Language of document : ECLI:EU:T:2000:40

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

17 februari 2000 (1)

„Beroep tot nietigverklaring - Gemeenschappelijk beleid op gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling - Programma MAST III - Besluit tot vaststelling van lijst van voor gemeenschapssteun in aanmerking komende projectvoorstellen - Voorstel uitgesloten van gemeenschapsfinanciering - Procesbelang - Afdoening zonder beslissing”

In zaak T-183/97,

C. Micheli, A. Peirano, C. N. Bianchi en M. Abbate, onderzoekers bij de Ente per le nuove tecnologie, l'energia e l'ambiente (ENEA, onderzoekscentrum voor nieuwe technologieën, energie en milieu), openbaar lichaam naar Italiaans recht, gevestigd te Rome, vertegenwoordigd door W. Viscardini Donà, M. Paolin en S. Donà, advocaten te Padua, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van E. Arendt, advocaat aldaar, rue Mathias Hardt 39,

verzoekers,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. de March, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat te Vicenza, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van het bij schrijven van de diensten van de Commissie van 26 maart 1997 meegedeeld en op 17 april 1997 bij faxbericht en op 20 mei 1997 via de post ontvangen besluit van de Commissie tot vaststelling van de lijst van voor gemeenschapssteun in aanmerking komende projectvoorstellen in het kader van het specifieke programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, inclusief demonstratie, op het gebied van mariene wetenschappen en technologieën (1994-1998), voorzover daarin het door Micheli gecoördineerde voorstel Posible van die steun is uitgesloten,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: R. M. Moura Ramos, president, V. Tiili en P. Mengozzi, rechters,

griffier: J. Palacio González, administrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 9 september 1999,

het navolgende

Arrest

Juridische context en de aan het geding ten grondslag liggende feiten

1.
    Bij beschikking 94/804/EG van 23 november 1994 heeft de Raad een specifiek programma vastgesteld voor onderzoek en technologische ontwikkeling, inclusief demonstratie (hierna: „OTO”), op het gebied van mariene wetenschappen en technologieën (1994-1998), ook bekend als „MAST III” (PB L 334, blz. 59; hierna: „beschikking 94/804”). Dit specifieke programma is een onderdeel van het vierde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor OTO-acties voor de periode 1994-1998, vastgesteld bij besluit nr. 1110/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 april 1994 (PB L 126, blz. 1), zoals gewijzigd bij besluit nr. 616/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 1996 in verband met de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Unie (PB L 86, blz. 69). Volgens bijlage III bij beschikking 94/804 zal het programma worden uitgevoerd via OTO-werkzaamheden op contract, die inzonderheid worden voorgesteld en verricht door derden, met een financiële bijdrage van de Gemeenschap.

2.
    In artikel 2 van beschikking 94/804 is „het bedrag dat noodzakelijk wordt geacht” voor de uitvoering van het specifieke programma 1994-1998 vastgesteld op 228 miljoen ECU. Dit bedrag is bij voornoemd besluit nr. 616/96 verhoogd tot 243 miljoen ECU. Bijlage II bij beschikking 94/804 voorziet in een „indicatieveverdeling” van dit bedrag over vier onderzoeksgebieden. Gebied A betreft de mariene wetenschappen, gebied B het strategisch marien onderzoek, gebied C de mariene technologieën en gebied D de ondersteunende activiteiten.

3.
    Ingevolge de artikelen 4 tot en met 6 van beschikking 94/804 is de Commissie belast met de uitvoering van het programma MAST III binnen de grens van de door de begrotingsautoriteit voor elk begrotingsjaar vastgestelde kredieten. Krachtens artikel 5 van beschikking 94/804 stelde de Commissie in 1994 een werkprogramma op overeenkomstig de doelstellingen van bijlage I en de indicatieve verdeling van de kredieten in bijlage II bij deze beschikking. Dit werkprogramma bevatte met name een uitvoerige omschrijving van de wetenschappelijke en technologische doelstellingen en onderzoekstaken, alsmede van het uitvoeringsschema. Dit schema voorzag in een eerste oproep tot het indienen van voorstellen voor de jaren 1995 en 1996 en in een tweede voor de jaren 1997 en 1998. Later volgde een derde oproep, tot het indienen van voorstellen betreffende operational forecasting met betrekking tot zeeën en oceanen (PB 1997, C 183, blz. 26).

4.
    Na de tweede oproep tot het indienen van voorstellen voor het programma MAST III werden 214 projectvoorstellen ingezonden. Een daarvan, op gebied A (mariene wetenschappen), is het voorstel „Stability and recovery of W. Mediterranean Posidonia oceanica beds: a large scale assessment”, eveneens „Posible” genoemd, van de Ente per le nuove tecnologie, l'energia e l'ambiente (ENEA, onderzoekscentrum voor nieuwe technologieën, energie en milieu) als coördinerende organisatie, met medewerking van drie andere Europese organisaties.

5.
    De deelnemers was ter informatie een korte uiteenzetting toegezonden van de wijze waarop in het kader van onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's van de Gemeenschap ingediende projectvoorstellen worden behandeld en geëvalueerd; dieuiteenzetting was te vinden in de zogenoemde Blauwe gids en in het zogenoemde Witte boekje.

6.
    De procedure van evaluatie van de voorstellen is geregeld als volgt. Volgens artikel 7 van beschikking 94/804 moet voor de evaluatie van voorgestelde projecten - wat de projecten betreft waarvoor het geraamde bedrag van financiering door de Gemeenschap gelijk is aan of hoger dan 0,35 miljoen ECU of waaraan rechtspersonen uit derde landen of internationale organisaties deelnemen -, alsmede voor iedere aanpassing van de indicatieve verdeling van het noodzakelijk geachte bedrag, de procedure van het programmacomité van artikel 6 van deze beschikking worden gevolgd. Volgens het Witte boekje en de Blauwe gids omvat de selectieprocedure van de projectvoorstellen in de praktijk twee grote etappes. In de eerste etappe wordt elk voorstel eerst door onafhankelijke deskundigen in twee fasen onderzocht. Vervolgens worden de voorstellen op basis van het door die externe beoordelaars eraan gegeven beoordelingscijfer door de diensten van de Commissie in vier categorieën ingedeeld. In de tweede etappe gaan de diensten van de Commissie op basis van deze indeling over tot een selectie en stellen zij een ontwerplijst op van voorstellen die voor gemeenschapsfinanciering in aanmerking kunnen komen. Dit ontwerp wordt vervolgens voor advies voorgelegd aan het programmacomité, dat is ingesteld bij artikel 6 van beschikking 94/804 en bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie (hierna: „comité MAST”). Ten slotte stelt de Commissie de lijst van de te financieren voorstellen vast, wanneer die in overeenstemming is met het advies van het comité.

7.
    Volgens het Witte boekje en de Blauwe gids omvat het onderzoek van de projectvoorstellen door onafhankelijke beoordelaars in de eerste etappe twee fasen. In de eerste fase wordt elk projectvoorstel door een groep deskundigen op wetenschappelijke en technische kwaliteit beoordeeld. Krijgt een voorstel minder dan 70 punten, dan valt het af. In het kader van de tweede fase evalueert eenuitgebreide groep beoordelaars - specialisten op het gebied van wetenschapsbeleid, industrie en management, of personen met ervaring op het gebied van de economische, sociale of milieuaspecten van het voorstel - de strategische, economische en politieke aspecten daarvan. Deze twee fasen beginnen met een onderzoek van de voorstellen door iedere deskundige afzonderlijk, gevolgd door overleg in de groep om overeenstemming over een gemeenschappelijke beoordeling te bereiken. Na elk van deze fasen wordt het gezamenlijk standpunt van de onderzoekers betreffende het onderzochte voorstel in een beoordelingsrapport opgenomen.

8.
    Volgens het beoordelingsrapport betreffende het voorstel Posible behaalde dit 73 punten in de eerste en 26 punten in de tweede fase, in totaal dus 99 punten. Een ander projectvoorstel, „The Arctic Ocean System in the Global Environment” (hierna: „AOSGE”) behaalde bij het onderzoek in de eerste fase slechts 63 punten, zodat in het op 20 november 1996 ondertekende beoordelingsrapport werd geadviseerd het niet tot de tweede evaluatiefase toe te laten.

9.
    Vaststaat evenwel, dat 18 van de 214 bij de Commissie ingezonden projectvoorstellen in de eerste fase tweemaal, telkens door verschillende groepen deskundigen, op hun wetenschappelijke en technische kwaliteit zijn beoordeeld. Dit gebeurde op basis van een bepaling van de Blauwe gids, volgens welke de Commissie, „om na te gaan of de normen zijn aangehouden en de evaluatie gefundeerd is, (...) kan vragen om vijf à tien procent van de voorstellen door een tweede groep experts opnieuw te laten evalueren. Indien zou blijken dat deze tweede evaluatie heel anders uitvalt, kan nog een derde evaluatie worden gevraagd”. De Commissie had in het onderhavige geval naar eigen zeggen al vóór de aanvang van het onderzoek de voorstellen geselecteerd die tweemaal zouden worden geëvalueerd, door op de alfabetisch gerangschikte lijst van voorstellen elk vijftiende voorstel daarvoor aan te wijzen. Ter terechtzitting in kort geding heeft de Commissie in antwoord op een vraag van de president van het Gerechtgepreciseerd, dat nog twee andere voorstellen, waaronder het voorstel AOSGE, wegens hun omvang en complexiteit tweemaal zijn geëvalueerd.

10.
    In casu kende de met de controle-evaluatie van het voorstel AOSGE belaste groep deskundigen daaraan in de eerste fase 82 punten toe, en in het op 14 november 1996 ondertekende beoordelingsrapport adviseerde zij tot toelating ervan tot de tweede fase.

11.
    Wegens het grote verschil tussen de beoordelingen van het voorstel AOSGE in de beoordelingsrapporten van 14 en 20 november 1996 besloten de diensten van de Commissie dit voorstel in het kader van de eerste fase aan een derde evaluatie te onderwerpen. Deze derde evaluatie werd verricht door de groep deskundigen die in het kader van de tweede fase van het onderzoek was belast met de evaluatie van de strategische, economische en politieke aspecten van het voorstel AOSGE. Blijkens het dossier onderzocht die groep deskundigen bij deze derde evaluatie de eerste twee beoordelingsrapporten betreffende het voorstel AOSGE. Hij handhaafde voor de eerste fase het gemiddelde van de punten in deze eerste twee rapporten, en kende het voorstel AOSGE voor de tweede fase 23 punten toe. Het voorstel AOSGE behaalde dus 73 punten in de eerste fase, en in totaal 96 punten in de eerste etappe van de evaluatie.

12.
    In de tweede etappe van de evaluatie gingen de diensten van de Commissie over tot de selectie van de te financieren projectvoorstellen en werkten zij een ontwerpbesluit uit met een hoofdlijst en een reservelijst. De selectie van de voorstellen en de samenstelling van de twee lijsten waren gebaseerd op het cijfer dat door de onafhankelijke deskundigen na de eerste etappe aan de voorstellen was toegekend. De enige uitzondering dienaangaande betrof het voorstel AOSGE, dat, gezien zijn strategische belang op een gebied waar geen enkel ander voorstel werd gefinancierd, op de reservelijst een hogere plaats innam dan andere voorstellen op hetzelfde gebied, hoewel daarvoor meer punten waren toegekend.

13.
    Het comité MAST keurde het door de diensten van de Commissie ingediende voorstel voor een hoofdlijst goed. Blijkens de dossierstukken werd het ontwerp van een reservelijst goedgekeurd nadat het door de diensten van de Commissie was gewijzigd: rekening houdend met de door het comité gewilde evenwichtiger verdeling van de projectvoorstellen van de reservelijst over de hoofdgebieden A, B, C en D van het programma MAST III, schrapten zij de laatste vijf projectvoorstellen op gebied A (waaronder het voorstel Posible) van die lijst en voegden zij er één voorstel op gebied C aan toe.

14.
    Daarop nam de Commissie haar besluit tot vaststelling van de lijst van projectvoorstellen die in het kader van het specifieke OTO-programma op het gebied van de mariene wetenschappen en technologieën voor gemeenschapssteun in aanmerking komen (1994-1998) (hierna: „bestreden besluit”). Van deze voorstellen werden er 58 op de hoofdlijst met de voorstellen die voor gemeenschapssteun in aanmerking komen geplaatst, en 15 andere op een reservelijst.

15.
    Luidens artikel 2 van het bestreden besluit kan gemeenschapsfinanciering worden verleend voor projectvoorstellen van de reservelijst, „voorzover begrotingskredieten beschikbaar blijven na de uitputting van de voor de projecten van de hoofdlijsten gebruikte vastleggingskredieten, met name wanneer projecten van deze lijsten niet doorgaan, wanneer de contractonderhandelingen lagere bedragen dan die in dit besluit opleveren, wanneer de deelnemers aan de contracten hun verplichtingen niet nakomen, wanneer de begrotingsautoriteit extra kredieten toekent of wanneer de toegewezen begrotingskredieten binnen een zelfde post worden herschikt. De [reserve]lijst wordt gebruikt overeenkomstig de daarbij vastgestelde volgorde van voorrang en de doelstellingen van het specifieke programma, mede gelet op de stand van de contractonderhandelingen en de ter beschikking gestelde bedragen”.

16.
    Bij brief van 26 maart 1997 aan Micheli, ontvangen op 20 mei 1997, deelde de directeur van directoraat D („OTO-acties: mariene wetenschappen entechnologieën”) van het directoraat-generaal Wetenschappen, onderzoek en ontwikkeling (DG XII) aan ENEA mee, dat het voorstel Posible na evaluatie door onafhankelijke deskundigen en raadpleging van het comité MAST was uitgeslotenvan iedere financiële bijdrage in het kader van dit programma. De Commissie wees erop, dat de beschikbare begrotingskredieten beperkt waren, zodat zij slechts een klein aantal projectvoorstellen voor financiering in aanmerking had kunnen nemen.

Procesverloop en conclusies van partijen

17.
    Bij op 19 juni 1997 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift hebben C. Micheli, A. Peirano, C. N. Bianchi en M. Abbate, allen onderzoekers bij ENEA, het onderhavige beroep ingesteld.

18.
    Bij afzonderlijke akte, op dezelfde dag ter griffie van het Gerecht neergelegd, hebben verzoekers krachtens artikel 185 EG-Verdrag (thans artikel 242 EG) tevens verzocht om opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit tot vaststelling van de hoofdlijst en de reservelijst van de uit hoofde van het programma MAST III te financieren projectvoorstellen, en, bijgevolg, van de maatregel tot uitsluiting van het voorstel Posible van deze financiering. Subsidiair concluderen zij tot opschorting van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van het bestreden besluit, voorzover daarbij de reservelijst is vastgesteld. Bij beschikking van 26 september 1997 heeft de president van het Gerecht het verzoek in kort geding afgewezen.

19.
    Bij op 4 augustus 1997 ter griffie van het Gerecht ingeschreven afzonderlijke akte heeft de Commissie overeenkomstig artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Bij op 6 oktober 1997 ter griffie van het Gerecht ingeschreven akte hebben verzoekers hun schriftelijke opmerkingen ingediend. Bij beschikking van 13 januari1998 heeft de Eerste kamer van het Gerecht besloten het onderzoek van de exceptie van niet-ontvankelijkheid te voegen met de behandeling van de zaak ten gronde, en de Commissie uitgenodigd haar verweerschrift in te dienen.

20.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vierde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. In het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang is partijen verzocht, vóór de terechtzitting schriftelijk enkele vragen te beantwoorden.

21.
    Ter terechtzitting van 9 september 1999 zijn partijen gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht.

22.
    Verzoekers concluderen dat het het Gerecht behage:

-    het beroep ontvankelijk te verklaren;

-    het besluit betreffende de goedkeuring van de voorstellen die voor gemeenschapsfinanciering in aanmerking zijn of kunnen worden genomen in het kader van het programma MAST III nietig te verklaren, en bijgevolg ook het besluit tot uitsluiting van het voorstel Posible nietig te verklaren;

-    de Commissie in de kosten te verwijzen.

23.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk en ongegrond te verklaren;

-    verzoekers in de kosten te verwijzen.

In rechte

Argumenten van partijen

24.
    Verweerster betwist de ontvankelijkheid van het beroep, stellende dat verzoekers niet de adressaten van het bestreden besluit zijn en dat dit hen niet rechtstreeks raakt. Zij herinnert eraan, dat het voorstel Posible is ingediend door ENEA als coördinator, alsmede door drie andere deelnemers. Was het voorstel goedgekeurd en op de hoofdlijst geplaatst, dan zouden die lichamen de ontvangers van de door de Commissie toegekende financiering zijn geweest. Verzoekers kunnen als zodanig niet worden beschouwd als rechtstreekse adressaten van het besluit om het voorstel Posible van een eventuele gemeenschapsfinanciering uit te sluiten.

25.
    Verzoekers' situatie komt namelijk in wezen overeen met die van een werknemer in dienst van een onderneming of van elke andere persoon die samenwerkt met een onderneming en die zegt een eigen belang te hebben dat verschilt van dat van de betrokken onderneming. Ontvankelijkverklaring van het onderhavige beroep zou betekenen, dat werd erkend, dat alle personen die op verschillende niveaus deel uitmaken van of samenwerken met een lichaam dat een voorstel heeft ingediend met het oog op verkrijging van gemeenschapsfinanciering, rechtstreeks worden geraakt door het besluit tot weigering van die financiering.

26.
    Verzoekers stellen, dat het bestreden besluit hen rechtstreeks en individueel raakt, hoewel zij niet de adressaten ervan zijn. Het voorstel Posible is geconcipieerd en uitgewerkt door Micheli in samenwerking met andere Italiaanse en buitenlandse onderzoekers. Verzoekers worden allen uitdrukkelijk en met naam in het voorstel genoemd en de beroepskwalificaties en -ervaring van elk van de onderzoekers die bij de uitwerking van het voorstel betrokken zijn geweest, zijn rechtstreeks van invloed op de beoordeling van de wetenschappelijke waarde ervan. Zij hebben dus bij de uitvoering van het voorstel een belang dat losstaat van dat van ENEA.

27.
    Verzoekers' situatie komt niet overeen met die van een werknemer in dienst van een onderneming, omdat de onderzoekers die in loondienst van ENEA zijn een rechtstreeks en onmiddellijk belang hebben bij de gemeenschapsfinanciering van de voorstellen waaraan zij meewerken. Het verdere verloop van hun loopbaan, de toekenning van productiviteitspremies en andere voordelen, alsmede de verwerving van prestige op hun vakgebied en faam in wetenschappelijke kringen, zijn rechtstreeks afhankelijk van de verkrijging van financiering voor de projecten waartoe zij het initiatief hebben genomen.

28.
    Ten gronde voeren verzoekers vier middelen aan tot staving van hun conclusies. In de eerste plaats stellen zij, dat de door de Commissie gevolgde procedure onregelmatig is wegens misbruik van bevoegdheid en schending van het non-discriminatiebeginsel, omdat het voorstel AOSGE, dat 96 punten behaalde, op de reservelijst werd geplaatst, terwijl het voorstel Posible daarvan werd uitgesloten, hoewel het bij de evaluatie door de deskundigen meer punten had behaald (99 punten).

29.
    Met het tweede middel voeren zij schending aan van de motiveringsplicht en het transparantiebeginsel. De Commissie heeft niet uiteengezet, waarom het voorstel AOSGE in de eerste fase van de eerste etappe aan een nieuw onderzoek is onderworpen, en zij had de plaatsing van dit voorstel op de reservelijst specifiek moeten motiveren.

30.
    Met het derde middel betwisten verzoekers het argument, dat er geen fondsen beschikbaar zouden zijn voor de financiering van de voorstellen die op de reservelijst zijn opgenomen, stellende dat de Commissie fondsen van gebied A naar andere gebieden van het programma heeft overgeboekt. Zij beroepen zich op schending van het transparantiebeginsel en van artikel 7 van beschikking 94/804 van de Raad, dat bepaalt dat voor iedere aanpassing van de in bijlage II bij die beschikking vermelde indicatieve verdeling van het noodzakelijk geachte bedrag,de procedure van het beheerscomité zoals neergelegd in artikel 6 van de beschikking moet worden gevolgd.

31.
    Het vierde middel is gebaseerd op schending van het objectiviteits- en onafhankelijkheidsbeginsel, nu in het comité MAST twee vertegenwoordigers van de lidstaten zijn opgenomen, die zelf onderzoekers zijn bij onderzoeksinstituten die projectvoorstellen in het kader van het programma MAST III hadden ingezonden.

32.
    Verweerster betwist de gegrondheid van verzoekers' middelen en concludeert tot verwerping van het beroep.

Beoordeling door het Gerecht

33.
    Vooraf moet het voorwerp van dit beroep worden afgebakend. Dienaangaande zij opgemerkt, dat verzoekers' bezwaren alleen gericht zijn tegen de beslissing inzake het voorstel Posible, en tegen de bijzondere behandeling van het voorstel AOSGE. Zij stellen niet de gehele evaluatieprocedure en de uitkomst daarvan voor de overige voorstellen, inzonderheid bij de vorming van de hoofdlijst, ter discussie. Evenmin bestrijden zij de beoordelingsrapporten met betrekking tot het voorstel Posible en in het bijzonder het door dit project behaalde puntentotaal van 99 punten. Vastgesteld moet dus worden, dat verzoekers in het onderhavige beroep enkel tegen het bestreden besluit opkomen, voorzover het voorstel Posible daarbij van de reservelijst wordt uitgesloten.

34.
    Naar het oordeel van het Gerecht moet om te beginnen worden nagegaan, of verzoekers een procesbelang hebben, aangezien bij gebreke daarvan niet behoeft te worden onderzocht, of zij door het bestreden besluit rechtstreeks en individueel worden geraakt in de zin van artikel 173 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230 EG).

35.
    Verzoekers maken in het onderhavige beroep twee soorten van procesbelang geldend: het belang dat is verbonden aan de uitvoering van het voorstel Posible - gelet op het feit dat de gemeenschapssteun daarvoor onontbeerlijk is -, en het belang betreffende de verdediging van hun wetenschappelijk prestige - dat is verbonden aan de plaatsing van dit voorstel op de reservelijst, waarop de projecten zijn opgenomen die volgens de Gemeenschap financiële steun verdienen.

36.
    Wat verzoekers' belang bij de verdediging van hun wetenschappelijk prestige betreft, zij eraan herinnerd, dat de selectie van de te financieren projectvoorstellen plaatsvindt volgens een procedure die twee etappes omvat (zie punten 6 en 7 supra).

37.
    Volgens het Witte boekje en de Blauwe gids wordt in de eerste etappe elk voorstel in twee fasen door onafhankelijke deskundigen onderzocht. Tijdens de eerste fase wordt door de deskundigen op basis van de wetenschappelijke en technische kwaliteit van elk voorstel een selectie gemaakt. Gedurende de tweede fase evalueert een meer uitgebreide groep beoordelaars de strategische, economische en politieke aspecten van de geselecteerde voorstellen.

38.
    Tijdens de tweede etappe wordt overgegaan tot een selectie van de voorstellen door de diensten van de Commissie, die een ontwerplijst opstellen van voorstellen die voor financiering in aanmerking komen; deze lijst wordt voor advies voorgelegd aan het comité MAST. Die selectie vindt onder meer plaats op basis van de door de deskundigen in de eerste etappe gegeven cijfers. Bij die selectie wordt evenwel tevens uitgegaan van andere criteria, zoals die betreffende de verdeling van de budgettaire middelen tussen de gebieden van het programma, het evenwicht tussen de verschillende doelstellingen van het OTO-programma en ook het voorkomen van doublures. Die criteria zijn vermeld op pagina 10 van het Witte boekje, waarvan alle belanghebbenden, met inbegrip van verzoekers, een exemplaar hebben ontvangen.

39.
    Bijgevolg is de keuze van de voorstellen die voor financiering in aanmerking komen, niet uitsluitend gemaakt op basis van criteria betreffende de wetenschappelijke waarde ervan. Aangezien het bovendien gaat om een oproep tot het indienen van voorstellen als onderdeel van een door een instelling goedgekeurd programma waarmee concrete communautaire belangen worden nagestreefd en geen academische prijs wordt beoogd, is het normaal dat de wetenschappelijke waarde van de personen die een voorstel hebben ingediend niet aan de orde is, aangezien bij de selectie van de voorstellen uiteraard niet alleen rekening moet worden gehouden met de wetenschappelijke kwaliteit daarvan, doch ook met de conformiteit ervan met de doelstellingen van het programma.

40.
    Derhalve moet in casu worden aangenomen, dat verzoekers geen procesbelang hebben wat de verdediging van hun wetenschappelijk prestige betreft, aangezien er in de context van de selectieprocedure van de voor financiering in aanmerking komende projecten bij de uitsluiting van hun voorstel van de reservelijst rechtstreeks noch onrechtstreeks met hun wetenschappelijke capaciteiten rekening is gehouden (zie punt 13 supra). Voorts zij nog opgemerkt, dat de evaluatie van het voorstel Posible in de eerste fase van de eerste etappe betreffende het onderzoek van de wetenschappelijke en technische aspecten van de voorstellen, positief was uitgevallen en dat het meer punten had behaald dan nodig waren om tot de volgende fase te worden toegelaten. De wetenschappelijke waarde van het voorstel Posible stond dus in zoverre niet ter discussie.

41.
    Met betrekking tot het belang dat is verbonden aan de uitvoering van het voorstel Posible, zij eraan herinnerd, dat verzoekers in hun eerste middel de geldigheid van het bestreden besluit betwisten, voorzover daarbij het voorstel Posible niet op de reservelijst is geplaatst. Tevens betwisten zij de voorkeursbehandeling van het voorstel AOSGE, dat op die lijst zou zijn geplaatst hoewel het minder punten had behaald dan het voorstel Posible.

42.
    Bijgevolg moet allereerst worden nagegaan, in hoeverre de plaatsing van het voorstel Posible op de reservelijst de financiering ervan in het kader van het programma MAST III en dus de uitvoering ervan mogelijk zou hebben gemaakt.

43.
    Ofschoon verzoekers hiervan ten tijde van het instellen van het beroep niet op de hoogte konden zijn geweest, is blijkens de door de Commissie in antwoord op een vraag van het Gerecht verstrekte inlichtingen een financiering toegekend voor alle voorstellen op de hoofdlijst die is vastgesteld na de tweede oproep tot het indienen van voorstellen, en was het niet mogelijk de financiering van enig voorstel op de reservelijst in overweging te nemen. De financiering van voorstellen op de reservelijst was namelijk in beginsel enkel voorzien voor het geval dat voorstellen van de hoofdlijst niet zouden worden uitgevoerd en bijgevolg uit hoofde van de tweede oproep toegekende fondsen zouden zijn vrijgekomen (zie punt 15 supra).

44.
    Hieruit volgt, dat de redenering waarop verzoekers' eerste middel steunt, niet relevant is, voorzover zij betrekking heeft op de uitvoering van het voorstel Posible;immers, ook al zouden verzoekers' argumenten worden aanvaard, en al werd het voorstel Posible dus op de reservelijst geplaatst, en wel op een hogere plaats dan het voorstel AOSGE, de voor de tweede oproep bestemde fondsen waren hoe dan ook uitgeput. In zoverre hebben verzoekers geen belang meer bij nietigverklaring van het bestreden besluit, voorzover dit voorstel daarbij van de reservelijst is uitgesloten, omdat er geen mogelijkheid meer bestaat om een financiering voor het voorstel Posible te verkrijgen.

45.
    Nu verzoekers evenwel hebben gesteld, dat de uitputting van de fondsen die in het kader van de tweede oproep beschikbaar waren voor de financiering van de reservelijst, het gevolg is van een schending van de toepasselijke voorschriften, moet het onderzoek van de vraag, of verzoekers al dan niet een procesbelang hebben, worden voortgezet.

46.
    De uitvoering van de voorstellen die in het kader van de tweede oproep voor gemeenschapsfinanciering in aanmerking komen, heeft weliswaar niet tot uitputting van alle fondsen van het programma MAST III geleid en de Commissie heeft na die oproep een derde oproep laten bekendmaken (zie punt 3 supra). In die omstandigheden zouden verzoekers, gesteld al dat wordt aanvaard dat het voorstel Posible - zoals zij aanvoeren - op de reservelijst had moeten worden geplaatst, een procesbelang geldend kunnen maken, voorzover er voldoende fondsen beschikbaar blijven nadat de toekenning in het kader van de eerste en de tweede oproep heeft plaatsgevonden.

47.
    Nagegaan moet dus worden, of het ontbreken van fondsen ter financiering van de reservelijst van de tweede oproep (nadat de voorstellen van de hoofdlijst zijn uitgevoerd) al dan niet het gevolg was van een schending door de Commissie van de ter zake geldende voorschriften.

48.
    Dienaangaande betogen verzoekers met hun derde middel in wezen, dat de Commissie de fondsen die beschikbaar waren voor de financiering van de na de tweede oproep ingediende geldige voorstellen, onregelmatig een andere bestemming heeft gegeven en heeft gebruikt voor projecten die zijn ingediend na de derde oproep, die niet had moeten worden gepubliceerd.

49.
    Daarbij stellen zij schending van artikel 7 van beschikking 94/804 tot vaststelling van het programma MAST III. Ingevolge die bepaling moet voor iedere wijziging van de in bijlage II bij die beschikking voorziene indicatieve verdeling van de fondsen over de verschillende gebieden, de procedure van het comité MAST van artikel 6 van die beschikking worden gevolgd. Voorts betwisten zij de geldigheid van de derde oproep tot het indienen van voorstellen en bijgevolg van het gebruik van de beschikbare fondsen voor die oproep.

50.
    Ook op dit punt kan verzoekers' argument niet worden aanvaard. Volstaan kan worden met de vaststelling, dat de besluiten van de Commissie die ertoe hebben geleid dat er geen fondsen beschikbaar zijn voor de financiering van de reservelijst van de tweede oproep, en met name het besluit tot het doen van de derde oproep (zie punt 3 supra), rechtens gegrond zijn.

51.
    De derde oproep tot het indienen van voorstellen had namelijk betrekking op operational forecasting met betrekking tot zeeën en oceanen, welk gebied in het werkprogramma als prioritair werd beschouwd. Op dat gebied waren er evenwel nog niet voldoende voorstellen die werden gefinancierd in het kader van de eerste twee oproepen. Voorts heeft de Commissie het besluit inzake de derde oproep tot het indienen van voorstellen, genomen op verzoek van het comité MAST, volgens de procedure die moet worden gevolgd voor de wijziging van de indicatieve verdeling van de fondsen.

52.
    Aangezien de derde oproep tot het indienen van voorstellen dus strookt met de prioritaire doelstellingen van het werkprogramma en over de goedkeuring daarvan is beslist volgens de geëigende procedure, moet worden aangenomen, dat de daaruit voortvloeiende toekenning van fondsen heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften, en dat het feit dat er geen fondsen overbleven voor de financiering van de reservelijst van de tweede oproep niet op een onregelmatigheid berust.

53.
    In die omstandigheden moet met betrekking tot verzoekers' belang bij de uitvoering van het voorstel Posible worden geconcludeerd, dat, aangezien er geen fondsen meer beschikbaar zijn voor de financiering van de reservelijst van de tweede oproep en zulks niet het gevolg is van een schending van de toepasselijke voorschriften, verzoekers geen belang meer hebben bij nietigverklaring van het bestreden besluit, voorzover bij dit besluit het voorstel niet op de reservelijst is geplaatst.

54.
    Uit een en ander volgt, dat, zonder dat uitspraak moet worden gedaan over de andere door partijen voorgedragen middelen, het Gerecht niet meer behoeft te beslissen op het onderhavige beroep, nu verzoekers geen belang hebben bij een beroep tegen het bestreden besluit.

Kosten

55.
    Volgens artikel 87, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Gerecht vrijelijk over de kosten, wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt. Het Gerecht is van oordeel, recht te doen aan de omstandigheden van de zaak door te beslissen, dat elke partij haar eigen kosten zal dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1)    Op het onderhavige beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)    Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Moura Ramos
Tiili
Mengozzi

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 17 februari 2000.

De griffier

De president van de Vierde kamer

H. Jung

V. Tiili


1: Procestaal: Italiaans.