Language of document : ECLI:EU:T:2024:334

Voorlopige editie

ARREST VAN HET GERECHT (Negende kamer)

29 mei 2024 (*)

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus en in het licht van de betrokkenheid van Belarus bij de Russische agressie tegen Oekraïne – Bevriezing van tegoeden – Lijsten van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren – Plaatsing en handhaving van verzoeksters naam op die lijsten – Organiseren van of bijdragen aan de activiteiten van het Loekasjenko-regime waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie worden gefaciliteerd – Profijt dat van het Loekasjenko-regime wordt getrokken – Beoordelingsfout”

In zaak T‑116/22,

Belavia – Belarusian Airlines AAT, gevestigd te Minsk (Belarus), vertegenwoordigd door N. Tuominen en M. Krestiyanova, advocaten,

verzoekster,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door A. Boggio-Tomasaz en A. Antoniadis als gemachtigden,

verweerder,

wijst

HET GERECHT (Negende kamer),

samengesteld als volgt: L. Truchot, president, H. Kanninen (rapporteur) en R. Frendo, rechters,

griffier: I. Kurme, administrateur,

gezien de beschikking van 24 november 2022, Belavia/Raad (T‑116/22 R, niet gepubliceerd, EU:T:2022:726),

gezien de stukken,

na de terechtzitting op 25 oktober 2023,

het navolgende

Arrest

1        Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster, Belavia – Belarusian Airlines AAT, nietigverklaring van, ten eerste, uitvoeringsbesluit (GBVB) 2021/2125 van de Raad van 2 december 2021 tot uitvoering van besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus (PB 2021, L 430 I, blz. 16) en uitvoeringsverordening (EU) 2021/2124 van de Raad van 2 december 2021 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (PB 2021, L 430 I, blz. 1) (hierna: „oorspronkelijke handelingen”) en, ten tweede, besluit (GBVB) 2023/421 van de Raad van 24 februari 2023 tot wijziging van besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus en in het licht van de betrokkenheid van Belarus bij de Russische agressie tegen Oekraïne (PB 2023, L 61, blz. 41) en uitvoeringsverordening (EU) 2023/419 van de Raad van 24 februari 2023 tot uitvoering van artikel 8 bis van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus en de betrokkenheid van Belarus bij de Russische agressie tegen Oekraïne (PB 2023, L 61, blz. 20) (hierna: „handhavingshandelingen”), voor zover deze handelingen haar betreffen.

 Voorgeschiedenis van het geding en feiten die zich na de instelling van het beroep hebben voorgedaan

2        Verzoekster is een te Minsk (Belarus) gevestigde luchtvaartmaatschappij.

3        De onderhavige zaak houdt verband met de beperkende maatregelen die sinds 2004 door de Europese Unie zijn vastgesteld in het licht van de situatie in Belarus wat de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten betreft.

4        De Raad van de Europese Unie heeft op 18 mei 2006 op grond van de artikelen [75 en 215 VWEU] verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen president Loekasjenko en bepaalde functionarissen van Belarus (PB 2006, L 134, blz. 1) vastgesteld. De titel van die verordening is krachtens artikel 1, lid 1, van verordening (EU) nr. 588/2011 van de Raad van 20 juni 2011 (PB 2011, L 161, blz. 1) vervangen door de volgende titel: „Verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad van 18 mei 2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus”.

5        Op 15 oktober 2012 heeft de Raad op grond van artikel 29 VEU besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (PB 2012, L 285, blz. 1) vastgesteld.

6        Volgens artikel 4, lid 1, onder b) en onder c), i), van besluit 2012/642, zoals gewijzigd bij besluit (GBVB) 2021/1990 van de Raad van 15 november 2021 (PB 2021, L 405, blz. 10), en artikel 2, leden 5 en 6, van verordening nr. 765/2006, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1014/2012 van de Raad van 6 november 2012 (PB 2012, L 307, blz. 1) en verordening (EU) 2021/1985 van de Raad van 15 november 2021 (PB 2021, L 405, blz. 1), waarbij de laatste bepalingen naar eerstgenoemde bepalingen verwijzen, worden alle tegoeden en economische middelen die in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van met name natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen die van het Loekasjenko-regime profiteren of het steunen, en natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen die overgaan tot het organiseren van of bijdragen aan activiteiten van het Loekasjenko-regime die het illegaal overschrijden van de buitengrenzen van de Unie faciliteren.

7        Bij brief van 1 november 2021 aan een lid van het kabinet van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid heeft verzoekster betoogd dat de beweringen in bepaalde persartikelen dat zij betrokken was bij „migrantensmokkel” in Belarus onjuist waren.

8        Op 2 december 2021 heeft de Raad de oorspronkelijke handelingen vastgesteld. Uit overweging 2 daarvan blijkt dat „[d]e Europese Raad [...] op 21 en 22 oktober 2021 conclusies [heeft] aangenomen waarin hij verklaarde geen pogingen van derde landen te zullen aanvaarden om migranten voor politieke doeleinden te gebruiken, alle hybride aanvallen aan de grenzen van de Unie veroordeelde en bevestigde dat hij daarop gepast zal reageren”. Voorts „beklemtoonde [de Europese Raad] dat de Unie zich, in lijn met haar geleidelijke aanpak, zal blijven verzetten tegen de huidige hybride aanval door het Belarussische regime, onder meer door met spoed verdere beperkende maatregelen tegen personen en entiteiten vast te stellen”.

9        Bij de oorspronkelijke handelingen is verzoeksters naam ingevoegd in regel 16 van tabel B van de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten en lichamen bedoeld in artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 1, van besluit 2012/642, die is opgenomen in de bijlage bij dat besluit, en in regel 16 van tabel B van de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten en lichamen bedoeld in artikel 2, lid 1, van verordening nr. 765/2006, die is opgenomen in bijlage I bij die verordening (hierna samen: „litigieuze lijsten”).

10      In de oorspronkelijke handelingen heeft de Raad de volgende identificatiegegevens van verzoekster opgenomen: „[a]dres: 14A Nemiga St., Minsk, Belarus, 220004”, „registratiedatum: 4.1.1996”, „inschrijvingsnummer: 600390798”. Daarbij heeft de Raad de jegens verzoekster vastgestelde beperkende maatregelen op grond van de volgende redenen onderbouwd:

„[Verzoekster] is de nationale luchtvaartmaatschappij, en is in staatshanden. Aliaksandr [Loekasjenko] beloofde [verzoekster] alle mogelijke regeringssteun nadat de Unie alle Belarussische luchtvaartmaatschappijen had verboden om door het Unieluchtruim te vliegen en hen de toegang tot Unieluchthavens had ontzegd. Daartoe kwam hij met de Russische president Vladimir Poetin overeen om de opening van nieuwe luchtroutes voor [verzoekster] te plannen.

Het management van [verzoekster] heeft de werknemers voorts bevolen om niet te protesteren tegen de onregelmatigheden bij de verkiezingen en de massale detenties in Belarus, omdat [verzoekster] een staatsbedrijf is.

Aldus trekt [verzoekster] profijt van en steunt het bedrijf het [Loekasjenko]-regime.

[Verzoekster] is betrokken geweest bij het overbrengen van migranten van het Midden-Oosten naar Belarus. Migranten die de externe grenzen van de Unie wilden overschrijden, werden naar Minsk gevlogen aan boord van door [verzoekster] uitgevoerde vluchten vanuit een aantal landen in het Midden-Oosten, met name Libanon, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije. Om dat mogelijk te maken, heeft [verzoekster] nieuwe luchtroutes geopend en het aantal vluchten op bestaande routes opgevoerd. Lokale touroperatoren traden op als tussenpersonen voor de verkoop van [tickets van verzoekster] aan kandidaat-migranten, en hielpen [verzoekster] daardoor om op de achtergrond te blijven.

[Verzoekster] draagt aldus bij aan de activiteiten van het [Loekasjenko]-regime waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie worden gefaciliteerd.”

11      Bij brief van 3 december 2021 heeft de Raad verzoekster meegedeeld dat haar naam op de litigieuze lijsten was geplaatst.

12      Bij brief van 30 december 2021 heeft verzoekster de Raad verzocht om haar toegang te verlenen tot de informatie en de bewijzen die de plaatsing van haar naam op de litigieuze lijsten staven.

13      Bij brief van 14 januari 2022 heeft de Raad verzoekster de documenten meegedeeld met de bewijzen op grond waarvan haar naam op de litigieuze lijsten is geplaatst.

14      Bij brief van 25 februari 2022 heeft de Raad verzoekster in kennis gesteld dat haar naam op de litigieuze lijsten werd gehandhaafd.

15      Bij brief van 21 december 2022 heeft de Raad verzoekster in kennis gesteld van zijn voornemen om de beperkende maatregelen jegens haar te verlengen op basis van een bij die brief gevoegd document.

16      Bij brief van 19 januari 2023 heeft verzoekster geantwoord dat het door de Raad overgelegde document niet rechtvaardigde dat haar naam op de litigieuze lijsten werd gehandhaafd.

17      Op 24 februari 2023 heeft de Raad de handhavingshandelingen vastgesteld waarbij verzoeksters naam op de litigieuze lijsten werd gehandhaafd op grond van redenen die in wezen identiek zijn aan die welke in de oorspronkelijke handelingen waren uiteengezet.

18      Bij brief van 27 februari 2023 heeft de Raad aangegeven dat de opmerkingen in de brief van 19 januari 2023 geen afbreuk deden aan zijn oordeel dat verzoeksters naam op de litigieuze lijsten moest worden gehandhaafd.

 Procedure en conclusies van partijen

19      Na de aanpassing van het verzoekschrift op grond van artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verzoekt verzoekster het Gerecht:

–        de oorspronkelijke en handhavingshandelingen, voor zover zij haar betreffen, nietig te verklaren;

–        de Raad te verwijzen in de kosten;

–        de subsidiaire verzoeken van de Raad om te gelasten dat, ten eerste, de gevolgen van uitvoeringsbesluit 2021/2125, voor zover deze haar betreffen, in stand worden gelaten tot het moment waarop de gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsverordening 2021/2124 ingaat en, ten tweede, de gevolgen van besluit 2023/421, voor zover deze haar betreffen, in stand worden gelaten tot het moment waarop de gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsverordening 2023/419 ingaat, af te wijzen.

20      De Raad verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten;

–        subsidiair, ten eerste, voor het geval dat het Gerecht de oorspronkelijke handelingen, voor zover zij verzoekster betreffen, nietig verklaart, te gelasten dat de gevolgen van uitvoeringsbesluit 2021/2125, voor zover deze verzoekster betreffen, in stand worden gelaten tot het moment waarop de gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsverordening 2021/2124 ingaat en, ten tweede, voor het geval dat het Gerecht de handhavingshandelingen, voor zover zij verzoekster betreffen, nietig verklaart, te gelasten dat de gevolgen van besluit 2023/421, voor zover deze verzoekster betreffen, in stand worden gelaten tot het moment waarop de gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsverordening 2023/419 ingaat.

 In rechte

21      Eerst moet het verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van de oorspronkelijke handelingen en daarna het verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van de handhavingshandelingen worden onderzocht.

 Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van de oorspronkelijke handelingen

22      Ter ondersteuning van haar verzoek tot nietigverklaring van de oorspronkelijke handelingen, voor zover zij haar betreffen, voert verzoekster formeel twee middelen aan die zijn ontleend aan, ten eerste, een kennelijke beoordelingsfout van de Raad en, ten tweede, het feit dat de oorspronkelijke handelingen „een onrechtmatige sanctie bevatten omdat de Raad niet aan de vereiste bewijsstandaard heeft voldaan”.

23      De Raad betwist verzoekers betoog.

24      Vooraf moet ten eerste worden opgemerkt dat de twee formeel door verzoekster aangevoerde middelen elkaar grotendeels overlappen, aangezien zij beide in wezen zijn ontleend aan een onjuiste beoordeling van de feiten en schending van artikel 4, lid 1, onder b) en onder c), i), van besluit 2012/642. Ter terechtzitting heeft verzoekster overigens verklaard dat zij in wezen slechts één middel heeft aangevoerd.

25      In die omstandigheden is het Gerecht van oordeel dat de twee door verzoekster aangevoerde middelen in wezen één enkel middel vormen.

26      Ten tweede moet in herinnering worden gebracht dat de doeltreffendheid van de rechterlijke toetsing, zoals gewaarborgd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name vereist dat de Unierechter zich ervan vergewist dat een besluit waarbij beperkende maatregelen zijn vastgesteld of gehandhaafd, dat een individuele strekking heeft voor de betrokken persoon of de betrokken entiteit, berust op een voldoende solide feitelijke grondslag. Dat betekent dat de feiten die zijn aangevoerd in de uiteenzetting van redenen waarop dat besluit steunt, worden gecontroleerd, zodat de rechterlijke toetsing niet enkel een beoordeling van de abstracte waarschijnlijkheid van de aangevoerde redenen inhoudt, maar zich uitstrekt tot de vraag of die redenen, of ten minste één daarvan die op zich toereikend wordt geacht om als grondslag te dienen voor dat besluit, zijn gestaafd (arrest van 18 juli 2013, Commissie e.a./Kadi, C‑584/10 P, C‑593/10 P en C‑595/10 P, EU:C:2013:518, punt 119).

27      Het staat aan de bevoegde autoriteit van de Unie om in geval van betwisting aan te tonen dat de tegen de betrokken persoon of entiteit in aanmerking genomen redenen gegrond zijn en niet aan de betrokkenen om het negatief bewijs te leveren dat die redenen ongegrond zijn (arrest van 18 juli 2013, Commissie e.a./Kadi, C‑584/10 P, C‑593/10 P en C‑595/10 P, EU:C:2013:518, punt 121).

28      Indien de bevoegde autoriteit van de Unie relevante informatie of relevant bewijs verstrekt, moet de Unierechter nagaan of de aangevoerde feiten materieel juist zijn gelet op die informatie en dat bewijs, en de bewijswaarde daarvan beoordelen aan de hand van de omstandigheden van het geval en in het licht van de mogelijk daarover ingediende opmerkingen, met name die van de betrokken persoon (arrest van 18 juli 2013, Commissie e.a./Kadi, C‑584/10 P, C‑593/10 P en C‑595/10 P, EU:C:2013:518, punt 124).

29      Bij die beoordeling moeten de bewijzen en de informatie niet afzonderlijk maar in hun context worden onderzocht. De Raad voldoet namelijk aan de op hem rustende bewijslast indien hij de Unierechter een reeks voldoende concrete, nauwkeurige en onderling samenhangende aanwijzingen voorlegt op grond waarvan het bestaan van een toereikend verband tussen de entiteit waarvan de tegoeden zijn bevroren en het regime of, in het algemeen, de bestreden situaties kan worden vastgesteld (zie arrest van 12 februari 2020, Kanyama/Raad, T‑167/18, niet gepubliceerd, EU:T:2020:49, punt 93 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30      Bovendien kan, gelet op de preventieve aard van de betrokken beperkende maatregelen, indien de Unierechter in het kader van zijn toetsing van de rechtmatigheid van het bestreden besluit oordeelt dat ten minste een van de redenen in de betrokken uiteenzetting voldoende nauwkeurig en concreet is gestaafd en op zich een toereikende grondslag voor dat besluit vormt, de omstandigheid dat andere van die redenen dat niet zijn, niet leiden tot de nietigverklaring van dat besluit (zie in die zin arresten van 18 juli 2013, Commissie e.a./Kadi, C‑584/10 P, C‑593/10 P en C‑595/10 P, EU:C:2013:518, punt 130, en 24 november 2021, Assi/Raad, T‑256/19, EU:T:2021:818, punt 168).

31      In casu acht het Gerecht het opportuun om te beginnen met het onderzoek van de gronden die zijn opgenomen in de vierde en vijfde alinea van de hierboven in punt 10 uiteengezette motivering van de oorspronkelijke handelingen, waaruit blijkt dat verzoekster betrokken is geweest bij het overbrengen van onderdanen van derde landen van het Midden-Oosten naar Belarus, dat onderdanen van derde landen die de externe grenzen van de Unie wilden overschrijden naar Minsk werden gevolgen aan boord van door verzoekster uitgevoerde vluchten vanuit een aantal landen in het Midden-Oosten, met name Libanon, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije, dat verzoekster, om dat mogelijk te maken, nieuwe luchtroutes heeft geopend en het aantal vluchten op bestaande routes heeft opgevoerd, dat lokale touroperatoren als tussenpersonen optraden voor de verkoop van tickets van verzoekster aan onderdanen van derde landen die deze externe grenzen zouden willen overschrijden, en verzoekster daardoor hielpen om op de achtergrond te blijven, en dat verzoekster aldus bijdraagt aan de activiteiten van het Loekasjenko-regime waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie worden gefaciliteerd.

32      Deze motivering is gebaseerd op het criterium van artikel 4, lid 1, onder c), i), van besluit 2012/642, waarnaar artikel 2, lid 6, onder a), i), van verordening nr. 765/2006 verwijst.

33      De Raad verwijst in de eerste plaats naar de context van de litigieuze feiten om zijn stellingen te ondersteunen.

34      In dit verband baseert de Raad zich op een artikel dat op 21 oktober 2021 is gepubliceerd op de website „Wyborcza.pl” en een artikel dat op 14 augustus 2021 is gepubliceerd op de website „spiegel.de”, waaruit in wezen blijkt dat de Belarussische autoriteiten in 2021, in antwoord op bepaalde maatregelen van de Unie tegen Belarus, de verplaatsing van onderdanen van derde landen naar Belarus via luchtvervoer hebben aangemoedigd met het oog om hen vanuit dat land naar de buitengrenzen van de Unie te leiden. De Raad verwijst ook naar een bericht dat op 26 oktober 2021 op het sociale netwerk Twitter is gepubliceerd volgens hetwelk de Belarussische ambassade in Syrië een lijst van reisbureaus heeft opgesteld die het exclusieve recht hebben om visa af te geven aan burgers van Arabische landen bij aankomst in de gereserveerde zone van de luchthaven van Minsk.

35      Verzoekster betwist de aldus door de Raad beschreven context niet.

36      In de tweede plaats legt de Raad de volgende documenten over:

–        een artikel dat op 7 juli 2021 op de website „reuters.com” is gepubliceerd, waaruit met name blijkt dat een ambtenaar van de Litouwse regering aan het persbureau Reuters kopieën heeft doen toekomen van vier instaptickets voor een door verzoekster uitgevoerde vlucht van Istanbul (Turkije) naar Minsk, die een onderdaan van een derde land die Litouwen was binnengekomen, bij zich had;

–        een artikel dat op 10 november 2021 op de website „lemonde.fr” is gepubliceerd, waaruit met name blijkt dat in november 2021 meerdere onderdanen van derde landen op de luchthaven van Beiroet (Libanon) waren om aan boord te gaan van een vlucht van verzoekster naar Minsk, dat een van deze personen heeft verklaard dat hij van de honoraire consul van Belarus een visum had verkregen om „te doen uitschijnen dat het om een legale reis ging” en dat hij „fort Europa” wenste binnen te dringen, dat een andere persoon heeft verklaard gebruik te willen maken van de „route [die] is geopend” in Belarus om naar Duitsland te gaan, dat verzoekster sinds november 2021 twee rechtstreekse vluchten per week van Beiroet naar Minsk uitvoerde, terwijl zij voordien slechts één keer per week vloog, dat het aantal door verzoekster vervoerde reizigers sinds augustus 2020 aanzienlijk is gestegen en dat „[h]oewel het onmogelijk is om op [verzoeksters] website een vlucht te boeken, de plaatselijke touroperatoren het nodige deden om haar vliegtuigen te vullen”;

–        een artikel dat op 9 november 2021 op de website „dw.com” is gepubliceerd, waaruit met name blijkt dat een touroperator in Bagdad (Irak) heeft verklaard dat „[verzoekster] directe vluchten naar Minsk [had] vanuit Istanbul, Dubai [(Verenigde Arabische Emiraten)] en elders”, dat „het enige [wat je moest doen was] daarheen te gaan” en dat „het iets duurder, maar nog altijd haalbaar [was]”, en voorts dat de door verzoekster geëxploiteerde vliegtuigen werden gebruikt om „migranten naar de grens van de Unie te vervoeren”;

–        een artikel dat op 23 augustus 2021 op de website „reform.by” is gepubliceerd en waarin stond te lezen dat „de vliegtuigen dagelijks van Istanbul naar Minsk vliegen – vier vluchten per dag”, „[t]wee vluchten worden sinds kort door [verzoekster] uitgevoerd, hoofdzakelijk met Embraer E195 toestellen (maximale capaciteit van 125 personen), maar in juni waren er Boeings met een capaciteit van ongeveer 150‑190 zitplaatsen”;

–        drie informatie-uittreksels die op de website „flightradar24.com” zijn gepubliceerd en waaruit blijkt dat de belangrijkste luchtroute van de internationale luchthaven van Erbil (Irak) die naar Istanbul is, met 23 vluchten per week, dat de belangrijkste luchtroute van de internationale luchthaven van Bagdad die naar Istanbul is, met 28 vluchten per week, en dat verzoekster twee vluchten per dag van Istanbul naar Minsk uitvoert;

–        een artikel dat op 11 oktober 2021 op de website „belsat.eu” is gepubliceerd en waarin met name werd vermeld dat een journalist „ongeveer 50 passagiers uit het Midden-Oosten op [de luchthaven van Istanbul] heeft gezien”, die „zich in een aparte wachtrij voor de stand van [verzoekster] bevonden”.

37      Ten eerste moet worden opgemerkt dat, van al deze documenten, de op de websites „lemonde.fr”, „dw.com”, „belsat.eu” gepubliceerde artikelen en „reuters.com” het erover eens zijn dat onderdanen van derde landen in Beiroet, Dubai en Istanbul konden instappen op vluchten van verzoekster naar Minsk.

38      Het is juist dat de Raad verzoeksters stelling dat zij nooit vluchten naar of vanuit Afghanistan, Iran, Irak, Myanmar, Pakistan en Syrië heeft uitgevoerd, niet betwist. Bovendien kan de Raad, zoals verzoekster opmerkt, in zijn verweerschrift niet op goede gronden stellen dat hij zich voor de plaatsing van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten „uitsluitend” heeft gebaseerd op de vluchten uit Libanon, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije, aangezien hij in de litigieuze motivering vluchten heeft vermeld die verzoekster had uitgevoerd vanuit een aantal landen in het Midden-Oosten, „met name” deze drie derde landen.

39      Het gebruik van de term „met name” in de litigieuze motivering moet echter aldus worden begrepen dat de Raad een niet-uitputtende opsomming heeft gegeven van de landen van waaruit verzoeksters vluchten zijn uitgevoerd. Aangezien vaststaat dat dergelijke vluchten naar Minsk hebben plaatsgevonden vanuit Libanon, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije, hoeft niet te worden onderzocht of aan de hand van feitelijke gegevens kan worden vastgesteld of verzoekster vluchten uitvoerde vanuit andere derde landen.

40      Bijgevolg heeft de Raad geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat onderdanen van derde landen naar Minsk zijn gereisd met vluchten die door verzoekster werden uitgevoerd vanuit op zijn minst Libanon, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije.

41      Voorts hebben onderdanen van derde landen, volgens het artikel dat op de website „lemonde.fr” is gepubliceerd en het artikel dat op de website „dw.com” is gepubliceerd, de door verzoekster uitgevoerde vluchten gebruikt om later vanuit Belarus de buitengrenzen van de Unie te overschrijden, en volgens het op de website „reuters.com” gepubliceerde artikel is een onderdaan van een derde land die het grondgebied van een lidstaat is binnengekomen, aangetroffen met instapbewijzen van verzoekster in zijn bezit. Bovendien blijkt uit het op de website „lemonde.fr” gepubliceerde artikel dat een onderdaan van een derde land die op het punt stond om aan boord te gaan van een vlucht van Beiroet naar Minsk, heeft verklaard dat hij „fort Europa wenst binnen te dringen”, dat „het de ‚netwerken’ zijn die [hem in Belarus opwachten]” en dat werd verwezen naar „de doden aan de grens tussen Belarus en Polen”, terwijl een andere onderdaan van een derde land heeft aangegeven dat hij van plan was om naar Duitsland te gaan, maar „zich bewust is van het gevaar”, omdat „Belarus zijn deuren niet uit welwillendheid opent” en er „een weg is ontstaan”.

42      Deze elementen ondersteunen de stelling van de Raad dat onderdanen van derde landen aan boord zijn gegaan van vluchten van verzoekster naar Minsk met de bedoeling om de grenzen van bepaalde lidstaten te overschrijden zonder de relevante voorschriften na te leven.

43      Ten tweede blijkt uit het op de website „lemonde.fr” gepubliceerde artikel dat verzoekster in 2021 het aantal vluchten vanuit Beiroet heeft opgevoerd. Bovendien blijkt uit de op de website „flightradar24.com” gepubliceerde informatie-uittreksels en uit het op de website „reform.by” gepubliceerde artikel dat verzoekster twee vluchten per dag uitvoerde op de route tussen Istanbul en Minsk. Ten slotte blijkt uit dat artikel dat verzoekster de vervoerscapaciteit heeft uitgebreid van de vliegtuigen die op die route vliegen.

44      Ten derde vermeldt het op de website „lemonde.fr” gepubliceerde artikel dat „het aantal reizigers van [verzoekster] sinds augustus [2020] aanzienlijk is gestegen”, dat verzoekster zich in deze context „op de achtergrond [hield]” en dat „hoewel het onmogelijk [was] om een vlucht te boeken op [verzoeksters] website, de plaatselijke touroperatoren het nodige [deden] om haar vliegtuigen te vullen”.

45      Uit de hierboven in de punten 36 tot en met 44 uiteengezette overwegingen blijkt dat de Raad bij de vaststelling van de oorspronkelijke handelingen over een reeks voldoende nauwkeurige, concrete en onderling samenhangende aanwijzingen beschikte om in het licht van de in punt 34 hierboven beschreven context vast te stellen dat onderdanen van derde landen die de externe grenzen van de Unie wensten te overschrijden zonder de relevante voorschriften na te leven, naar Minsk zijn gevlogen aan boord van door verzoekster uitgevoerde vluchten vanuit Libanon, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije, dat verzoekster, om dat mogelijk te maken, het aantal vluchten op bestaande routes heeft opgevoerd en dat lokale touroperatoren als tussenpersoon optraden voor de verkoop van vliegtickets van verzoekster aan bovengenoemde personen, en verzoekster daardoor hielpen om op de achtergrond te blijven.

46      Verzoekster betwist de door de Raad aangevoerde reeks aanwijzingen en betoogt daarbij ten eerste dat andere luchtvaartmaatschappijen vluchten uitvoeren tussen de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije enerzijds en Belarus anderzijds, dat deze maatschappijen tussen oktober en december 2021, toen „de migratiecrisis minder intens begon te worden doordat de migranten naar hun land begonnen terug te keren”, veel personen vanuit Minsk naar derde landen hebben vervoerd en dat zij in vergelijking met andere luchtvaartmaatschappijen slechts een gering aantal passagiers rechtstreeks vervoert, met name omdat de maximale capaciteit van de door haar gebruikte vliegtuigen lager is dan die van de vliegtuigen die door die andere maatschappijen worden gebruikt. Zij voert ook aan dat, hoewel zij de enige luchtvaartmaatschappij is die op de route tussen Beiroet en Minsk vliegt, het een seizoensgebonden vlucht betreft waarvoor de tickets door een derde worden verkocht, dat het aantal reizigers op deze luchtroute in 2021 verwaarloosbaar was in vergelijking met andere routes van of naar andere derde landen dan Libanon en dat zij in 2021 op de route tussen Beiroet en Minsk minder passagiers heeft vervoerd dan in 2018 en 2019. Ter ondersteuning van haar stellingen beroept verzoekster zich op gegevens die zij heeft verkregen van het departement luchtvaart van het Belarussische ministerie van Vervoer.

47      Geen van deze argumenten kan slagen.

48      Het is juist dat uit de door verzoekster overgelegde gegevens blijkt dat zij in 2021 minder passagiers heeft vervoerd dan twee andere luchtvaartmaatschappijen die, zoals zijzelf, vliegen op de luchtroutes tussen Istanbul en Minsk en tussen Dubai en Minsk, dat andere luchtvaartmaatschappijen eind 2021 veel personen van Minsk naar Bagdad, Erbil en Damascus (Syrië) hebben vervoerd en dat het aantal personen dat zij heeft vervoerd op de route tussen Beiroet en Minsk lager is dan het aantal personen dat is vervoerd op andere routes vanuit of naar andere derde landen dan Libanon waarvoor zij cijfergegevens verstrekt.

49      Deze omstandigheden tonen echter niet aan dat verzoekster met haar eigen activiteiten waarbij zij personen vanuit Libanon, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije naar Belarus vervoert, niet heeft bijgedragen aan de activiteiten van het Loekasjenko-regime waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie worden gefaciliteerd.

50      Bovendien is volgens de door verzoekster verstrekte gegevens het aantal passagiers dat zij in 2021 vanuit Istanbul naar Minsk heeft vervoerd aanzienlijk gestegen, van 2 978 passagiers in mei tot 6 975 passagiers in oktober, en is het aantal passagiers dat zij van Beiroet naar Minsk heeft vervoerd aanzienlijk gestegen van 187 passagiers in juni naar 1681 passagiers in september, hetgeen bevestigt wat de Raad zegt.

51      Evenmin kan worden ingestemd met verzoeksters betoog dat, ten eerste, de andere door haar genoemde luchtvaartmaatschappijen eveneens aansprakelijk moeten worden gesteld voor de activiteiten van het Loekasjenko-regime waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie worden gefaciliteerd en, ten tweede, de omstandigheid dat de naam van een van deze luchtvaartmaatschappijen op de litigieuze lijsten is geplaatst en later daarvan geschrapt is, rechtvaardigt dat ook haar naam wordt geschrapt.

52      In dit verband volstaat het eraan te herinneren dat het feit dat andere luchtvaartmaatschappijen aansprakelijk hadden moeten of kunnen worden gesteld, op zich niet uitsluit dat verzoekster als zodanig aansprakelijk kan worden gesteld, gelet op haar eigen activiteiten op het gebied van het vervoer van personen naar Belarus (zie in die zin arresten van 23 september 2014, Ipatau/Raad, T‑646/11, niet gepubliceerd, EU:T:2014:800, punt 116, en 7 juni 2023, Skryba/Raad, T‑581/21, niet gepubliceerd, EU:T:2023:321, punt 57).

53      Ten tweede voert verzoekster aan dat zij geen opdracht van de regering heeft gekregen om vluchten uit te voeren teneinde deel te nemen aan activiteiten waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie worden gefaciliteerd, dat haar vluchten naar Libanon, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije niet door de Belarussische Staat zijn gecharterd en dat deze rendabel zijn.

54      In dit verband moet worden opgemerkt dat de Raad in de litigieuze motivering niet heeft verwezen naar het geven van instructies door de Belarussische regering, het charteren van bepaalde vluchten door de Belarussische Staat, of de omstandigheid dat de betrokken vluchten niet rendabel waren.

55      Zoals de Raad opmerkt maakt bovendien het feit, waarover partijen het eens zijn, dat verzoekster volledig in handen is van de Belarussische Staat, het argument ongeloofwaardig dat haar activiteiten kunnen worden bepaald ongeacht de wensen van de Belarussische regering, aangezien niets die bewering staaft.

56      Verder hebben de Belarussische autoriteiten volgens de op de websites „Wyborcza.pl” en „spiegel.de” gepubliceerde artikelen waarnaar in punt 34 hierboven is verwezen, de toename van de reizigersstroom naar Belarus bevorderd door talrijke toeristenvisa af te geven aan onderdanen van derde landen, met name door bijzondere bevoegdheden te delegeren aan reisbureaus, waarvan sommige door de Belarussische Staat werden gecontroleerd. Deze artikelen alsook het in punt 36 hierboven bedoelde artikel dat op de website „lemonde.fr” is gepubliceerd, maken melding dat in deze context onderdanen van derde landen aanzienlijke bedragen hebben betaald om per vliegtuig naar Belarus te reizen. Voorts blijkt uit dat laatste artikel dat „[e]en groot aantal actoren zich aldus [verrijkten] middels de hoop van [onderdanen van derde landen] op een beter leven”, met name luchtvaartmaatschappijen waarvan sommige, teneinde tegemoet te komen aan de toegenomen vraag naar luchtvervoerdiensten vanuit derde landen naar Belarus, hun vervoerscapaciteit hadden vergroot of overwogen om nieuwe luchtroutes te openen.

57      Uit de bewijzen in het dossier blijkt aldus dat het Loekasjenko-regime het vervoer van onderdanen van derde landen naar Belarus niet heeft georganiseerd door vluchten te charteren, maar door het actief ondersteunen van de afgifte van visa voor Belarus, dat deze maatregel heeft geleid tot een toename van de vraag naar luchtvervoerdiensten naar Belarus en dat luchtvaartmaatschappijen profijt trokken van de commerciële exploitatie van de vluchten die aan die vraag voldeden. Hieruit volgt dat verzoeksters beweringen dat haar vluchten naar Libanon, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije niet door de Belarussische Staat zijn gecharterd en dat haar eigen vervoersactiviteiten rendabel waren, gesteld al dat zulks het geval was, niet volstaan ten bewijze dat die vluchten en activiteiten geen deel uitmaakten van de activiteiten van het Loekasjenko-regime waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie werden gefaciliteerd.

58      Ten derde stelt verzoekster dat zij bij de registratie van haar passagiers de relevante voorschriften naleeft, met name wat de visumplicht betreft.

59      In dit verband volstaat het op te merken dat, zoals blijkt uit punt 56 hierboven, de activiteiten van het Loekasjenko-regime waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie werden gefaciliteerd, ook de afgifte van visa aan onderdanen van derde landen omvatten, zodat zij naar Belarus konden reizen. Het in punt 36 hierboven vermelde artikel dat op de website „lemonde.fr” is gepubliceerd, geeft aldus aan dat een onderdaan van een derde land die zich klaarmaakte om aan boord te gaan van een vlucht van verzoekster vanuit Beiroet en die voornoemde buitengrenzen wenste te overschrijden, heeft verklaard over een visum te beschikken om „te doen uitschijnen dat het om een legale reis ging”.

60      Hieruit volgt dat de omstandigheid dat verzoekster bij de registratie van haar passagiers de vereiste controles heeft verricht, met name wat de visumplicht betreft, niet uitsluit dat zij heeft deelgenomen aan de activiteiten van het Loekasjenko-regime waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie werden gefaciliteerd.

61      Ten vierde voert verzoekster aan dat zij geen andere activiteiten uitoefent dan het organiseren van vluchten en dat zij „op haar luchthavens nooit getuige is geweest van activiteiten zoals het georganiseerd ophalen van grote groepen van vermoedelijke migranten”.

62      Voor zover deze overwegingen geen verband houden met de door de Raad tegen verzoekster in aanmerking genomen gegevens zijn zij irrelevant en moeten zij worden afgewezen.

63      In het licht van alles wat voorafgaat moet worden geconstateerd dat uit de door de Raad overgelegde stukken inderdaad niet blijkt dat verzoekster, zoals uit de litigieuze motivering blijkt, nieuwe luchtroutes heeft geopend om het vervoer van onderdanen van derde landen naar Belarus te faciliteren.

64      Deze vaststelling volstaat echter niet om de oorspronkelijke handelingen nietig te verklaren, aangezien de Raad heeft bewezen dat de hierboven in punt 45 uiteengezette feitelijke beweringen juist zijn en dat deze feiten volstaan voor de conclusie dat verzoekster heeft bijgedragen aan de activiteiten van het Loekasjenko-regime waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie werden gefaciliteerd in de zin van het criterium van artikel 4, lid 1, onder c), i), van besluit 2012/642.

65      Bovendien is het Gerecht van oordeel dat de redenen die de Raad heeft aangevoerd ter ondersteuning van zijn benadering volgens welke verzoekster heeft bijgedragen aan de activiteiten van het Loekasjenko-regime waarbij illegale overschrijding van de buitengrenzen van de Unie werden gefaciliteerd, voldoende nauwkeurig en concreet zijn en geen onjuiste beoordeling van de feiten of een onjuiste rechtsopvatting bevatten, waardoor zij op zich een toereikende grondslag vormen om de plaatsing van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten te rechtvaardigen.

66      Bijgevolg moet het enige middel overeenkomstig de in punt 30 hierboven aangehaalde rechtspraak ongegrond worden verklaard, zonder dat de argumenten die verzoekster heeft aangevoerd tegen de andere redenen die de oorspronkelijke handelingen rechtvaardigen hoeven te worden onderzocht, aangezien de omstandigheid dat deze gronden niet zouden zijn onderbouwd niet tot de nietigverklaring van die handelingen kan leiden.

67      Hieruit volgt dat het verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van de oorspronkelijke handelingen moet worden afgewezen.

 Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van de handhavingshandelingen

68      Bij een krachtens artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering ingediende memorie houdende aanpassing vordert verzoekster nietigverklaring van de handhavingshandelingen voor zover deze haar betreffen en herhaalt zij het enige middel dat zij in wezen heeft aangevoerd in het verzoekschrift.

69      In zijn opmerkingen over de memorie houdende aanpassing stelt de Raad om te beginnen dat hij rekening heeft gehouden met verzoeksters opmerkingen alvorens de handhavingshandelingen vast te stellen. Vervolgens is hij van mening dat hij in het verweerschrift en de dupliek heeft aangetoond dat de tegen verzoekster genomen beperkende maatregelen gegrond zijn en heeft hij zich op het standpunt gesteld dat zijn beoordeling steun vindt in de aanvullende bewijzen die bij de vaststelling van de handhavingshandelingen aan het dossier zijn toegevoegd. Ten slotte voert hij aan dat verzoeksters argumenten betreffende de situatie van twee andere luchtvaartmaatschappijen niet aantonen dat de handhavingshandelingen onrechtmatig zijn.

70      In casu acht het Gerecht het opportuun om eerst de gronden voor de handhavingshandelingen te onderzoeken die in de vierde en de vijfde alinea van de motivering ervan zijn opgenomen en volgens welke verzoekster bijdraagt aan de activiteiten van het Loekasjenko-regime waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie werden gefaciliteerd, en vervolgens de gronden die in de eerste en de derde alinea van de motivering zijn uiteengezet en volgens welke verzoekster profijt trekt van het Loekasjenko-regime.

 Bevinding dat verzoekster bijdraagt aan de activiteiten van het Loekasjenko-regime waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie worden gefaciliteerd

71      In de vierde en de vijfde alinea van de motivering van de handhavingshandelingen heeft de Raad geen wijzigingen aangebracht aan de hierboven in punt 31 uiteengezette overwegingen die zijn opgenomen in de vierde en de vijfde alinea van de motivering van de oorspronkelijke handelingen.

72      In de memorie houdende aanpassing en ter terechtzitting heeft verzoekster de Raad verweten dat hij geen rekening heeft gehouden met het bewijs dat zij hem had meegedeeld bij de periodieke heroverweging van de beperkende maatregelen tegen Belarus die heeft geleid tot de vaststelling van de handhavingshandelingen.

73      Verzoekster heeft verwezen naar de brief aan de Raad van 19 januari 2023 waarin zij met name had aangevoerd dat „de migratiecrisis niet meer bestaat, wat de grens tussen de [Unie] en Belarus betreft”. Zij heeft daaraan toegevoegd dat in november 2021 de Turkse autoriteiten en de autoriteiten van de Emiraten luchtvaartmaatschappijen die vluchten vanuit Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten uitvoeren, hadden verboden om onderdanen van bepaalde derde landen van het Midden-Oosten en Azië naar Minsk te vervoeren, en dat zijzelf de route tussen Beiroet en Minsk had stopgezet. Volgens haar was het aantal personen uit bovengenoemde derde landen dat per luchtvervoer naar Belarus had kunnen reizen aanzienlijk gedaald en vanaf 2022 maakten de onderdanen van derde landen die vanuit Belarus de buitengrenzen van de Unie trachtten te overschrijden geen gebruik meer van het vliegtuig.

74      In zijn opmerkingen over de memorie houdende aanpassing heeft de Raad zich beroepen op „bronnen die bevestigen dat verzoekster vluchten [bleef] uitvoeren vanuit Istanbul, de meest populaire bestemming voor vluchten van Erbil [...] naar Minsk”.

75      Ter terechtzitting heeft de Raad gepreciseerd dat hij het door verzoekster aangevoerde bewijs heeft onderzocht alvorens de handhavingshandelingen vast te stellen. Hij heeft aangegeven dat hij rekening heeft gehouden met het feit dat verzoekster had opgehouden vluchten vanuit Libanon uit te voeren en dat de Turkse autoriteiten maatregelen hadden genomen, maar dat uit andere gegevens waarover hij beschikte, bleek dat verzoekster vluchten was blijven uitvoeren vanuit de luchthaven van Istanbul, een hub voor personen die naar Minsk wilden reizen om vervolgens de buitengrenzen van de Unie te overschrijden, en dat verzoekster haar tickets op niet-transparante wijze verkocht via tussenpersonen. Hij heeft ook aangevoerd dat het de vluchten waren die verzoekster vanuit Istanbul uitvoerde, en niet die vanuit Dubai en Beiroet, die de vaststelling van de handhavingshandelingen hadden gerechtvaardigd.

76      Er zij aan herinnerd dat beperkende maatregelen bewarend en, per definitie, voorlopig van aard zijn, en dat hun geldigheid altijd afhangt van de vraag of de feitelijke en juridische omstandigheden die tot de vaststelling ervan hebben geleid, blijven voortbestaan, en of voor de verwezenlijking van het nagestreefde doel de handhaving van deze maatregel vereist is. Hieruit volgt dat het bij de periodieke heroverweging van deze beperkende maatregelen aan de Raad staat om een geactualiseerde beoordeling van de situatie uit te voeren en een balans op te maken van het effect van dergelijke maatregelen, teneinde te bepalen of zij de door de initiële plaatsing van de namen van de betrokken personen en entiteiten op de litigieuze lijst beoogde doelstellingen hebben kunnen verwezenlijken en of met betrekking tot deze personen en entiteiten nog steeds dezelfde conclusie kan worden getrokken (zie arrest van 27 april 2022, Ilunga Luyoyo/Raad, T‑108/21, EU:T:2022:253, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

77      Het is de Raad niet verboden om zich ter rechtvaardiging van de handhaving van de naam van een persoon op de betrokken lijsten te baseren op dezelfde bewijzen als die welke de aanvankelijke plaatsing, de hernieuwde plaatsing of de eerdere handhaving van de naam van die persoon op de betrokken lijsten rechtvaardigden, mits, ten eerste, de redenen voor plaatsing ongewijzigd blijven en, ten tweede, de context niet zodanig is gewijzigd dat die bewijzen achterhaald zijn. Deze context omvat niet alleen de situatie van het land ten aanzien waarvan het stelsel van beperkende maatregelen is ingevoerd, maar ook de bijzondere situatie van de betrokkene (zie arrest van 26 oktober 2022, Ovsyannikov/Raad, T‑714/20, niet gepubliceerd, EU:T:2022:674, punt 78 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

78      In casu moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat de Raad ter terechtzitting heeft verklaard dat, gelet op de gegevens waarvan hij ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen kennis had, de bevinding dat verzoekster bijdroeg aan de activiteiten van het Loekasjenko-regime waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie werden gefaciliteerd, niet langer kon worden gerechtvaardigd onder verwijzing naar de omstandigheid dat verzoekster vluchten uitvoerde vanuit Libanon en de Verenigde Arabische Emiraten. Wat voorts de door verzoekster uitgevoerde vluchten op de route tussen Istanbul en Minsk betreft, heeft de Raad aangegeven dat voormelde bevinding was gebaseerd op de route die werd onderhouden tussen Erbil en Istanbul en op de toepassing van een niet-transparante methode voor de verkoop van tickets van verzoekster.

79      Daarmee erkent de Raad impliciet dat het bewijsmateriaal dat de vaststelling van de oorspronkelijke handelingen rechtvaardigde, in dit verband achterhaald was.

80      Volgens de in punt 77 hierboven aangehaalde rechtspraak heeft de Raad dan ook een beoordelingsfout gemaakt door de handhavingshandelingen met dezelfde gronden te rechtvaardigen als die waarop de oorspronkelijke handelingen waren gebaseerd, namelijk dat „[m]igranten die de externe grenzen van de Unie wilden overschrijden, naar Minsk [werden] gevlogen aan boord van door [verzoekster] uitgevoerde vluchten vanuit een aantal landen in het Midden-Oosten, met name Libanon, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije”.

81      Wat in de tweede plaats de door verzoekster uitgevoerde vluchten op de route tussen Istanbul en Minsk betreft, heeft de Raad zich ter terechtzitting beroepen op informatie die was te vinden op de website „flightradar24.com” zoals hij deze heeft geraadpleegd op 23 november 2022.

82      Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de op de website „flightradar24.com” gepubliceerde informatie geen melding maakt van de door de Raad aangehaalde vermeende niet-transparante methode voor de verdeling van verzoeksters vliegtickets. Verder blijkt uit die informatie hoogstens dat er luchtverbinding tussen Erbil en Istanbul werd verzekerd was en dat verzoekster vluchten bleef uitvoeren op de route tussen Istanbul en Minsk. Deze omstandigheid alleen volstaat echter niet om aan te tonen dat verzoekster betrokken was bij het vervoer van onderdanen van derde landen die mogelijkerwijs voornemens waren de externe grenzen van de Unie te overschrijden, daar de Raad overigens erkent dat het sinds oktober 2021 verboden was voor luchtvaartmaatschappijen die vanuit Turkije vlogen, om onderdanen van bepaalde derde landen van het Midden-Oosten en Azië naar Minsk te vervoeren.

83      Bijgevolg heeft de Raad niet rechtens genoegzaam bewezen dat verzoekster ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen nog steeds betrokken was bij de activiteiten van het Loekasjenko-regime waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie werden gefaciliteerd wegens de vluchten die zij uitvoerde op de route tussen Istanbul en Minsk.

84      Uit het voorgaande volgt dat de motivering dat verzoekster bijdraagt aan de activiteiten van het Loekasjenko-regime waarbij illegale overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie worden gefaciliteerd, op een beoordelingsfout berust.

 Bevinding dat verzoekster profijt trekt van het Loekasjenko-regime

85      Uit de eerste en de derde alinea van de motivering van de handhavingshandelingen blijkt dat verzoekster de nationale luchtvaartmaatschappij is en in staatshanden is, dat president Loekasjenko verzoekster alle mogelijke regeringssteun heeft beloofd nadat de Unie alle Belarussische luchtvaartmaatschappijen had verboden om door het Unieluchtruim te vliegen en hun de toegang tot Unieluchthavens had ontzegd, dat hij daartoe met de Russische president Vladimir Poetin overeenkwam om de opening van nieuwe luchtroutes voor verzoekster te plannen en dat verzoekster dus profijt trekt van het Loekasjenko-regime.

86      Deze motivering is gebaseerd op het criterium van het „profijt” dat van het Loekasjenko-regime wordt getrokken zoals dit criterium is neergelegd in artikel 4, lid 1, onder b), van besluit 2012/642 en waarnaar artikel 2, lid 5, van verordening nr. 765/2006 verwijst, met dien verstande dat uit artikel 4, lid 1, onder b), van besluit 2012/642 blijkt dat dit plaatsingscriterium verschilt van het criterium van „steun” aan het Loekasjenko-regime (zie in die zin arrest van 27 september 2017, BelTechExport/Raad, T‑765/15, niet gepubliceerd, EU:T:2017:669, punt 92; alsook arresten van 18 oktober 2023, MAZ-upravljajusaja kompanija holdinga BELAVTOMAZ/Raad, T‑532/21, niet gepubliceerd, EU:T:2023:656, punt 44, en Belaz-upravljajusaja kompanija holdinga BELAZ Holding/Raad, T‑533/21, niet gepubliceerd, EU:T:2023:657, punt 40).

87      De Raad baseert zich in zijn verweerschrift en dupliek op de volgende stukken om zijn stellingen te ondersteunen:

–        een op 1 juni 2021 op de website „belta.by” gepubliceerd artikel waaruit blijkt dat president Loekasjenko eerder die dag tijdens een vergadering over de samenwerking met Rusland heeft betreurd dat het „Westen een verband [heeft] gelegd tussen [verzoekster] en [een] incident”, heeft verklaard dat de Belarussische Staat verzoekster alle mogelijke steun zal verlenen en heeft aangegeven dat de Republiek Belarus en de Russische Federatie overwegen om ten behoeve van verzoekster nieuwe luchtroutes naar verschillende Russische steden te openen;

–        een op 1 juni 2021 op de website „tass.com” gepubliceerd artikel waaruit blijkt dat volgens informatie van het medium „SB Belarus Today” de presidenten van de Republiek Belarus en de Russische Federatie hun respectieve ministers van Transport hebben opgedragen om te bepalen naar welke Russische steden verzoekster zou kunnen vliegen.

88      Uit die op de website „belta.by” en de website „tass.com” gepubliceerde artikelen blijkt dat president Loekasjenko verklaard heeft dat „[h]et voor ons van groot belang is om werk te geven aan onze piloten en gebruik te maken van de vliegtuigen die wij in moeilijke tijden met veel inspanningen hebben verworven”, „[w]ij onze luchtvloot ingrijpend hebben vernieuwd”, „[o]nze piloten bekwaam zijn”, „ik beloofd heb dat wij [verzoekster] niet in de steek zullen laten” en „[w]ij deze onderneming tegen elke prijs zullen ondersteunen, het gaat over onze eer”.

89      Het is juist dat de op de websites „belta.by” en „tass.com” gepubliceerde artikelen niet uitdrukkelijk ervan gewagen dat, zoals de Raad in de litigieuze motivering stelt, de betrokken verklaringen van president Loekasjenko zijn afgelegd als reactie op het besluit van de Unie om alle Belarussische luchtvaartmaatschappijen te verbieden om door het Unieluchtruim te vliegen en hun de toegang tot Unieluchthavens te ontzeggen. Zoals de Raad ter terechtzitting heeft benadrukt, zonder door verzoekster te zijn weersproken, moet de verwijzing in het eerste artikel dat het „Westen een verband [heeft] gelegd tussen [verzoekster] en [een] incident” evenwel worden opgevat als een verwijzing naar het feit dat de Unie bij besluit (GBVB) 2021/908 van de Raad van 4 juni 2021 tot wijziging van besluit 2012/642/GBVB (PB 2021, L 197 I, blz. 3), als reactie op de gedwongen landing van een Ryanair-vlucht naar Minsk in Belarus op 23 mei 2021, een maatregel heeft genomen op grond waarvan de lidstaten luchtvaartuigen van Belarussische luchtvaartmaatschappijen de toestemming ontzeggen om op hun grondgebied te landen, op te stijgen, of over hun grondgebied te vliegen.

90      Verzoekster erkent dat zij een luchtvaartmaatschappij is die in handen is van de Belarussische Staat en voorts ook dat president Loekasjenko de hierboven in de punten 88 en 89 vermelde publieke verklaringen inderdaad heeft afgelegd. Zij betwist evenmin dat de president van de Republiek Belarus en de president van de Russische Federatie hun respectieve ministers van transport hebben gelast na te gaan welke Russische steden zij zou kunnen bedienen. Dergelijke elementen, waaruit blijkt dat president Loekasjenko specifieke steun verleent aan verzoekster – de nationale luchtvaartmaatschappij die in staatshanden is – kunnen niet buiten beschouwing worden gelaten bij de globale beoordeling van de verschillende relevante gegevens die rechtvaardigen dat verzoekster wordt beschouwd als een entiteit die profijt trekt van het Loekasjenko-regime (zie in die zin arrest van 28 juni 2023, Dana Astra/Raad, T‑239/21, niet gepubliceerd, EU:T:2023:364, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

91      Verzoekster betoogt evenwel dat de hierboven in de punten 88 en 89 genoemde publieke verklaringen van president Loekasjenko voor haar geen enkel commercieel of financieel gevolg hebben gehad, met name omdat na die ontmoeting geen nieuwe route naar Rusland aan haar is toegewezen. Nadat de Unie in het voorjaar van 2021 vliegbeperkingen heeft opgelegd is er slechts één nieuwe route geopend, namelijk die tussen Minsk en Oufa (Rusland), en daartoe is beslist en deze is aangekondigd vóórdat de ontmoeting tussen president Loekasjenko en de president van de Russische Federatie heeft plaatsgevonden.

92      In dit verband moet erop worden gewezen dat de Raad in zijn opmerkingen over de memorie houdende aanpassing naar bepaalde documenten verwijst die bij de vaststelling van de handhavingshandelingen aan het dossier zijn toegevoegd, met name:

–        een op 10 augustus 2022 op de website „neg.by” gepubliceerd artikel waaruit blijkt dat verzoekster het aantal vluchten vanuit Minsk naar bepaalde steden in Rusland heeft opgevoerd, met name dankzij de verbinding met de luchthaven van Vnoekovo in Moskou (Rusland);

–        een op 15 juli 2022 op de website „mir24.tv” gepubliceerd artikel waarin wordt aangegeven dat verzoekster een luchtroute tussen Minsk en de luchthaven van Vnoekovo heeft geopend;

–        een op 15 juli 2022 op de website „eng.belta.by” gepubliceerd artikel waaruit blijkt dat verzoekster vanaf die dag opnieuw regelmatige vluchten op de route tussen Minsk en de luchthaven van Vnoekovo is gaan verrichten;

–        een op 5 november 2022 op de website „sb.by” gepubliceerd artikel waarin staat dat de Republiek Belarus en de Russische Federatie nauwer zijn gaan samenwerken op het gebied van de burgerluchtvaart na de maatregelen die de Unie had genomen om haar luchtruim te sluiten, dat in deze context de Belarussische luchtvaartmaatschappijen „hun activiteiten naar het oosten en het zuiden hebben verlegd”, onder meer verzoekster die inmiddels regelmatige lijnvluchten naar bepaalde landen, daaronder begrepen Rusland, uitvoerde, en dat „de luchtvaartmaatschappijen uit Rusland en Belarus regelmatig nieuwe internationale en nationale routes openen en hun samenwerking uitbreiden”.

93      Ten eerste blijkt zowel uit het artikel dat is gepubliceerd op de website „mir24.tv” als het artikel dat is gepubliceerd op de website „eng.belta.by” dat verzoekster vluchten naar de luchthaven van Vnoekovo is beginnen uitvoeren vanaf 15 juli 2022. Dit spreekt verzoeksters bewering tegen dat de route tussen Minsk en Oufa de enige naar Rusland geopende route was nadat de Unie haar luchtruim had afgesloten.

94      Verzoekster heeft stellig te kennen gegeven dat zij wegens de toename van het aantal passagiers dat naar Moskou wilde reizen, heeft besloten om een verbinding met de luchthaven van Vnoekovo te gaan verzorgen; zij heeft zich daartoe beroepen op een brief van 5 juli 2021 waarin de exploitant van die luchthaven verzoeksters algemeen directeur uitnodigde om een nieuwe route vanuit Minsk te openen.

95      Om te beginnen is de brief van de exploitant van de luchthaven van Vnoekovo van 5 juli 2021 evenwel niet eenduidig aangaande de redenen voor de opening van de route naar die luchthaven. In die brief wijst die exploitant namelijk op de „dubbelzinnige geopolitieke situatie”, die volgens hem tot een vermindering van verzoeksters activiteiten zou kunnen leiden, maar ook een aanzienlijke toename van het aantal passagiers op de route tussen Minsk en Moskou mogelijk zou kunnen maken.

96      Aangezien de brief van de exploitant van de luchthaven van Vnoekovo aan verzoekster is gericht een maand na de publieke verklaringen van president Loekasjenko dat de Belarussische Staat verzoekster alle mogelijke steun zou verlenen, is het Gerecht voorts van oordeel dat een dergelijk nauw temporeel verband de stelling van de Raad bevestigt dat de opening van de route naar de luchthaven van Vnoekovo op 15 juli 2021 in het verlengde ligt van die verklaringen en dat de belofte van president Loekasjenko om verzoekster te steunen dus wel degelijk effect heeft gesorteerd. Verzoeksters argument dat zij reeds tot 2011 naar en van de luchthaven van Vnoekovo had gevlogen en dat het strikt genomen niet om een „nieuwe route” ging, kan deze vaststelling niet weerleggen. Het feit dat verzoekster sinds 2011 geen vluchten had uitgevoerd op de luchtroute tussen Minsk en de luchthaven van Vnoekovo, maar dat zij het vervoer via die route weer opstartte ingevolge een verzoek dat zij daartoe korte tijd na de bovengenoemde publieke verklaringen van president Loekasjenko had ontvangen, bevestigt immers veeleer de beweringen van de Raad.

97      Hieruit volgt dat de door verzoekster aangevoerde argumenten niet volstaan om de door de Raad aangedragen bewijzen op losse schroeven te zetten.

98      Ten tweede moet erop worden gewezen dat het op de website „neg.by” gepubliceerde artikel en het op de website „sb.by” gepubliceerde artikel aangeven dat het aantal vluchten van verzoekster naar Rusland is opgevoerd en dat er sinds de sluiting van het Unieluchtruim voor luchtvaartuigen van de Republiek Belarus en de Russische Federatie een nauwe samenwerking tot stand is gekomen tussen de Belarussische en Russische ondernemingen die actief zijn in de luchtvervoersector.

99      De door de Raad overgelegde bewijzen vormen dus een reeks voldoende concrete, nauwkeurige en onderling samenhangende aanwijzingen om te concluderen dat verzoekster, anders dan zij stelt, reëel profijt heeft getrokken uit de publieke verklaringen van president Loekasjenko dat de Belarussische Staat haar alle mogelijke steun zal verlenen.

100    Uit een en ander volgt dat de Raad geen beoordelingsfout heeft gemaakt door zich op het standpunt te stellen dat verzoekster de nationale luchtvaartmaatschappij is die in staatshanden is, dat president Loekasjenko verzoekster alle mogelijke regeringssteun heeft beloofd nadat de Unie alle Belarussische luchtvaartmaatschappijen had verboden om door het Unieluchtruim te vliegen en hun de toegang tot Unieluchthavens had ontzegd, en dat hij daartoe met de Russische president Vladimir Poetin overeenkwam om nieuwe luchtroutes voor verzoekster te plannen.

101    Aangezien de Raad heeft bewezen dat verzoekster concreet heeft geprofiteerd van de publieke verklaringen van president Loekasjenko dat de Belarussische Staat haar alle mogelijke steun zal verlenen, betoogt verzoekster bovendien tevergeefs dat uit die verklaringen niet kan worden afgeleid dat zij profijt trekt van het Loekasjenko-regime in de zin van het criterium van artikel 4, lid 1, onder b), van besluit 2012/642.

102    Bovendien vormen de aangegeven redenen waarom verzoekster profijt trekt van het Loekasjenko-regime, die voldoende nauwkeurig en concreet zijn en geen onjuiste beoordeling van de feiten of een onjuiste rechtsopvatting bevatten, op zich een toereikende grondslag om de handhaving van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten te rechtvaardigen.

103    Bijgevolg moet het enige middel, overeenkomstig de in punt 30 hierboven aangehaalde rechtspraak, ongegrond worden verklaard, zonder dat de argumenten hoeven te worden onderzocht die verzoekster heeft gericht tegen de redenen voor de handhavingshandelingen die aangeven dat zij het regime van Loekasjenko steunt, aangezien de omstandigheid dat deze gronden niet zouden zijn onderbouwd niet tot de nietigverklaring van die handelingen kan leiden.

104    Gelet op een en ander moet het verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van de handhavingshandelingen en bijgevolg het onderhavige beroep in zijn geheel ongegrond worden verklaard.

 Kosten

105    Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Raad worden verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure in kort geding.

HET GERECHT (Negende kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Belavia – Belarusian Airlines AAT wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van de kosten van de procedure in kort geding.

Truchot

Kanninen

Frendo

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 29 mei 2024.

ondertekeningen


*      Procestaal: Engels.