Language of document :

Beroep ingesteld op 15 februari 2012 - Beco/Commissie

(Zaak T-81/12)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Beco Metallteile-Handels GmbH (Spaichingen, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Pfeiffer, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

beschikking C(2011) 9112 def. van de Commissie van 13 december 2011 nietig verklaren;

de Commissie krachtens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster aan dat haar verzoek om terugbetaling van antidumpingrechten, dat bij de beschikking van de Commissie van 13 december 2011 is afgewezen, anders dan de Commissie meent, niet te laat werd ingediend en bijgevolg ontvankelijk is.

Dienaangaande betoogt verzoekster dat het verzoek in overeenstemming met artikel 11, lid 8, van verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap2 binnen de termijn van zes maanden is ingediend. Overeenkomstig artikel 11, lid 8, van verordening nr. 384/96 geldt als voorwaarde voor het verzoek om terugbetaling dat de indiener van het verzoek de vastgestelde rechten heeft betaald. Anders dan de Commissie meent, kan de termijn van zes maanden bedoeld in artikel 11, lid 8, van verordening nr. 384/96 niet reeds vóór de ontvankelijkheid van het verzoek om terugbetaling verstrijken.

Ook uit de mededeling van de Commissie over de terugbetaling van antidumpingrechten van 29 mei 2002 blijkt dat aanvragen om terugbetaling "uitsluitend [kunnen] worden ingediend voor antidumpingrechten die volledig zijn betaald." (punt. 2.1, sub b, van de mededeling). In deze mededeling is bovendien uitdrukkelijk bepaald dat alleen de importeur "die kan aantonen dat hij bij invoer van bepaalde goederen rechtstreeks of onrechtstreeks antidumpingrechten heeft betaald", om terugbetaling kan verzoeken (punt 2.2, sub a, van de mededeling).

Verzoekster stelt voorts dat de beschikking van 13 december 2011 inbreuk maakt op het gewettigd vertrouwen dat zij kon hebben op basis van de mededeling van de Commissie van 29 mei 2002 en indruist tegen het beginsel van goede trouw.

Tevens voert zij aan dat de beschikking van 13 december 2011 het rechtszekerheidsbeginsel schendt.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 56, blz. 1).

2 - Mededeling van de Commissie over de terugbetaling van antidumpingrechten (2002 C 127/06) van 29 mei 2002 (PB C 127, blz. 10).