Language of document : ECLI:EU:F:2013:161

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

17 oktober 2013

Zaak F‑127/12

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Artikel 34, leden 1 en 6, van het Reglement voor de procesvoering – Verzoekschrift per fax ingediend binnen de beroepstermijn vermeerderd met de termijn wegens afstand van tien dagen – Verzoekschrift per post neergelegd in de tien volgende dagen – Geen gelijkheid tussen beide verzoekschriften – Te laat ingesteld beroep”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Marcuccio het Gerecht met name vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie tot afwijzing van zijn verzoek van 6 juli 2011 en van het besluit tot afwijzing van zijn klacht van 19 februari 2012, alsmede om toekenning van het bedrag van 10 500 EUR aan hem, vermeerderd met rente. De neerlegging per post van het originele verzoekschrift is voorafgegaan door de verzending per fax op 29 oktober 2012 van een document dat werd gepresenteerd als een kopie van het originele verzoekschrift.

Beslissing:      Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Marcuccio draagt zijn eigen kosten.

Samenvatting

Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Verzoekschrift binnen beroepstermijn ingediend per fax – Handgeschreven ondertekening van advocaat die verschilt van die op het originele per post verzonden verzoekschrift – Gevolg – Niet-inaanmerkingneming van de datum van ontvangst van de fax om de eerbiediging van de beroepstermijn te beoordelen

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 34, leden 1 en 6; Ambtenarenstatuut, art. 91, lid 3)

In het kader van geschillen van de openbare dienst van de Unie verplichten de bepalingen van artikel 34 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, en met name lid 1 en lid 6 ervan, dat de indiening van het verzoekschrift per fax toestaat, de vertegenwoordiger van de betrokken partij met het oog op de regelmatige neerlegging van een processtuk om het origineel van dat stuk met de hand te ondertekenen alvorens het per fax te verzenden en om dat origineel ten laatste binnen de tien daaropvolgende dagen ter griffie van het Gerecht neer te leggen.

Indien in deze omstandigheden dan achteraf blijkt dat het origineel van het stuk dat feitelijk ter griffie wordt neergelegd binnen tien dagen na de verzending per fax een andere ondertekening heeft dan die welke op het per fax verzonden document staat, dient te worden vastgesteld dat de griffie van het Gerecht twee verschillende processtukken heeft ontvangen, ook al werd de ondertekening door dezelfde persoon geplaatst. Aangezien het niet de taak van het Gerecht is om na te gaan of de teksten woord voor woord gelijk zijn, is duidelijk dat wanneer de op een van de beide stukken geplaatste ondertekening niet gelijk is aan de ondertekening op het andere stuk, het per fax verzonden stuk niet een kopie is van het originele processtuk dat per post is neergelegd.

Wanneer de toezending van de gefaxte tekst niet voldoet aan de rechtszekerheidsvereisten van artikel 34 van het Reglement voor de procesvoering, kan met de datum van toezending van het gefaxte document geen rekening worden gehouden voor de inachtneming van de beroepstermijn.

(cf. punten 20, 21 en 23)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 13 november 2001, F/Rekenkamer, T‑138/01 R, punten 8 en 9