Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Kammergericht Berlin (Duitsland) op 30 december 2020 – DB Station & Service AG / ODEG Ostdeutsche Eisenbahn GmbH

(Zaak C-721/20)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Kammergericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: DB Station & Service AG

Verwerende partij: ODEG Ostdeutsche Eisenbahn GmbH

Prejudiciële vragen

Is het verenigbaar met richtlijn 2001/14/EG1 – in het bijzonder met de bepalingen betreffende de beheersmatige onafhankelijkheid van de infrastructuuronderneming (artikel 4), de heffingsbeginselen (artikelen 7-12) en de taken van de toezichthoudende instantie (artikel 30) – dat de nationale civiele rechter per geval en los van het toezicht dat door de toezichthoudende instantie wordt uitgeoefend, de hoogte van de gevorderde gebruiksrechten toetst volgens de maatstaven van artikel 102 VWEU en/of het nationale kartelrecht?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Is een controle op misbruik door de nationale civiele rechter volgens de maatstaven van artikel 102 VWEU en/of het nationale kartelrecht ook geoorloofd en vereist, wanneer de spoorwegvervoersondernemingen de mogelijkheid hebben om de billijkheid van de betaalde gebruiksrechten te laten toetsen door de bevoegde toezichthoudende instantie? Moeten de nationale civiele rechters wachten op een desbetreffend besluit van de toezichthoudende instantie en, voor zover dat besluit in rechte wordt aangevochten, in voorkomend geval op de onherroepelijkheid daarvan?

____________

1 Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB 2001, L 75, blz. 29).