Language of document : ECLI:EU:T:2014:304

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

12 mei 2014

Zaak T‑207/12 P

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Besluit naar aanleiding van een verzoek om opneming van een document in het dossier dat is aangelegd met het oog op het onderzoek van het verzoek om erkenning dat een voorval waaraan rekwirant was blootgesteld, een ongeval was – Ontbreken van een bezwarend besluit – Voorbereidende handeling – Informatieve handeling – Artikel 94, sub a, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken – Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”

Betreft:      Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 29 februari 2012, Marcuccio/Commissie (F‑3/11), en strekkende tot nietigverklaring van die beschikking.

Beslissing:      De hogere voorziening wordt afgewezen. Marcuccio draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.

Samenvatting

Ambtenaren – Sociale zekerheid – Verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten – Dossier inzake het ongeval – Begrip

(Ambtenarenstatuut, art. 26, 26 bis en 73)

In het kader van een medische procedure betreffende de erkenning van een ongeval waarvan de betrokken ambtenaar naar behoren aangifte heeft gedaan en vervolgens de vaststelling van de mate van invaliditeit na de stabilisatie van het letsel dat door dat ongeval is ontstaan, vormt het standpunt dat het dossier dat is aangelegd met het oog op het onderzoek van dit verzoek om erkenning noch het persoonsdossier van de ambtenaar in de zin van artikel 26 van het Statuut noch zijn medisch dossier in de zin van artikel 26 bis van het Statuut is, geen foutieve uitlegging van het Statuut en de gemeenschappelijke regeling voor de verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten.

Noch het Statuut noch de regeling voor de verzekering bepaalt formeel dat er een dossier wordt aangelegd wanneer de ambtenaar overeenkomstig artikel 15, lid 1, van die regeling aangifte van een ongeval doet. Het is echter duidelijk dat die aangifte in de praktijk verlangt dat het tot aanstelling bevoegd gezag feitelijk een dossier aanlegt met het oog op de vaststelling, overeenkomstig artikel 18 van die regeling, van een besluit waarbij wordt erkend dat een voorval een ongeval was en van een besluit verband houdende met de vaststelling van de mate van blijvende invaliditeit. Dit dossier bestaat echter alleen ten behoeve van de procedure die tot de vaststelling van die besluiten leidt. Tot de stukken waaruit het dossier bestaat dat is aangelegd na de aangifte van een ongeval kunnen, naast die aangifte, opmerkingen van de ambtenaar behoren die verband houden met de omstandigheden waaronder het voorval heeft plaatsgevonden dat zijns inziens een ongeval in de zin van de regeling voor de verzekering vormt. Dergelijke opmerkingen hebben op zich echter geen invloed op de administratieve positie of de loopbaan van de betrokkene. Bovendien vormen zij geen vaststellingen van bevoegde derden over zijn gezondheidstoestand. Zij komen daardoor niet in aanmerking om in het persoonsdossier of het medisch dossier te worden opgenomen.

(cf. punten 40, 41 en 43)