de directeur van Europol weliswaar een discretionaire bevoegdheid inzake plaatsing in een hogere salaristrap verleent, maar volgens artikel 29, eerste alinea, derde volzin, moeten de desbetreffende besluiten worden genomen overeenkomstig de na raadpleging van het personeelscomité door de raad van bestuur vast te stellen „nadere regels voor de beoordelingsprocedure”.

32      Volgens verzoeker waren deze nadere regels bij het nemen van de bestreden besluiten evenwel niet vastgesteld.

33      Het door Europol overgelegde document van 16 januari 2001 met het opschrift „Beoordeling van het Europol-personeel” regelt uitsluitend de bij een beoordeling te volgen procedure en bevat geen enkel criterium voor de toekenning van salaristrappen. Volgens verzoeker kan de derde volzin van artikel 29 van het Europol-Statuut slechts aldus worden begrepen dat de daar bedoelde „nadere regels” de regeling van de toekenning van extra salaristrappen betreffen. Aangezien artikel 28 van het Europol-Statuut betrekking heeft op de beoordeling van het personeel van Europol en artikel 29 op de toekenning van salaristrappen, had, indien de in de eerste alinea, derde volzin van dit laatste artikel genoemde „nadere regels” zouden moeten worden opgevat als enkel betrekking te hebben op de beoordeling van de prestaties van de functionarissen van Europol, het in deze volzin vervatte voorschrift namelijk logischerwijs in artikel 28 van het Europol-Statuut en niet in artikel 29 moeten worden opgenomen.

34      Bijgevolg, aldus verzoeker, is bij de vaststelling van de bestreden besluiten artikel 29 van het Europol-Statuut geschonden.

35      Europol betwist dit.

–       Beoordeling door het Gerecht

36      Verzoeker stelt in wezen dat de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 29 van het Europol-statuut doordat zij zijn genomen zonder dat de raad van bestuur overeenkomstig de procedure van de derde volzin van dit artikel de criteria voor de in de eerste volzin van dit artikel bedoelde beoordelingsprocedure had vastgesteld. Europol stelt dat deze criteria overeenkomstig deze procedure waren vastgesteld en ten tijde van verzoekers beoordeling van kracht waren.

37      De besluiten van de directeur van Europol tot toekenning van salaristrappen om de twee jaar worden blijkens artikel 29, eerste alinea, eerste volzin, van het Europol-statuut, gelet op de verschillende taalversies, genomen op basis van een „beoordeling” van de prestaties van elke betrokken functionaris. Het bepaalde in de derde volzin van de eerste alinea van dit artikel, dat „de nadere regels voor de beoordelingsprocedure [...] door de raad van bestuur [worden] vastgesteld”, verwijst dus naar de procedure voor de beoordeling en waardering van de prestaties van de functionarissen van Europol.

38      Europol heeft bij zijn verweerschriften een document van 16 januari 2001 overgelegd met het opschrift „Beoordeling van het Europol-personeel”, dat op basis van artikel 29 van het Europol-Statuut is vastgesteld. Punt 1 van dit document preciseert onder de rubriek „Inleiding”, dat het de beoordelingsprocedure van artikel 29 van het Europol-Statuut in detail beoogt te regelen. Punt 2 stelt de regels voor deze procedure vast en punt 3 de door de beoordelaars te hanteren beoordelingscriteria; punt 4 betreft de gelijkheids‑ en transparantieregels en punt 5 ten slotte voorziet in een beroepsprocedure ingeval de betrokken functionaris het beoordelingsrapport inhoudelijk wenst te betwisten.

39      Europol stelt, zonder op dit punt door verzoeker te worden weersproken, dat deze regels in februari 2001 door de raad van bestuur zijn vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 29, eerste alinea, derde volzin, van het Europol-Statuut en dat zij op het tijdstip van verzoekers beoordeling van kracht waren.

40      Gelet op de in punt 37 gegeven uitlegging van artikel 29, eerste alinea, van het Europol-Statuut en de uitdrukkelijke verwijzing naar dit artikel in voormelde regels dienen deze laatste, anders dan verzoeker stelt, te worden beschouwd als de uitvoering van het bepaalde in artikel 29, eerste alinea, derde volzin, van het Europol-Statuut, dat de „nadere regels voor de beoordelingsprocedure” door de raad van bestuur ingevolge een voorstel van de directeur en na raadpleging van het personeelscomité worden vastgesteld.

41      In deze omstandigheden kan verzoeker niet stellen dat de in zijn beroepen bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 29, eerste alinea, van het Europol-Statuut op grond dat zij zijn genomen terwijl de volgens deze bepaling vast te stellen nadere regels voor de beoordelingsprocedure niet waren vastgesteld.

42      Gelet op het voorgaande dient het eerste gemeenschappelijke middel ongegrond te worden verklaard.

 Het tweede gemeenschappelijke middel in de zaken T‑209/02 en T‑210/04: overschrijding van de grenzen van de aan de administratie verleende discretionaire bevoegdheid en schending van het gelijkheidsbeginsel

–       Argumenten van partijen

43      Volgens verzoeker kan de beoordelingsbevoegdheid van de directeur van Europol bij de toekenning van salaristrappen krachtens artikel 29 van het Europol-Statuut in geen geval de grenzen overschrijden die gelden voor elke uitoefening van aan de gemeenschapsadministratie verleende discretionaire bevoegdheid met betrekking tot besluiten jegens haar personeel. Hij herinnert eraan dat deze grenzen uitdrukkelijk zijn erkend in de communautaire rechtspraak, met name in het arrest van het Gerecht van 8 mei 2001, Caravelis/Parlement (T‑182/99, Jurispr. blz. II‑1313). Volgens dat arrest behoort de administratie bij de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid inzake personeelsbeheer zorgvuldig en onpartijdig te handelen.

44      In casu heeft de directeur van Europol in het in zaak T‑209/02 bestreden besluit van 23 november 2001 alleen verklaard dat „[hij] bij de toekenning van salaristrappen ernaar [streeft] om te komen tot een over de gehele organisatie evenwichtige beoordeling, in aanmerking nemend het functioneren van alle medewerkers [...]”, zonder te preciseren welke regels aan deze beoordeling ten grondslag liggen en hoe deze beoordeling het besluit tot toekenning van salaristrappen beïnvloedt. Ook uit de toelichtingen van Europol in zijn verweerschrift in zaak T‑209/02 blijkt niet, aan de hand van welke maatstaven de verdiensten van de functionarissen zijn vergeleken. Uit de door Europol overgelegde statistische gegevens blijkt integendeel dat de toekenning van salaristrappen aan de functionarissen niet was gerelateerd aan het aantal bij de beoordeling behaalde punten en derhalve naar willekeur heeft plaatsgevonden. Deze gegevens tonen namelijk aan dat in de categorie waartoe verzoeker behoort, die van de eerste officieren binnen de afdeling „Zware misdrijven”, een score als die van verzoeker zowel tot de toekenning van twee salaristrappen als van een salaristrap heeft geleid. Verzoeker merkt op dat de score van binnen de afdeling „Zware misdrijven” werkzame eerste officieren die twee salaristrappen hebben gekregen, schommelt tussen een minimum van 6,3 punten en een maximum van 8,2 punten, terwijl zijn score van 6,6 punten hem slechts één salaristrap heeft opgeleverd. Voorts wordt de stelling van Europol dat alleen functionarissen die uitzonderlijk goed presteerden, twee salaristrappen kregen, ondergraven door de – uit de door verweerder overgelegde gegevens blijkende – omstandigheid dat 56 % van de functionarissen van Europol twee salaristrappen heeft gekregen, ook bij scores rondom de 6 punten.

45      Voorts stelt verzoeker schending van het gelijkheidsbeginsel in het besluit van 23 november 2001. Enerzijds beweert Europol namelijk dat de besluiten tot toekenning van salaristrappen zijn genomen op basis van de prestaties van de functionarissen, terwijl anderzijds verzoeker vaststelt dat een bijna gemiddeld prestatieniveau volstond voor de toekenning van twee salaristrappen. Zijn bij twee opeenvolgende beoordelingen behaalde bovengemiddelde score had hem dus, indien het gelijkheidsbeginsel niet was geschonden, twee salaristrappen moeten opleveren.

46      Wat met name de in zaak T‑210/04 bestreden besluiten van 2 januari 2003 en 1 maart 2004 betreft, stelt verzoeker dat hij bij zijn beoordeling van 26 juli 2002 een gemiddelde score van 6,8 punten heeft gekregen, maar dat hem desondanks geen extra salaristrap is toegekend. Blijkens de door Europol in zaak T‑209/02 overgelegde tabel, die als bijlage bij de repliek in zaak T‑210/04 is gevoegd, zijn evenwel in 2001 voor scores van 6,5 tot 7,5 punten twee salaristrappen toegekend. Volgens verzoeker blijkt uit het besluit van 1 maart 2004, waarin als reden voor de weigering om hem een extra salaristrap toe te kennen wordt gegeven dat uit zijn beoordelingsrapport geen algehele verbetering van zijn prestaties blijkt, dat op hem een ander criterium is toegepast dan de criteria die in 2001 zijn gehanteerd bij de toekenning van salaristrappen aan de andere Europol-functionarissen.

47      Derhalve, aldus verzoeker, zijn de in de twee zaken bestreden besluiten genomen zonder transparant beleid inzake de toekenning van salaristrappen en dus met overschrijding van de ter zake aan de directeur van Europol toegekende discretionaire bevoegdheid. Tevens schenden zij het gelijkheidsbeginsel.

48      Om te beginnen repliceert Europol dat alleen de directeur van Europol bevoegd is om de verdiensten van alle functionarissen te vergelijken voor het toekennen van salaristrappen. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid baseert de directeur van Europol zich weliswaar in het algemeen op de beoordeling die van iedere functionaris door diens hiërarchieke meerderen is opgesteld overeenkomstig de door de raad van bestuur vastgestelde regels voor de beoordeling van het personeel van Europol, maar hij kan zijn eigen oordeel laten meewegen in de uiteindelijke beslissing.

49      Europol merkt tevens op dat het in casu de eerste keer was dat de procedure voor toekenning van salaristrappen voor het gehele Europol-personeel werd gevolgd. Daardoor, alsmede doordat de beoordeling werd verricht door de hiërarchieke meerderen van iedere functionaris, waren de beoordelingen op onderdelen niet geheel onderling vergelijkbaar. Derhalve diende de directeur van Europol bij de toekenning van salaristrappen aanpassingen te verrichten om een evenwichtig resultaat voor de organisatie in haar geheel te bereiken, dat zo goed mogelijk de verdiensten van iedere functionaris weergaf. De door Europol in het kader van zijn verweerschrift in zaak T‑209/02 overgelegde cijfergegevens inzake de in 2001 aan al zijn personeel toegekende salaristrappen moeten tegen deze achtergrond worden uitgelegd.

50      Verder leent het complexe waardeoordeel dat is vereist voor het nemen van besluiten als die welke in casu voor het voltallige personeel van een organisatie moeten worden genomen, zich volgens Europol niet tot eenvoudige wiskundige vergelijkingen, met name gelet op het feit dat de individuele cijfers worden toegekend door de hiërarchieke meerderen van iedere functionaris en hun beoordelingsnormen individueel kunnen verschillen. In deze context beschikt de directeur van Europol, als bevoegd gezag, over een ruime beoordelingsvrijheid die te vergelijken is met die waarover de gemeenschapsadministratie beschikt bij bevorderingen krachtens het Statuut van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen. De in de rechtspraak ter zake geformuleerde beginselen zijn hier dus van overeenkomstige toepassing.

51      In 2001 meende de directeur van Europol de toekenning van twee salaristrappen aan verzoeker niet te kunnen rechtvaardigen op basis van zijn beoordelingsrapporten en een vergelijkende beoordeling van de verdiensten van andere functionarissen. In het kader van zijn vergelijkende beoordeling heeft de directeur gekeken naar verzoekers beoordelingsrapporten en algehele functioneren, en deze vergeleken met die van functionarissen met soortgelijke taken binnen dezelfde eenheid en afdeling. Ook heeft hij verzoekers prestaties vergeleken met die van andere Europol-functionarissen. Op grond van deze beoordelingsrapporten en de vergelijking met de beoordelingsrapporten van andere functionarissen met soortgelijke taken als verzoeker, is de directeur van Europol in zijn besluit van 23 november 2001 tot de conclusie gekomen dat verzoeker één extra salaristrap verdiende.

52      Evenzo is het besluit om verzoeker na zijn beoordeling in 2002 geen extra salaristrap toe te kennen, zoals alle besluiten tot toekenning van salaristrappen, genomen na vergelijking van alle functionarissen van Europol en na alle relevante hiërarchieke meerderen hierbij te hebben betrokken, zoals blijkt uit het besluit van 1 maart 2004.

53      Met betrekking tot verzoekers grief inzake schending van het gelijkheidsbeginsel stelt Europol dat voor de toekenning van salaristrappen voor alle functionarissen dezelfde procedure is gevolgd.

–       Beoordeling door het Gerecht

54      Om te beginnen dient de methode te worden onderzocht die door de directeur van Europol is toegepast voor de toekenning van salaristrappen aan het personeel in 2001.

55      Dienaangaande verklaart de directeur van Europol in zijn in zaak T‑209/02 bestreden besluit van 23 november 2001:

„Ik streef ernaar om bij de toekenning van salaristrappen te komen tot een over de gehele organisatie evenwichtige beoordeling, in aanmerking nemend het functioneren van alle medewerkers over de laatste twee jaar.”

56      Dezelfde benadering blijkt uit de in zaak T‑210/04 bestreden besluiten.

57      In zijn memories voor het Gerecht stelt Europol dat salaristrappen steeds op basis van de beoordeling van de prestaties van de betrokken functionaris volgens de door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 29 van het Europol-Statuut ter zake vastgestelde regels en gelet op de respectieve verdiensten van elke functionaris worden toegekend. In zijn verweerschrift in zaak T‑209/02 preciseert Europol dat „de directeur in het kader van zijn vergelijkende beoordeling heeft gekeken naar [verzoekers] beoordelingsrapporten en algehele functioneren, en deze heeft vergeleken met die van functionarissen met soortgelijke taken en van soortgelijke rang binnen zijn eenheid en afdeling” en dat hij „deze ook heeft vergeleken met de beoordelingen van andere Europol-functionarissen”.

58      Vervolgens dient te worden nagegaan of deze methode, die niet alleen rekening houdt met de prestaties van de individuele functionaris, maar tevens een onderlinge vergelijking van de verdiensten van het personeel in zijn geheel omvat, is gerechtvaardigd tegen de achtergrond van de toepasselijke bepalingen.

59      Artikel 29 van het Europol-Statuut bepaalt enkel dat de besluiten tot toekenning van salaristrappen worden genomen op de grondslag van een beoordeling van de prestaties van de betrokken functionaris, en vereist niet uitdrukkelijk dat deze beoordeling plaatsvindt in het kader van een onderlinge vergelijking van de verdiensten van al het personeel van Europol.

60      Daarentegen voorzien de in punt 40 vermelde beoordelingsregels die de raad van bestuur van Europol op basis van artikel 29 van het Europol-Statuut heeft vastgesteld, in een hoofdstuk met bepalingen tot waarborging van de billijkheid en transparantie van de beoordelingsprocedure, in een systeem van controle van de beoordelingen. Dit systeem, waarvoor de personeelsdienst verantwoordelijk is, heeft met name tot doel de directeur van Europol de informatie te verstrekken die nodig is om „eventuele ongerechtvaardigde verschillen te corrigeren”. In een tabel wordt een indicatief overzicht gegeven van de percentuele verdeling van de aan de in eenzelfde afdeling werkzame functionarissen toe te kennen scores. Volgens deze tabel zou tussen 70 en 75 % van de functionarissen een score tussen 3 en 6 punten en tussen 20 en 25 % een score tussen 7 en 8 punten behoren te worden toegekend.

61      De regels voor de beoordeling van het personeel van Europol geven de directeur van Europol dus de bevoegdheid om de prestaties van de functionarissen onderling te vergelijken, en voorzien in middelen die hem in staat stellen een totaalbeeld van de prestaties te verkrijgen. Deze bevoegdheid is hem weliswaar uitdrukkelijk enkel verleend voor de jaarlijkse beoordeling van de functionarissen, maar dit neemt niet weg dat het juist de in verband daarmee verrichte beoordelingen zijn waarop de directeur van Europol zich overeenkomstig artikel 29, eerste alinea, van het Europol-Statuut baseert voor de toekenning van de tweejaarlijkse salaristrap.

62      Anderzijds betreft geen enkele andere bepaling van het Europol-Statuut, behoudens artikel 29, de plaatsing in een hogere salaristrap.

63      In afwijking van het bepaalde in artikel 44 van het Ambtenarenstatuut van de Europese Gemeenschappen, dat „de ambtenaar die een anciënniteit van twee dienstjaren in een salaristrap van zijn rang heeft, [...] automatisch [overgaat] naar de volgende salaristrap van die rang”, is de tweejaarlijkse salaristrapverhoging bij Europol niet automatisch. Dat blijkt duidelijk uit artikel 29, eerste alinea, van het Europol-Statuut, volgens hetwelk de directeur op de grondslag van een beoordeling van de prestaties van de betrokken functionaris ten hoogste twee salaristrappen „kan” toekennen, en uit artikel 29, tweede alinea, volgens hetwelk de directeur kan besluiten de betrokken functionaris wegens inefficiëntie geen salaristrap toe te kennen.

64      De tweejaarlijkse salaristrapverhoging volgens artikel 29 van het Europol-Statuut is derhalve geenszins te vergelijken met de automatische salaristrapverhoging volgens artikel 44 van het Ambtenarenstatuut van de Europese Gemeenschappen, maar, zoals Europol terecht stelt, veeleer met de bevorderingsprocedure van artikel 45 van dit statuut.

65      Ten slotte heeft Europol ter terechtzitting op een vraag van het Gerecht geantwoord dat de directeur van Europol bij de uitoefening van zijn bevoegdheden inzake de toekenning van salaristrappen ook rekening moet houden met het beschikbare budget.

66      In deze omstandigheden kan, gelet op het voorgaande, de directeur van Europol niet worden geacht buiten het kader van de ter zake toepasselijke statutaire en reglementaire bepalingen te zijn getreden doordat hij de toekenning van de salaristrappen aan het personeel in 2001 niet alleen op de prestaties van elke functionaris, maar ook op een onderlinge vergelijking van de verdiensten van alle betrokken functionarissen heeft gebaseerd.

67      Uit het hiervoor overwogene volgt ook dat artikel 29 van het Europol-Statuut een gebied betreft waarop de bevoegde autoriteiten in beginsel moeten beschikken over een ruime beoordelingsvrijheid zoals volgens vaste rechtspraak toekomt aan het tot aanstelling bevoegde gezag bij de toepassing van artikel 45 van het Ambtenarenstatuut van de Europese Gemeenschappen.

68      Volgens vaste rechtspraak beschikt het tot aanstelling bevoegde gezag bij de beoordeling van de in aanmerking te nemen verdiensten in het kader van een bevorderingsbesluit krachtens artikel 45 van het Ambtenarenstatuut van de Europese Gemeenschappen over een ruime beoordelingsbevoegdheid en is het toezicht van de gemeenschapsrechter beperkt tot de vraag of de administratie, gelet op de wijze waarop zij tot haar beoordeling kan zijn gekomen, binnen redelijke grenzen is gebleven en niet een kennelijk onjuist gebruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt. Het Gerecht kan zijn beoordeling van de kwalificaties en verdiensten van de kandidaten derhalve niet in de plaats stellen van die van het tot aanstelling bevoegde gezag (zie arrest Gerecht van 13 april 2005, Nielsen/Raad, T‑353/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 58, en aldaar aangehaalde rechtspraak). Volgens dezelfde rechtspraak wordt de discretionaire bevoegdheid van de administratie evenwel beperkt door het vereiste dat de onderlinge vergelijking van de verdiensten van de kandidaten zorgvuldig en onpartijdig, in het belang van de dienst en overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling geschiedt (arrest Nielsen/Raad, reeds aangehaald, punt 59).

69      In casu betwist verzoeker niet dat de directeur over een discretionaire bevoegdheid beschikt bij de toepassing van artikel 29 van het Europol-Statuut. Hij stelt evenwel een onjuiste beoordeling en schending van het gelijkheidsbeginsel in de bestreden besluiten. Dienaangaande stelt hij dat ongeveer de helft van de functionarissen van Europol twee salaristrappen hebben gekregen, terwijl hij één enkele salaristrap heeft gekregen hoewel hij volgens zijn beoordelingsrapporten beter dan het gemiddelde van het personeel van Europol had gepresteerd. Hij merkt ook op dat in sommige gevallen zelfs bij een lagere score dan de zijne twee salaristrappen waren toegekend.

70      Om te beginnen blijkt uit het dossier dat verzoeker bij zijn eerste beoordeling (beoordelingsrapport van 15 november 2000) een gemiddelde score van 6,4 punten, bij zijn tweede beoordeling (beoordelingsrapport van 11 september 2001) een gemiddelde score van 6,7 punten en bij zijn derde beoordeling (beoordelingsrapport van 26 juli 2002) een gemiddelde score van 6,8 punten heeft behaald.

71      Vervolgens dient te worden gewezen op de in het verweerschrift in zaak T‑209/02 weergegeven tabel, die verzoeker in bijlage bij de repliek in zaak T‑210/04 heeft gevoegd.

72      Blijkens deze tabel ligt het gemiddelde van de scores van de eerste officieren die, zoals verzoeker, in de afdeling „Zware misdrijven” werkzaam zijn en in 2001 twee salaristrappen hebben gekregen, rond de 7,4 punten en schommelt tussen een minimumscore van 6,3 en een maximumscore van 8,2 punten. Het gemiddelde van de eerste officieren in deze afdeling die één salaristrap hebben gekregen, ligt rond de 6,6 punten; de laagste score bedraagt 5,9 en de hoogste 7,1 punten.

73      De door verzoeker na zijn derde beoordeling verkregen hoogste score, namelijk 6,8 punten, ligt evenwel meer dan een half punt onder het gemiddelde van de scores van de eerste officieren die in de afdeling „Zware misdrijven” twee salaristrappen hebben gekregen, en komt overeen met het gemiddelde van de scores van de eerste officieren die één enkele salaristrap hebben gekregen.

74      Blijkens de gegevens van de tabel betreffende alle eerste officieren van Europol, ongeacht de afdeling waar zij werkzaam zijn, bedraagt het gemiddelde van de scores van de eerste officieren die twee salaristrappen hebben gekregen 7,3 punten – de laagste score was 6,3 punten, de hoogste 8,1 punten – terwijl het gemiddelde van de scores van de eerste officieren die één enkele salaristrap hebben gekregen, rond de 6,5 punten ligt en schommelt tussen een minimumscore van 5,1 en een maximumscore van 7,1 punten. Ook in dit geval benadert verzoekers gemiddelde meer dat van de eerste officieren die één salaristrap hebben gekregen, dan dat van de eerste officieren die twee salaristrappen hebben gekregen.

75      Bij zijn bespreking van de gegevens van de tabel van Europol heeft verzoeker enerzijds gesteld dat het verschil tussen de minimum‑ en maximumscores van de eerste officieren die binnen de afdeling „Zware misdrijven” twee salaristrappen hebben gekregen, zo groot is dat de toekenning van salaristrappen in deze afdeling willekeurig lijkt, en anderzijds dat een eerste officier met een score van 6,3 punten toch twee salaristrappen heeft gekregen, terwijl verzoeker ondanks een veel hogere score één enkele salaristrap heeft gekregen.

76      Dienaangaande volstaat de opmerking dat salaristrappen op basis van een algehele beoordeling van de prestaties van de betrokken functionaris worden toegekend en dat de bevoegde autoriteit over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt. De enkele omstandigheid dat er een merkbaar verschil is tussen de scores van de functionarissen die twee salaristrappen hebben gekregen, of dat twee salaristrappen zijn toegekend aan functionarissen met een lagere score dan het gemiddelde van de functionarissen die één enkele salaristrap hebben gekregen, betekent in casu evenwel nog niet dat de bij Europol voor de toekenning van salaristrappen bevoegde autoriteit de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid kennelijk heeft overschreden. Anderzijds is verzoeker niet de enige eerste officier met een score boven de 6,3 punten die één salaristrap heeft gekregen, een score die een eerste officier van de afdeling „Zware misdrijven” twee salaristrappen heeft opgeleverd. Blijkens de tabel hebben namelijk verschillende in deze afdeling werkzame eerste officieren met zelfs een nog hogere score – waarvan de hoogste 7,1 punten bedroeg – dan verzoeker één salaristrap gekregen. Verzoekers stelling dat de directeur van Europol, door hem één salaristrap toe te kennen, het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, is dus evenmin gegrond.

77      Derhalve is in de bestreden besluiten niet gebleken van kennelijke beoordelingsfouten of overschrijding van de grenzen van de beoordelingsbevoegdheid die aan de ter zake bevoegde autoriteit moet worden toegekend, en zijn zij niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

78      Het tweede gemeenschappelijke middel in de zaken T‑209/02 en T‑210/04 moet dus ongegrond worden verklaard.

 Het in zaak T‑210/04 voorgestelde middel: schending van het vertrouwensbeginsel

–       Argumenten van partijen

79      Verzoeker stelt dat de brief van 15 juli 2002 niet anders kan worden opgevat dan als toezegging dat, gelet op zijn prestaties, hem met ingang van 1 juli 2002 een extra salaristrap zou worden toegekend. Aangezien in 2001 een gemiddelde score volstond om ongeveer 40 % van de personeelsleden van Europol twee salaristrappen toe te kennen, had verzoeker, wiens score overeenstemt met de gemiddelde score van de functionarissen die twee salaristrappen hebben gekregen, in 2002 een extra salaristrap moeten krijgen zonder dat hij daartoe moest voldoen aan de voorwaarde van een algehele verbetering van zijn prestaties in vergelijking met 2001, welke voorwaarde in het besluit van 1 maart 2004 wordt gesteld. Overigens voldeed verzoeker in casu aan die voorwaarde, die bovendien met betrekking tot geen enkele van de andere beoordeelde functionarissen is gesteld, aangezien verzoeker in zijn meest recente beoordelingsrapport hogere scores heeft behaald dan in zijn vorige rapporten, alsmede een „meer dan voldoende” als algehele beoordeling.

80      Verzoeker stelt ook dat de brief van 15 juli 2002 moet worden opgevat als toezegging om artikel 29 van het Europol-Statuut een tweede keer op hem toe te passen vóór het einde van de in dat artikel bepaalde tweejaarlijkse periode. Europol had moeten onderzoeken of de beoordeling van verzoekers prestaties in juli 2002 toekenning van een extra salaristrap rechtvaardigde. Aangezien bij de beoordeling van het personeel van Europol in juli 2001 als uitgangspunt was genomen dat ten minste één salaristrap zou worden toegekend bij een score van meer dan 6 punten, kon verzoeker verwachten dat hem een extra salaristrap zou worden toegekend indien zijn prestaties boven dat gemiddelde lagen. Ingevolge artikel 29 van het Europol-Statuut hadden namelijk alleen onvoldoende prestaties de weigering van toekenning van de in dit artikel bepaalde periodieke salarisverhogingen volgens de toepasselijke salaristrappen kunnen rechtvaardigen.

81      Europol herinnert er allereerst aan dat uit de bewoordingen van de brief van 15 juli 2002 duidelijk blijkt dat aan verzoeker „een extra salaristrap per 1 juli 2002 kon worden toegekend” bij een eventueel later besluit, voorzover de nieuwe beoordeling van verzoeker dat rechtvaardigde. Bovendien heeft de directeur van Europol in diezelfde brief ondubbelzinnig duidelijk gemaakt dat hij niet bereid was, zijn oorspronkelijk besluit te herzien.

82      Daarnaast betwist Europol verzoekers stelling dat gemiddelde prestaties voldoende zouden zijn geweest voor toekenning van twee extra salaristrappen; dit was alleen het geval bij uitzonderlijk goede prestaties. Bovendien merkt Europol op dat in verzoekers beoordelingsrapport zijn „functiegerelateerde kennis” slechts als voldoende was gekwalificeerd, hetgeen niet tot de conclusie kon leiden dat zijn prestaties na vergelijking met die van de andere functionarissen toekenning van een extra salaristrap rechtvaardigden.

–       Beoordeling door het Gerecht

83      Volgens vaste rechtspraak komt het recht om aanspraak te maken op bescherming van het gewettigd vertrouwen, dat één van de algemene beginselen van de Gemeenschap vormt, toe aan iedere particulier die in een situatie verkeert waaruit blijkt dat de gemeenschapsadministratie, door hem nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende en van bevoegde en betrouwbare bronnen afkomstige toezeggingen te doen, gegronde verwachtingen bij hem heeft gewekt. Bovendien moeten deze toezeggingen in overeenstemming zijn met de algemeen toepasselijke voorschriften (zie arresten Gerecht van 20 januari 2004, Briganti/Commissie, T‑195/02, JurAmbt. blz. I‑A‑1 en II‑1, punt 63, en 16 maart 2005, Ricci/Commissie, T‑329/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 79 en 80).

84      De brief van 15 juli 2001 bevat geen aanwijzingen op grond waarvan deze, zoals verzoeker suggereert, kan worden opgevat als toezegging dat hem na een nieuwe beoordeling van zijn prestaties door zijn hiërarchieke meerderen een extra salaristrap per 1 juli 2002 zou worden toegekend.

85      Na toelichting van de redenen waarom hij verzoeker in 2001 slechts een extra salaristrap heeft toegekend, verklaart de directeur van Europol in deze brief het volgende:

„Hoewel ik niet bereid ben mijn eerste besluit te herzien, heb ik het hoofd van uw eenheid, gezien uw bezorgdheid en gelet op uw algemeen rendement sindsdien, evenwel verzocht om een nieuwe beoordeling voor 1 juli 2002. Op basis van dit rapport kan u een extra salaristrap per 1 juli 2002 worden toegekend.”

86      Zoals uit deze formulering duidelijk blijkt („kan u een extra salaristrap per 1 juli 2002 worden toegekend”), werd de toekenning van een extra salaristrap aan verzoeker louter als een mogelijkheid gezien, waarvan de concretisering afhankelijk was van de resultaten van een nieuwe beoordeling van zijn prestaties.

87      Voorts kan het Gerecht verzoeker niet volgen in zijn stelling dat, gelet op de betrokken brief, een nieuw besluit krachtens artikel 29 van het Europol-Statuut moest worden genomen vóór het verstrijken van de tweejaarsperiode van deze bepaling en hem na de nieuwe beoordeling, behoudens inefficiëntie, ten minste één salaristrap had moeten worden toegekend overeenkomstig artikel 29, tweede alinea.

88      Deze uitlegging van de brief van 15 juli 2001 zou namelijk betekenen dat de directeur van Europol alleen ten gunste van verzoeker was afgeweken van de statutaire regel dat salaristrappen om de twee jaar worden toegekend aan het personeel van Europol, hetgeen een ongelijke behandeling van de andere functionarissen van Europol had betekend. Anders dan verzoeker stelt, kan deze brief dus niet worden uitgelegd als uitdrukking te geven aan de bereidheid van de directeur van Europol om het besluit van 23 november 2001 waarbij hij verzoeker één salaristrap had toegekend, te herzien op basis van de resultaten van een nieuwe beoordeling van verzoekers prestaties door diens hiërarchieke meerderen.

89      Om voormelde redenen moet het in zaak T‑210/04 voorgestelde middel betreffende schending van het vertrouwensbeginsel ongegrond worden verklaard.

 Slotbeschouwingen

90      Bij onderzoek van de in de onderhavige beroepen ter ondersteuning van de vorderingen tot nietigverklaring voorgestelde middelen is niet gebleken van de door verzoeker tegen de bestreden besluiten aangevoerde onrechtmatigheden.

91      Deze vorderingen alsook de andere vorderingen, die vooronderstellen dat de vorderingen tot nietigverklaring gegrond zijn, moeten dus ongegrond worden verklaard.

92      Aangezien de principale beroepen in de onderhavige gevoegde zaken in hun geheel moeten worden verworpen, hoeft niet te worden beslist op de in elk van de zaken gerezen ontvankelijkheidsvragen.

 Kosten

93      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Ingevolge artikel 88 van dit reglement blijven evenwel in gedingen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, te hunnen laste. Aangezien in casu verzoeker in het ongelijk is gesteld, dient elke partij haar eigen kosten te dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1)      De beroepen worden verworpen.

2)      Iedere partij zal haar eigen kosten dragen.



Legal

Mengozzi

Wiszniewska-Białecka

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 22 maart 2006.

De griffier

 

      De president van de Vierde kamer

E. Coulon

 

      H. Legal


* Procestaal: Nederlands.