Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 28 maart 2004 ingesteld door Patrick Rousseaux tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-125/04)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 28 maart 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Patrick Rousseaux, wonende te Brussel, vertegenwoordigd door N. Lhoëst, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

-    nietig te verklaren het besluit van het TABG van 14 april 2003, voorzover daarbij:

verzoeker bij zijn aanwerving niet in de rang A 6, salaristrap 3, is ingedeeld;

verzoekers loopbaan in de rang niet is hersteld door zijn bevorderingen tot de rang A 5 en A 4 op een eerdere datum te doen ingaan;

de datum van inwerkingtreding van het herindelingsbesluit met betrekking tot de geldelijke gevolgen daarvan is bepaald op 5 oktober 1995;

-    nietig te verklaren het besluit van het TABG van 11 december 2003 houdende afwijzing van zijn klacht R/474/03, dat hem op 19 december 2003 is overhandigd;

-    verweerster te veroordelen tot betaling van een voorlopig op 125 000 euro bepaalde vergoeding voor het onwaarschijnlijke geval dat zij verzoekers loopbaan in de rang niet kan herstellen;

-    verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker in het onderhavige geding, die bij zijn aanwerving in oktober 1986 in de rang A 7, salaristrap 3, was ingedeeld, komt op tegen het besluit van het TABG om hem, bij de herziening van zijn indeling, in de rang A 6, salaristrap 2, en niet in de rang A 6, salaristrap 3, in te delen, om zijn loopbaan niet te herstellen en om het besluit betreffende zijn herindeling te doen ingaan op 5 oktober 1995.

Ter ondersteuning van zijn vorderingen stelt hij:

-    met betrekking tot zijn salaristrapanciënniteit bij aanwerving: schending van de besluiten van de Commissie van 6 juni 1973 en 1 september 1983 inzake de criteria voor de indeling in rang en salaristrap bij aanwerving; schending van artikel 4, lid 3, van het Statuut en van het gelijkheidsbeginsel; niet-nakoming van de verplichting om de besluiten met redenen te omkleden;

-    met betrekking tot de weigering om zijn loopbaan te herstellen: schending van de artikelen 5, lid 3, van 45 van het Statuut;

-    met betrekking tot de beperking van de geldelijke gevolgen van het indelingsbesluit: schending van artikel 62 van het Statuut.

C

____________