Language of document : ECLI:EU:C:2014:2371

Zaak C‑416/13

Mario Vital Pérez

tegen

Ayuntamiento de Oviedo

(verzoek van de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo nº 4 de Oviedo om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 21 – Richtlijn 2000/78/EG – Artikelen 2, lid 2, 4, lid 1, en 6, lid 1 – Discriminatie op grond van leeftijd – Nationale bepaling – Aanstellingseisen voor lokale politieagenten – Leeftijdsgrens van 30 jaar – Rechtvaardigingsgronden”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 november 2014

1.        Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Identificatie van de relevante elementen van Unierecht – Vraag over de uitlegging van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van richtlijn 2000/78 – Geschil tussen een particulier en de nationale overheid – Behandeling van de vraag uitsluitend tegen de achtergrond van de richtlijn

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 21; richtlijn 2000/78 van de Raad )

2.        Sociale politiek – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Richtlijn 2000/78 – Verbod van discriminatie op grond van leeftijd – Nationale regeling die een maximumleeftijd van 30 jaar instelt voor het aanwerven van lokale politieagenten – Ontoelaatbaarheid – Rechtvaardigingsgronden – Geen

(Richtlijn 2000/78 van de Raad, art. 2, lid 2, 4, lid 1, en 6, lid 1, tweede alinea, sub c)

1.        Wanneer aan het Hof een prejudiciële vraag betreffende de uitlegging van het in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde algemeen beginsel van non‑discriminatie op grond van leeftijd en van bepalingen van richtlijn 2000/78 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep wordt voorgelegd in het kader van een geschil tussen een particulier en een overheidsinstantie, behandelt het Hof de vraag slechts tegen de achtergrond van die richtlijn.

(cf. punt 25)

2.        De artikelen 2, lid 2, 4, lid 1, en 6, lid 1, tweede alinea, sub c, van richtlijn 2000/78 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die een maximumleeftijd van 30 jaar instelt voor het aanwerven van lokale politieagenten.

Voor het beroep van lokaal politieagent kan het beschikken over bijzondere fysieke capaciteiten inderdaad worden aangemerkt als een „wezenlijk en bepalend beroepsvereiste” in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/78. Ook is de wens om de effectiviteit en het goed functioneren van de politie te verzekeren, een legitieme doelstelling in de zin van die bepaling.

Bij een dergelijke nationale regeling is echter sprake van een onevenredige eis, wanneer niet is aangetoond dat de voor de functie van lokaal politieagent vereiste bijzondere fysieke capaciteiten onlosmakelijk verbonden zijn met een bepaalde leeftijdsgroep en niet kunnen worden aangetroffen bij personen die een bepaalde leeftijdsgrens hebben overschreden, en dat voor de effectiviteit en het goed functioneren van de lokale politie vereist is dat binnen de lokale politie wordt vastgehouden aan een bepaalde leeftijdsopbouw en uitsluitend ambtenaren jonger dan 30 jaar worden aangeworven.

Bovendien is een dergelijke regeling niet passend of noodzakelijk voor het doel, te zorgen voor de opleiding van de betrokken politieagenten in de zin van artikel 6, lid 1, tweede alinea, sub c, van de richtlijn. Ten slotte kan die regeling niet noodzakelijk worden geacht om te verzekeren dat politieagenten voorafgaand aan hun pensionering een redelijk aantal arbeidsjaren hebben opgebouwd in de zin van die bepaling.

(cf. punten 41, 44, 48, 56, 57, 70, 72, 74 en dictum)