Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 26 augustus 2021 – MD / Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság Budapesti és Pest Megyei Regionális Igazgatósága

(Zaak C-528/21)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MD

Verwerende partij: Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság Budapesti és Pest Megyei Regionális Igazgatósága

Prejudiciële vragen

1)    Moeten de artikelen 5 en 11 van richtlijn 2008/115/EG1 en artikel 20 VWEU, gelezen in samenhang met de artikelen 7, [21], 24 en 47 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de praktijk van een lidstaat die een wetswijziging ook van toepassing verklaart op procedures die op rechterlijk bevel opnieuw moeten worden doorlopen in eerder gestarte procedures, wanneer die wetswijziging tot gevolg heeft dat een uit een derde land afkomstig familielid van een burger van de Unie aan een veel ongunstiger procedurele regeling wordt onderworpen, zozeer dat hij zijn op basis van zijn verblijfsduur verworven status, die inhoudt dat hij zelfs om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid niet kan worden verwijderd, verliest, waarna zijn aanvraag voor een permanente verblijfskaart op grond van dezelfde feiten en om redenen van nationale veiligheid wordt afgewezen, zijn verblijfskaart wordt ingetrokken en aan hem vervolgens een inreis- en verblijfsverbod wordt opgelegd, zonder dat in deze procedures rekening wordt gehouden met zijn persoonlijke en gezinsomstandigheden, in het bijzonder met het feit dat hij een hem ten laste komend minderjarig kind met de Hongaarse nationaliteit heeft, welke beslissingen tot gevolg hebben dat ofwel de eenheid van het gezin wordt verbroken, ofwel de familieleden van de betrokken onderdaan van een derde land die zelf burger van de Unie zijn, onder wie zijn minderjarige kind, genoodzaakt zijn het grondgebied van de lidstaat te verlaten?

2)    Moeten de artikelen 5 en 11 van richtlijn 2008/115 en artikel 20 VWEU, gelezen in samenhang met de artikelen 7 en 24 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de praktijk van een lidstaat waarbij vóór de oplegging van een inreis- en verblijfsverbod aan een uit een derde land afkomstig familielid van een burger van de Unie geen onderzoek plaatsvindt naar zijn persoonlijke en gezinsomstandigheden op de grond dat zijn verblijf een reële, directe en ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid?

Indien de eerste of de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

3)    Moeten artikel 20 VWEU, de artikelen 5 en 13 van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met de artikelen [21] en 47 van het Handvest, alsmede overweging 22 van richtlijn 2008/115, volgens welke de lidstaten het belang van het kind vooropstellen, en overweging 24 van die richtlijn, waarin de verplichting is opgenomen om de in het Handvest erkende grondrechten en beginselen in acht te nemen, aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter die op basis van een beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie vaststelt dat het nationale recht en de daarop gebaseerde praktijk van de vreemdelingenautoriteit in strijd zijn met het Unierecht, bij het onderzoek naar de rechtsgrondslag van de oplegging van een inreis- en verblijfsverbod rekening kan houden met het door de verzoeker verworven recht, erin bestaande dat hij tijdens de geldigheidsduur van wet I van 2007 betreffende de binnenkomst en het verblijf van personen die het recht op vrij verkeer en verblijf genieten heeft voldaan aan de voorwaarde voor de toepassing van § 42 van die wet, te weten meer dan tien jaar legaal in Hongarije verblijven, of moet deze rechter de in het kader van de toetsing van de gegrondheid van de oplegging van het inreis- en verblijfsverbod te verrichten afweging van de persoonlijke en gezinsomstandigheden, bij gebreke van een regeling op dit punt in wet II van 2007 betreffende de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen, rechtsreeks op artikel 5 van richtlijn 2008/115 baseren?

4)    Is een praktijk van een lidstaat verenigbaar met het Unierecht, en meer in het bijzonder met het in artikel 13 van richtlijn 2008/115 gewaarborgde recht op een doeltreffend rechtsmiddel alsook met het in artikel 47 van het Handvest neergelegde recht op een onpartijdig gerecht, wanneer die praktijk inhoudt dat de vreemdelingenautoriteit, in een door een uit een derde land afkomstig familielid van een burger van de Unie ingestelde beroepsprocedure, de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke rechterlijke beslissing die voorziet in onmiddellijke rechtsbescherming tegen de tenuitvoerlegging van haar besluit weigert op de grond dat zij de signalering betreffende het inreis- en verblijfsverbod reeds heeft geplaatst in het Schengeninformatiesysteem (SIS II), met als gevolg dat het uit een derde land afkomstige familielid van de burger van de Unie niet in staat is om zijn recht op beroep persoonlijk uit te oefenen en vóór de onherroepelijke beslissing in zijn zaak Hongarije binnen te komen?

____________

1 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008, L 348., blz. 98).