Language of document : ECLI:EU:C:2010:312

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

3 juni 2010 (*)

„Accijns – Belasting over gebruikte motorvoertuigen – Heffing van hogere belasting over ingevoerde gebruikte motorvoertuigen dan over motorvoertuigen die op nationaal grondgebied reeds in het verkeer zijn – Belastingheffing op basis van bouwjaar en kilometerstand van motorvoertuigen – Begrip ‚gelijksoortige nationale producten’”

In zaak C‑2/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Varhoven administrativen sad (Bulgarije) bij beslissing van 13 november 2008, ingekomen bij het Hof op 6 januari 2009, in de procedure

Regionalna Mitnicheska Direktsia – Plovdiv

tegen

Petar Dimitrov Kalinchev,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, A. Borg Barthet, M. Ilešič (rapporteur), M. Safjan en M. Berger, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: N. Nanchev, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 10 februari 2010,

gelet op de opmerkingen van:

–        P. D. Kalinchev, vertegenwoordigd door M. Ekimdžiev, advokat,

–        de Bulgaarse regering, vertegenwoordigd door A. Ananiev en T. Ivanov als gemachtigden,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou en S. Petrova als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 25 EG en 90, eerste alinea, EG alsmede van artikel 3, lid 3, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB L 76, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen P. D. Kalinchev en de Regionalna Mitnicheska Direktsia – Plovdiv (douaneadministratie te Plovdiv) over diens weigering om hem een verlaging van de accijns op de door hem ingevoerde personenauto toe te kennen.

 Toepasselijke bepalingen

 Unieregeling

3        Artikel 3, leden 1 en 3, van richtlijn 92/12 bepaalt:

„1.      Deze richtlijn is op communautair niveau van toepassing op de volgende producten zoals die zijn omschreven in de desbetreffende richtlijnen:

–        minerale oliën,

–        alcohol en alcoholhoudende dranken,

–        tabaksfabrikaten.

–        [...]

3.      De lidstaten blijven bevoegd belastingen op andere dan de in lid 1 genoemde producten in te stellen of te handhaven, mits deze belastingen in het handelsverkeer tussen de lidstaten geen aanleiding geven tot formaliteiten die verband houden met het overschrijden van een grens.

Onder deze zelfde voorwaarde zullen de lidstaten ook de mogelijkheid behouden om op dienstverrichtingen, met inbegrip van dienstverrichtingen in verband met accijnsproducten, belastingen te heffen die geen omzetbelastingen zijn.”

 Nationale regeling

4        Overeenkomstig artikel 2 van de wet inzake accijns en belastingentrepots (Zakon za aktsizite i danachnite skladove, DV nr. 91 van 15 november 2005), zoals gewijzigd bij wet (DV nr. 6 van 23 januari 2009; hierna: „ZADS”), zijn alcohol en alcoholhoudende dranken, tabaksfabrikaten, energieproducten en elektriciteit alsook motorvoertuigen aan accijns onderworpen.

5        Artikel 4, punt 16, ZADS bepaalt:

„Een nieuw motorvoertuig is een motorvoertuig dat op het tijdstip van invoer dat overeenkomt met de datum van de in artikel 76d bedoelde douane-aangifte, voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

a)      sinds de dag van de eerste registratie (ook in het buitenland) zijn er niet meer dan zes maanden verstreken, of

b)      er is niet meer dan 6 000 km mee afgelegd.”

6        Artikel 18 ZADS definieert „motorvoertuigen” als nieuwe en gebruikte „personenvoertuigen”, „voertuigen voor gemengd gebruik” en „racewagens” voor het vervoer van maximaal 9 personen, de bestuurder inbegrepen, met een motorvermogen van meer dan 120 kW volgens de DIN-norm of 126 kW volgens de SAE-norm, ingedeeld onder post 8703 van de gecombineerde nomenclatuur.

7        Artikel 19 ZADS bepaalt:

„1)      Over goederen in de zin van artikel 2 wordt accijns geheven, tenzij zij onder accijnsschorsingsregeling zijn geplaatst:

1.1. bij de productie ervan op het nationale grondgebied;

1.2. bij het binnenbrengen vanuit het grondgebied van een andere lidstaat op het nationale grondgebied;

1.3. bij invoer ervan op het nationale grondgebied.”

2)      ‚Invoer van accijnsgoederen’ betekent het binnenbrengen van aan accijns onderworpen niet-communautaire goederen op het nationale grondgebied alsmede het binnenbrengen van aan accijns onderworpen communautaire goederen vanuit tot het douanegebied van de Gemeenschap behorende derde landen.

3)      Ongeacht lid 2 worden goederen die bij het binnenbrengen op het nationale grondgebied onder een douaneregeling worden geplaatst, geacht te zijn ingevoerd wanneer zij in het vrije verkeer worden gebracht.”

8        Artikel 30 ZADS regelt de heffingsgrondslag voor motorvoertuigen als volgt:

„1)      bij gebruikte motorvoertuigen – kW-aantal op basis van het motorvermogen;

2)      bij nieuwe motorvoertuigen – kW-aantal op basis van het motorvermogen dat meer dan 120 kW volgens de DIN-norm respectievelijk meer dan 126 kW volgens de SAE-norm bedraagt.”

9        Artikel 40 ZADS bepaalt:

„1)      Voor gebruikte motorvoertuigen geldt het volgende accijnstarief:

1.      motorvoertuigen met een motorvermogen van 120 kW tot 150 kW volgens de DIN-norm – 35 BGN voor elke kW;

2.      motorvoertuigen met een motorvermogen van meer dan 150 kW volgens de DIN-norm – 60 BGN voor elke kW;

3.      motorvoertuigen met een motorvermogen van 126 kW tot 157,5 kW volgens de SAE-norm – 33,33 BGN voor elke kW;

4.      motorvoertuigen met een motorvermogen van meer dan 157,5 kW volgens de SAE-norm – 57,14 BGN voor elke kW.

2)      Voor nieuwe motorvoertuigen bedraagt het accijnstarief:

1.      700 BGN + 90 BGN voor elke kW boven 120 kW volgens de DIN-norm;

2.      700 BGN + 85,71 BGN voor elke kW boven 126 kW volgens de SAE-norm.”

10      Artikel 76d ZADS bepaalt:

„1)      Wie accijnsgoederen in de zin van artikel 2, lid 5, vanuit het grondgebied van een andere lidstaat op het nationale grondgebied binnenbrengt, doet een aangifte volgens het in de uitvoeringsbepalingen van deze wet vastgestelde model.

2)      De in lid 1 bedoelde aangifte dient binnen 14 dagen na het binnenbrengen van de goederen te worden gedaan bij het douanekantoor dat volgens het vaste adres dan wel de zetel van de betrokkene bevoegd is. De aangifte wordt gedaan vóór de eerste registratie van een motorvoertuig in de Republiek Bulgarije.

3)      De douaneautoriteiten kunnen verlangen dat de goederen samen met de in lid 2 bedoelde aangifte worden aangeboden.

4)      Op basis van de aangifte bepaalt het bevoegde douanekantoor het bedrag van de verschuldigde accijns en stelt de betrokkene daarvan in kennis.”

11      Artikel 72a van de door de minister van Financiën vastgestelde verordening tot toepassing van de ZADS (DV nr. 42 van 23 mei 2006) bepaalt:

„1)      In het in artikel 76d van de wet bedoelde geval dient vóór de eerste registratie van het motorvoertuig in de Republiek Bulgarije binnen een termijn van 14 dagen na het binnenbrengen van de goederen op het nationale grondgebied een accijnsaangifte volgens het model van bijlage nr. 13a te worden gedaan.

2)      Op basis van de gegevens in de accijnsaangifte en de verstrekte documenten stelt de douane de accijns in de douaneaangifte vast. Exemplaar nr. 2 van de in lid 1 bedoelde aangifte is een inlichting in de zin van artikel 44, lid 1, punt 5, van de wet.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

12      Verzoeker kocht op 13 februari 2007 in Frankrijk een personenauto BMW 530 D, 140 kW met een kilometerstand van 160 000 km, die voor het eerst op 6 januari 1999 was geregistreerd.

13      In februari 2007 bracht hij dit motorvoertuig binnen op het Bulgaarse grondgebied en op 21 februari 2007 gaf hij het voor registratie aan bij de Bulgaarse verkeerspolitie.

14      Op 19 juni 2007 deed verzoeker overeenkomstig artikel 76d ZADS aangifte als vereist bij het binnenbrengen vanuit een andere lidstaat op het nationale grondgebied van accijnsgoederen in de zin van artikel 2, lid 5, ZADS. Daarbij is hem een ingevolge artikel 40, lid 1, punt 1, ZADS berekend accijns van 4 900 BGN opgelegd.

15      In zijn bezwaar bij brief van 29 juni 2007 tegen het aldus berekende accijnsrecht stelde verzoeker dat dit met 2 400 BGN moest worden verlaagd, daar dit recht zijns inziens discriminerend was en een schending van artikel 90 EG vormde.

16      Bij beslissing van het hoofd van het douanekantoor Plovdiv, bevestigd door het hoofd van de Regionalna Mitnicheska Direktsia – Plovdiv, werd verzoeker de verlaging van de accijns over zijn voertuig geweigerd. Als verschuldigde accijns werd het ingevolge artikel 40, lid 1, punt 1, ZADS berekende bedrag van 4 900 BGN bevestigd.

17      De bestuurshandeling van de douaneautoriteiten werd aangevochten bij de Administrativen sad – Plovdiv (administratieve rechtbank Plovdiv), die ze nietig verklaarde voor het verschilbedrag tussen 2 500 BGN en het totaalbedrag van 4 900 BGN, en in zijn beslissing verzoekers bezwaar aanvaardde dat het bedrag van 2 400 BGN discriminerend was.

18      Volgens de Administrativen sad – Plovdiv is de ingevolge artikel 40, lid 1, punt 1, ZADS vastgestelde accijns bij het binnenbrengen van een gebruikt personenvoertuig op Bulgaars grondgebied discriminerend en schendt hij artikel 90, eerste alinea, EG. Volgens deze rechter komt het discriminerende bedrag van de accijns overeen met het bedrag dat de accijns overschrijdt die zou worden berekend bij het binnenbrengen van een nieuw voertuig met 140 kW op Bulgaars grondgebied; dan bedraagt de accijns slechts 2 500 BGN.

19      De Regionalna Mitnicheska Direktsia – Plovdiv stelde tegen deze uitspraak cassatieberoep in bij de Varhoven administrativen sad, die in laatste aanleg uitspraak doet.

20      Daarop heeft de Varhoven administrativen sad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1      Staat artikel 3, lid 3, van richtlijn [92/12] de lidstaten toe een regeling vast te stellen inzake de heffing van accijns op gebruikte motorvoertuigen bij het binnenbrengen ervan op het grondgebied van een lidstaat, wanneer deze accijns bij doorverkoop van motorvoertuigen die zich reeds op het grondgebied van deze lidstaat bevinden en waarvoor deze accijns reeds bij het eerste binnenbrengen op het grondgebied van de lidstaat is voldaan, niet direct verschuldigd is?

2      Hoe moet gelet op artikel 90, eerste alinea, EG het begrip ‚gelijksoortige nationale producten’ worden opgevat:

a)      als producten die afkomstig zijn uit de lidstaat die bepaalde binnenlandse heffingen vaststelt, of

b)      als producten die zich ongeacht herkomst reeds op het grondgebied van deze lidstaat bevinden?

3      Moeten artikel 25 EG en artikel 90, eerste alinea, EG, voor de beantwoording van de vorige twee vragen, aldus worden uitgelegd dat zij de door de Republiek Bulgarije in de artikelen 30 en 40 [ZADS] op basis van het bouwjaar en de kilometerstand van de voertuigen vastgestelde gedifferentieerde regeling inzake de heffing van accijns op motorvoertuigen verbieden?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

21      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 3, van richtlijn 92/12 zich verzet tegen een nationale regeling als die in de artikelen 30 en 40 ZADS, waarbij de heffingsgrondslag en het accijnstarief voor gebruikte motorvoertuigen bij het binnenbrengen ervan op het grondgebied van een lidstaat worden vastgesteld, terwijl geen accijns is verschuldigd bij doorverkoop van motorvoertuigen die zich reeds op het grondgebied van deze lidstaat bevinden en waarvoor deze accijns bij het eerste binnenbrengen op dit grondgebied is voldaan.

22      Om te beginnen moet worden benadrukt dat de werkingssfeer van richtlijn 92/12 in artikel 3, lid 1, ervan wordt omschreven aan de hand van drie, limitatief opgesomde categorieën van producten, welke, blijkens de derde overweging van de considerans van deze richtlijn, betrekking hebben op goederen die „in alle lidstaten” als accijnsproducten worden behandeld. Motorvoertuigen komen in deze opsomming niet voor, zodat zij zijn uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn (arrest van 26 april 2007, Alevizos, C‑392/05, Jurispr. blz. I‑3505, punt 36).

23      Vervolgens blijven de lidstaten voor de andere dan de in artikel 3, lid 1, van richtlijn 92/12 genoemde producten overeenkomstig lid 3, eerste alinea, van dit artikel bevoegd om belastingen op deze producten in te stellen of te handhaven, mits deze belastingen in het handelsverkeer tussen de lidstaten geen aanleiding geven tot formaliteiten die verband houden met het overschrijden van een grens (arrest van 5 juli 2007, Fendt Italiana, C‑145/06 en C‑146/06, Jurispr. blz. I‑5869, punt 44).

24      Zoals de Bulgaarse regering schriftelijk heeft verklaard, is de enige formaliteit in verband met de belasting op uit andere lidstaten op Bulgaars grondgebied binnengebrachte motorvoertuigen die van artikel 76d ZADS, namelijk de verplichting tot aangifte overeenkomstig de betrokken wet van alle vanuit een andere lidstaat op het nationale grondgebied binnengebrachte accijnsproducten.

25      Dienaangaande kan artikel 3, lid 3, eerste alinea, van richtlijn 92/12 slechts van toepassing zijn indien de verplichting tot aangifte werd beschouwd als een „formaliteit die verband houdt met het overschrijden van een grens” die leidt tot de heffing van accijns (arrest van 18 januari 2007, Brzeziński, C‑313/05, Jurispr. blz. I‑513, punt 45).

26      Volgens de Bulgaarse regering houdt deze formaliteit geen verband met de grensoverschrijding, maar veeleer met de latere vaststelling van de accijns bij het ontstaan van de verplichting tot betaling ervan.

27      In dit verband staat het aan de verwijzende rechter om na te gaan of de regeling in het hoofdgeding als geheel kan worden uitgelegd in de betekenis die de Bulgaarse regering eraan geeft. Als de betrokken aangifte moet worden gedaan bij de intracommunautaire verwerving van het voertuig, en dus bij het overschrijden van een grens, houdt deze formaliteit evenwel geen verband met die grensoverschrijding in de zin van artikel 3, lid 3, eerste alinea, van richtlijn 92/12, maar met de verplichting om de accijns te betalen. In dat geval zou, aangezien deze aangifte tot doel heeft te verzekeren dat de accijnsschuld wordt betaald, een dergelijke formaliteit namelijk verband houden met het belastbare feit (arrest Brzeziński, reeds aangehaald, punten 47 en 48).

28      Gelet op deze overwegingen dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 3, eerste alinea, van richtlijn 92/12 geen toepassing vindt in een zaak als die in het hoofdgeding en zich dus niet kan verzetten tegen de vaststelling door een lidstaat van een regeling inzake de heffing van accijns op gebruikte motorvoertuigen bij het binnenbrengen daarvan op het grondgebied van een lidstaat, hoewel deze accijns niet direct verschuldigd is bij doorverkoop van motorvoertuigen die zich reeds op het grondgebied van deze lidstaat bevinden en waarvoor deze accijns reeds bij het eerste binnenbrengen op het grondgebied van de lidstaat is voldaan, mits deze regeling in het handelsverkeer tussen de lidstaten geen aanleiding geeft tot formaliteiten die verband houden met het overschrijden van een grens.

 Tweede vraag

29      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 110, eerste alinea, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat de in Bulgarije ingevoerde gebruikte motorvoertuigen moeten worden beschouwd als producten die gelijksoortig zijn aan de gebruikte motorvoertuigen die ongeacht hun herkomst als nieuwe voertuigen in dit land werden ingevoerd, daar deze staat geen nationale automobielproductie heeft.

30      In dit verband is het vaste rechtspraak in de eerste plaats dat het volgens de bewoordingen van artikel 110 VWEU verboden is, op producten van de overige lidstaten hogere binnenlandse belastingen te heffen dan op gelijksoortige nationale producten, of zodanige binnenlandse belastingen, dat daardoor andere producties zijdelings worden beschermd (arrest van 11 december 1990, Commissie/Denemarken, C‑47/88, Jurispr. blz. I‑4509, punt 8).

31      In de tweede plaats beoogt artikel 110 VWEU met betrekking tot de belasting over ingevoerde gebruikte motorvoertuigen de volstrekte neutraliteit van de binnenlandse belastingen te waarborgen ten aanzien van de mededinging tussen producten die zich reeds op het nationale grondgebied bevinden, en ingevoerde producten (zie arrest van 17 juli 2008, Krawczyński, C‑426/07, Jurispr. blz. I‑6021, punt 31).

32      In de derde plaats is een nationale automobielproductie in Bulgarije geen voorwaarde om te kunnen spreken van een markt van gebruikte motorvoertuigen in deze lidstaat. Een product krijgt namelijk het karakter van een nationaal product, zodra het is ingevoerd en in de handel gebracht. Ingevoerde en ter plaatse gekochte gebruikte motorvoertuigen zijn soortgelijke of concurrerende producten. Bijgevolg is artikel 110 VWEU van toepassing op de registratiebelasting op ingevoerde gebruikte motorvoertuigen (zie arrest Commissie/Denemarken, reeds aangehaald, punt 17).

33      Derhalve dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 110, eerste alinea, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat de in Bulgarije ingevoerde gebruikte motorvoertuigen moeten worden beschouwd als producten die gelijksoortig zijn aan de gebruikte motorvoertuigen die reeds op het grondgebied van deze staat zijn geregistreerd en die ongeacht hun herkomst als nieuwe motorvoertuigen op het grondgebied van deze staat werden ingevoerd.

 Derde vraag

34      In het hoofdgeding voorzien de artikelen 30 en 40 ZADS in de berekening van de grondslag voor heffing van één enkel accijns op nieuwe en gebruikte motorvoertuigen alsook in het accijnstarief op basis van het motorvermogen van deze voertuigen. Het criterium om nieuwe voertuigen van gebruikte voertuigen te onderscheiden is volgens artikel 4, punt 16, ZADS de tijd sinds de datum van eerste registratie (ook in het buitenland) en de kilometerstand. Als nieuw gelden de motorvoertuigen die op het tijdstip van invoer op het Bulgaarse grondgebied ongeacht herkomst niet langer dan zes maanden sinds hun eerste registratie in het verkeer zijn of die minder dan 6 000 kilometer hebben afgelegd.

35      Bijgevolg dient de verwijzende rechter te worden geacht in wezen te vragen of de artikelen 30 VWEU en 110, eerste alinea, VWEU zich verzetten tegen toepassing door een lidstaat van een gedifferentieerde accijnsregeling op motorvoertuigen wanneer volgens deze regeling uit andere lidstaten ingevoerde gebruikte motorvoertuigen verschillend worden belast dan reeds op het grondgebied van deze lidstaat geregistreerde motorvoertuigen die als nieuwe voertuigen op zijn grondgebied werden ingevoerd.

36      Om te beginnen zij benadrukt dat een accijns als die welke de nationale regeling in het hoofdgeding invoert, onder het algemene stelsel van binnenlandse heffingen op goederen valt en dus alleen aan artikel 110 VWEU moet worden getoetst (arrest Krawczyński, reeds aangehaald, punt 29).

37      Het Hof heeft reeds geoordeeld dat artikel 110 VWEU een aanvulling op de bepalingen betreffende de afschaffing van douanerechten en heffingen van gelijke werking vormt. Deze bepaling heeft tot doel, het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten onder normale mededingingsvoorwaarden te verzekeren door elke vorm van bescherming uit te sluiten die het gevolg kan zijn van de toepassing van binnenlandse belastingen die discriminerend zijn ten opzichte van producten uit andere lidstaten (reeds aangehaalde arresten Brzeziński, punt 27, en Krawczyński, punt 30).

38      Bovendien kan een belastingstelsel slechts verenigbaar met artikel 110 VWEU worden geacht, indien het zodanig is ingericht dat hoe dan ook is uitgesloten dat ingevoerde producten zwaarder worden belast dan binnenlandse producten en dat het bijgevolg in geen geval discriminerende gevolgen heeft (arrest Brzeziński, reeds aangehaald, punt 40; beschikking van 10 december 2007, Kawala, C‑134/07, Jurispr. blz. I‑10703, punt 29, en arrest Krawczyński, reeds aangehaald, punt 32).

39      Volgens vaste rechtspraak wordt artikel 110, eerste alinea, VWEU geschonden wanneer de belasting op het ingevoerde product en die op het soortgelijke nationale product op verschillende wijze en volgens verschillende modaliteiten worden berekend, waardoor het ingevoerde product, al is het maar in sommige gevallen, zwaarder wordt belast (arresten van 22 februari 2001, Gomes Valente, C‑393/98, Jurispr. blz. I‑1327, punt 21, en 29 april 2004, Weigel, C‑387/01, Jurispr. blz. I‑4981, punt 67; arrest Brzeziński, reeds aangehaald, punt 29, en arrest van 20 september 2007, Commissie/Griekenland, C‑74/06, Jurispr. blz. I‑7585, punt 25). In deze context dient eraan te worden herinnerd dat voor de toepassing van artikel 110 VWEU niet alleen rekening dient te worden gehouden met het tarief van de interne belasting die direct of indirect op nationale en ingevoerde producten drukt, maar ook met de grondslag van deze belasting (zie arrest van 22 maart 1977, Iannelli & Volpi, 74/76, Jurispr. blz. 557, punt 21, en arrest Commissie/Denemarken, reeds aangehaald, punt 18).

40      Bijgevolg dient te worden nagegaan of de accijns in het hoofdgeding een in Bulgarije ingevoerd gebruikt motorvoertuig op dezelfde wijze belast als een motorvoertuig van hetzelfde type, met dezelfde kenmerken en dezelfde slijtage, dat als nieuw voertuig in Bulgarije werd ingevoerd en in deze lidstaat reeds is geregistreerd, daar deze twee categorieën voertuigen als „gelijksoortige producten” in de zin van artikel 110, eerste alinea, VWEU gelden.

41      Bij deze vergelijking dient erop te worden gewezen dat de accijns in het hoofdgeding voor elk in Bulgarije te registreren voertuig slechts één keer wordt geheven zowel op nieuwe als op gebruikte voertuigen.

42      Dienaangaande is het volgens het Hof, om alle discriminatie te voorkomen, noodzakelijk dat de vaste tarieven, die zijn vastgelegd in een wettelijke of bestuurlijke bepaling en zijn berekend op basis van criteria als ouderdom, kilometerstand, staat van onderhoud, type aandrijving, merk of model van het voertuig, geschikt zijn om het doel te bereiken dat de belasting over ingevoerde gebruikte voertuigen in geen geval hoger is dan het bedrag van de belasting die nog rust op de waarde van vergelijkbare gebruikte motorvoertuigen die reeds op het nationale grondgebied zijn geregistreerd (zie in die zin arrest Weigel, reeds aangehaald, punt 75). Een dergelijk soort berekening is met name noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de betrokken accijns fiscaal neutraal is voor de ingevoerde gebruikte motorvoertuigen.

43      Een vast tarief op basis van het motorvermogen als dat in het hoofdgeding geeft geen neutrale berekening van de accijns voor ingevoerde gebruikte motorvoertuigen.

44      In het bijzonder houdt deze regeling voor de berekening van de accijns voor uit andere lidstaten ingevoerde gebruikte motorvoertuigen geen rekening met het bouwjaar en de kilometerstand van deze voertuigen op het tijdstip van invoer op het Bulgaarse grondgebied. Met name hanteert deze regeling alleen de tijd sinds de datum van eerste registratie (ook in het buitenland) en de kilometerstand van een voertuig als criteria om een nieuw van een gebruikt voertuig te onderscheiden.

45      In een zaak als die in het hoofdgeding worden de heffingsgrondslag en het accijnstarief uitsluitend berekend op basis van het motorvermogen, dat een vast kenmerk van een motorvoertuig is en losstaat van de werkelijke slijtage ervan, waarbij gebruikte motorvoertuigen evenwel op een andere wijze dan nieuwe motorvoertuigen worden belast.

46      Ook wanneer er rekening mee wordt gehouden dat de accijns het ingevoerde goed één keer belast, geeft deze regeling steeds een gunstigere accijnsberekening voor nieuwe dan voor gebruikte voertuigen. Daar de gebruikte motorvoertuigen die op het Bulgaarse grondgebied reeds in het verkeer zijn, dat wil zeggen de voertuigen die als nieuwe motorvoertuigen werden ingevoerd, bij het binnenbrengen op het Bulgaarse grondgebied als nieuwe motorvoertuigen worden belast, is het relatief duurder een gebruikt motorvoertuig uit een andere lidstaat in te voeren dan een motorvoertuig van hetzelfde type, met hetzelfde motorvermogen en met dezelfde kilometerstand, dat wil zeggen met dezelfde slijtage, op het Bulgaarse grondgebied te kopen, hetgeen de keuze van de consument kan beïnvloeden.

47      Bijgevolg dient op de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 110, eerste alinea, VWEU zich in omstandigheden als die in het hoofdgeding verzet tegen toepassing door een lidstaat van een gedifferentieerde accijnsregeling op motorvoertuigen wanneer volgens deze regeling uit andere lidstaten ingevoerde gebruikte motorvoertuigen verschillend worden belast dan reeds op het grondgebied van deze lidstaat geregistreerde motorvoertuigen die als nieuwe voertuigen op zijn grondgebied werden ingevoerd.

 Beperking in de tijd van de gevolgen van het antwoord van het Hof

48      In haar schriftelijke opmerkingen heeft de Bulgaarse regering het Hof verzocht, voor het geval het vaststelt dat een nationale regeling als die in het hoofdgeding onverenigbaar is met artikel 110, eerste alinea, VWEU, om de werking van het te wijzen arrest in de tijd te beperken.

49      Zij baseert haar verzoek op de onzekerheid van de berekening van de terug te betalen bedragen alsook op de precaire financiële situatie van de Republiek Bulgarije. Gelet daarop zou het Hof de gevolgen van het onderhavige arrest kunnen beperken in de tijd.

50      Het Hof kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen uit hoofde van een aan de communautaire rechtsorde inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid, besluiten om beperkingen te stellen aan de mogelijkheid voor iedere belanghebbende om met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen opnieuw in geding te brengen. Tot een dergelijke beperking kan slechts worden besloten indien is voldaan aan twee essentiële criteria, te weten de goede trouw van de belanghebbende kringen en het gevaar voor ernstige verstoringen (zie met name arrest van 10 januari 2006, Skov en Bilka, C‑402/03, Jurispr. blz. I‑199, punt 51, en arrest Brzeziński, reeds aangehaald, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

51      Meer bepaald heeft het Hof slechts in zeer specifieke omstandigheden van deze mogelijkheid gebruikgemaakt, met name wanneer er gevaar bestond voor ernstige economische repercussies, inzonderheid gezien het grote aantal op basis van de geldig geachte wettelijke regeling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen, en wanneer bleek dat particulieren en de nationale autoriteiten tot een met de communautaire regeling strijdig gedrag waren gebracht op grond van een objectieve, grote onzekerheid over de strekking van de communautaire bepalingen, aan welke onzekerheid het gedrag van andere lidstaten of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen eventueel had bijgedragen (zie met name arrest van 27 april 2006, Richards, C‑423/04, Jurispr. blz. I‑3585, punt 42, en arrest Brzeziński, reeds aangehaald, punt 57).

52      Het is tevens vaste rechtspraak dat de mogelijke financiële gevolgen die een prejudicieel arrest voor een lidstaat zou kunnen hebben, op zich geen rechtvaardiging vormen voor een beperking van de werking in de tijd van dit arrest (arresten van 20 september 2001, Grzelczyk, C‑184/99, Jurispr. blz. I‑6193, punt 52, en 15 maart 2005, Bidar, C‑209/03, Jurispr. blz. I‑2119, punt 68, en arrest Brzeziński, reeds aangehaald, punt 58).

53      De onderhavige prejudiciële verwijzing betreft de verenigbaarheid met artikel 110, eerste alinea, VWEU van een accijns op in Bulgarije ingevoerde gebruikte motorvoertuigen.

54      Ter terechtzitting heeft de Bulgaarse regering cijfers overgelegd over het na een eventuele veroordeling door het Hof vermoedelijk verschuldigde bedrag. De uitsplitsing van deze cijfers tot vaststelling welk deel van dit totaal aanleiding zou kunnen geven tot teruggaaf, is evenwel niet aan het Hof meegedeeld. Hieraan dient te worden toegevoegd dat enkel hoeven te worden teruggegeven de bedragen aan accijns die groter zijn dan de residuele accijns die rust op een soortgelijk gebruikt voertuig dat afkomstig is uit de betrokken lidstaat (arrest Brzeziński, reeds aangehaald, punt 59).

55      Bijgevolg moet worden vastgesteld dat het bestaan van een gevaar voor ernstige economische repercussies in de zin van de in de punten 50 tot en met 52 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, dat een beperking van de werking in de tijd van dit arrest zou rechtvaardigen, niet is komen vast te staan.

56      Bijgevolg behoeft niet te worden onderzocht of is voldaan aan het criterium inzake de goede trouw van de belanghebbende kringen.

57      Mitsdien zijn er geen termen aanwezig om de werking in de tijd van dit arrest te beperken.

 Kosten

58      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 3, lid 3, eerste alinea, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop vindt geen toepassing in een zaak als die in het hoofdgeding en kan zich dus niet verzetten tegen de vaststelling door een lidstaat van een regeling inzake de heffing van accijns op gebruikte motorvoertuigen bij het binnenbrengen daarvan op het grondgebied van een lidstaat, hoewel deze accijns niet direct verschuldigd is bij doorverkoop van motorvoertuigen die zich reeds op het grondgebied van deze lidstaat bevinden en waarvoor deze accijns reeds bij het eerste binnenbrengen op het grondgebied van de lidstaat is voldaan, mits deze regeling in het handelsverkeer tussen de lidstaten geen aanleiding geeft tot formaliteiten die verband houden met het overschrijden van een grens.

2)      Artikel 110, eerste alinea, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat de in Bulgarije ingevoerde gebruikte motorvoertuigen moeten worden beschouwd als producten die gelijksoortig zijn aan de gebruikte motorvoertuigen die reeds op het grondgebied van deze staat zijn geregistreerd en die ongeacht hun herkomst als nieuwe motorvoertuigen op het grondgebied van deze staat werden ingevoerd.

3)      Artikel 110, eerste alinea, VWEU verzet zich in omstandigheden als die in het hoofdgeding tegen toepassing door een lidstaat van een gedifferentieerde accijnsregeling op motorvoertuigen wanneer volgens deze regeling uit andere lidstaten ingevoerde gebruikte motorvoertuigen verschillend worden belast dan reeds op het grondgebied van deze lidstaat geregistreerde motorvoertuigen die als nieuwe voertuigen op zijn grondgebied werden ingevoerd.

ondertekeningen


* Procestaal: Bulgaars.