Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 21 december 2001 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek

    (Zaak C-496/01)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 21 december 2001 beroep ingesteld tegen Franse Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Patakia als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het den Hove behage:

1.vast te stellen dat de Franse Republiek,

(door te bepalen dat in andere lidstaten gevestigde laboratoria voor medisch-biologische analysen hun exploitatiezetel op het Franse grondgebied moeten hebben om de noodzakelijke bedrijfsvergunning te krijgen;

(door te bepalen dat de kosten voor medisch-biologische analysen, verricht door een in een andere lidstaat gevestigd laboratorium voor medisch-biologische analysen, niet voor vergoeding in aanmerking komen,

de krachtens de artikelen 43 en 49 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2.    de Franse Republiek in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

(Beperking op artikel 43 EG, doordat de voor de werking van een laboratorium voor medisch-biologische analysen vereiste administratieve vergunning (artikel L 757 van de de Code de la Santé Publique) slechts kan worden afgegeven door de prefect van het departement waar het laboratorium moet worden geëxploiteerd (artikel 15 van decreet nr. 76-1004). Deze bepaling maakt het onmogelijk, een vestiging in de vorm van een bijkantoor of een agentschap te openen. De Commissie betwist niet, dat een lidstaat een vergunningenstelsel voor de activiteiten van een laboratorium kan invoeren. Een dergelijk stelsel moet echter rekening houden met de voorschriften en waarborgen waaraan reeds in een andere lidstaat van vestiging is voldaan, zonder uit te sluiten dat in de eerste lidstaat een hogere graad van bescherming van de volksgezondheid kan bestaan. Anders zou de niet-inaanmerkingneming van de waarborgen waaraan reeds in een andere lidstaat is voldaan, leiden tot een situatie waarin voor de vergunningsaanvraag stappen moeten worden gedaan die, gezien de vergunning die het buitenlandse laboratorium reeds in zijn lidstaat van vestiging heeft gekregen, overbodig zijn. Een dergelijke situatie is in strijd met het evenredigheidsbeginsel, volgens hetwelk de nagestreefde doelstellingen met de minst restrictieve middelen moeten worden bereikt.

(Beperking op de artikelen 43 en 49 EG, doordat de Franse regeling (artikel R 332-3 van de Code de la Sécurité Sociale) de financiële bijdrage van de ziekenfondsen beperkt tot uitzonderlijke gevallen, namelijk wanneer de verzekerde heeft bewezen dat hij op het Franse grondgebied niet de passende zorgen kan ontvangen. Dat geval doet zich niet voor, wat de laboratoria voor medisch-biologische analysen betreft. Dit vormt een belemmering van zowel het vrij verrichten van diensten (geval waarin een buitenlands laboratorium geen vestiging in Frankrijk heeft), als het recht om nevenvestigingen op te richten (geval waarin een laboratorium een nevenvestiging heeft, waar de analysen echter niet worden verricht).

De Commissie is van mening, dat die beperkingen niet worden gerechtvaardigd door redenen van met name volksgezondheid. De door de richtlijnen van de Raad (93/16/EEG, 85/432/EEG, 78/1026/EEG en 78/1027/EEG) geboden waarborgen verzekeren in ruime mate de kwaliteit van de medische diensten. Specifieke maatregelen die de fundamentele vrijheden van het Verdrag beperken, moeten dus uitzonderlijk zijn en omstandig worden gerechtvaardigd door bijzondere redenen. Wat met name de controles betreft, staat niets eraan in de weg, dat de in andere lidstaten gevestigde laboratoria zich bij de vergunningsaanvraag op vrijwillige basis naar de Franse normen voegen, of dat Franse inspecteurs zich naar het buitenland begeven, voorzover de betrokken laboratoria vrijwillig met die controle instemmen.

VDS/bs

____________