Language of document : ECLI:EU:F:2009:158

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

30 november 2009

Zaak F‑83/07

Brigitte Zangerl-Posselt

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Algemeen vergelijkend onderzoek – Niet-toelating tot praktische en mondelinge examens – Vereiste diploma’s – Begrip hoger onderwijs – Leeftijdsdiscriminatie”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarmee Zangerl-Posselt de nietigverklaring vordert van het besluit van de jury om haar niet toe te laten tot de examens van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/27/06 voor de vorming van een aanwervingsreserve van Duitstalige assistenten.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. De Commissie draagt naast haar eigen kosten, twee derde van verzoeksters kosten. Verzoekster draagt een derde van haar kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Toelatingsvoorwaarden – Diploma dat toegang geeft tot hoger onderwijs

(Ambtenarenstatuut, art. 5, lid 3, sub a‑ii)

2.      Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Toelatingsvoorwaarden – Gelijke behandeling en non-discriminatie

(Ambtenarenstatuut, art. 27)

1.      Het in een aankondiging van vergelijkend onderzoek gebruikte begrip „diploma dat toegang geeft tot hoger onderwijs” is overgenomen uit artikel 5, lid 3, sub a‑ii, van het Statuut, dat bepaalt dat een van de minimum diploma-eisen voor aanstelling in een ambt in functiegroep AST het bezit is van „een diploma van middelbaar onderwijs dat toegang geeft tot hoger onderwijs”.

Hoewel het Statuut geen definitie bevat van het begrip „hoger onderwijs”, heeft dit begrip noodzakelijkerwijs betrekking op een niveau van onderwijs dat wordt gegeven na het verkrijgen van een diploma dat het bewijs vormt van afronding van een volledige cyclus van secundair onderwijs. Het gebruik van het adjectief „supérieur” in de Franse versie van artikel 5, lid 3, sub a‑ii, van het Statuut, laat er namelijk, enerzijds, geen misverstand over bestaan dat het betrokken onderwijs niet moet worden verward met het onderwijs dat wordt gegeven in het kader van het secundair onderwijs, maar overeenkomt met een opleiding die wordt gegeven in instellingen waarvoor als toelatingsvoorwaarde geldt dat de volledige cyclus van secundair onderwijs, dat wil zeggen zowel de onderbouw als de bovenbouw, is voltooid. Anderzijds worden in de Duitse en de Engelse versie van artikel 5, lid 3, sub a‑ii, van het Statuut weliswaar de begrippen „postsekundäre[r] Bildung” en „post-secondary education” gebruikt, doch die begrippen kunnen, afgezien van het feit dat zij – letterlijk – verwijzen naar een ander niveau van onderwijs dan dat van het secundair onderwijs, in geen geval anders worden uitgelegd dan het begrip dat wordt vermeld in de Franse versie van datzelfde artikel, aangezien het vereiste van een uniforme toepassing en dus uitlegging van communautaire bepalingen gebiedt dat een tekst niet op zichzelf in een van zijn versies wordt beschouwd, maar wordt uitgelegd zowel naar de werkelijke bedoeling van de auteur ervan als naar het door deze laatste nagestreefde doel, gelet op onder meer de in alle talen van de Gemeenschap geredigeerde versies.

Bij gebreke van een andersluidende bepaling in hetzij een verordening of richtlijn die van toepassing is op de vergelijkende onderzoeken voor aanwerving, hetzij de aankondiging van vergelijkend onderzoek, moet de eis dat men in het bezit van een universitair diploma moet zijn om te kunnen worden toegelaten tot een algemeen vergelijkend onderzoek, worden opgevat in de betekenis die daaraan wordt gegeven in de wettelijke regeling van de lidstaat waar de sollicitant de studie waarop hij zich beroept heeft gevolgd.

Het begrip „hoger onderwijs” in de zin van artikel 5, lid 3, sub a‑ii, van het Statuut komt, in Duitsland, overeen met een niveau van onderwijs dat wordt gegeven in instellingen zoals universiteiten, Fachhochschulen, Fachschulen/Fachakademien, Berufsakademien of Verwaltungsfachhochschulen, waartoe de toegang in beginsel afhankelijk is gesteld van het bezit van een diploma dat het bewijs vormt van afronding van de tweede cyclus van secundair onderwijs, te weten de Allgemeine Hochschulreife, de Fachhochschulreife of de Fachgebundene Hochschulreife, waarbij het eerste van die diploma’s in het algemeen wordt aangeduid met „Abitur” en de twee andere met „Fachabitur”.

(cf. punten 48, 49, 51 en 52)

Referentie:

Hof: 12 november 1969, Stauder, 29/69, Jurispr. blz. 419, punt 3; 12 juli 1979, Koschniske, 9/79, Jurispr. blz. 2717, punt 6; 17 juli 1997, Ferriere Nord/Commissie, C‑219/95 P, Jurispr. blz. I‑4411, punt 15

Gerecht van eerste aanleg: 29 september 1999, Neumann en Neumann-Schölles/Commissie, T‑68/97, JurAmbt. blz. I‑A‑193 en II‑1005, punt 79; 9 december 1999, Alonso Morales/Commissie, T‑299/97, JurAmbt. blz. I‑A‑249 en II‑1227, punt 60

Gerecht voor ambtenarenzaken: 29 november 2007, Pimlott/Europol, F‑52/06, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punt 61

2.      Het beginsel van gelijke behandeling verbiedt dat vergelijkbare situaties verschillend worden behandeld of dat verschillende situaties gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke, afhankelijk van het geval verschillende of gelijke, behandeling objectief gerechtvaardigd is. Dit geldt ook voor het non-discriminatiebeginsel, dat slechts de specifieke uitdrukking van het algemene gelijkheidsbeginsel is en, samen met dat laatste beginsel, een van de fundamentele rechten van het gemeenschapsrecht, waarvan het Hof de eerbiediging verzekert. Voor de ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschappen vindt het non-discriminatiebeginsel zijn uitdrukking in artikel 1 quinquies, lid 1, van het Statuut, volgens hetwelk „iedere vorm van discriminatie op grond van [...] leeftijd [...] verboden [is]”. Ten slotte wordt met betrekking tot materies waarvoor beoordelingsvrijheid bestaat, dit beginsel geschonden wanneer de gemeenschapsinstelling een onderscheid maakt dat op willekeur berust of kennelijk ongeschikt is in verhouding tot het met de regeling nagestreefde doel.

Een aankondiging van vergelijkend onderzoek waarin als eis wordt gesteld het bezit van „een diploma van middelbaar onderwijs dat toegang geeft tot hoger onderwijs”, levert geen directe discriminatie op grond van leeftijd op. Dat diplomavereiste kan weliswaar meer personen in de leeftijdsgroep van 45 tot en met 50 jaar dan in die van 20 tot en met 25 jaar raken, doch het doel van elke aanwervingsprocedure is, zoals artikel 27 van het Statuut uitdrukkelijk bepaalt, de instelling de medewerking te verzekeren van ambtenaren die uit een oogpunt van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoen.

Bijgevolg streeft het Europees Bureau voor personeelsselectie, door aan kandidaten de eis te stellen dat zij in het bezit dienen te zijn van een diploma „dat toegang geeft tot hoger onderwijs” – welke eis is overgenomen uit artikel 5, lid 3, sub a‑ii, van het Statuut, dat door de gemeenschapswetgever is vastgesteld in het kader van zijn ruime beoordelingsvrijheid – een legitiem doel na, dat niet op willekeur berust of kennelijk ongeschikt is.

(cf. punten 71‑78)

Referentie:

Hof: 19 oktober 1977, Ruckdeschel e.a., 117/76 en 16/77, Jurispr. blz. 1753, punt 7; 12 december 2002, Rodríguez Caballero, C‑442/00, Jurispr. blz. I‑11915, punt 32; 14 april 2005, België/Commissie, C‑110/03, Jurispr. blz. I‑2801, punt 71

Gerecht van eerste aanleg: 30 september 1998, Busacca e.a./Rekenkamer, T‑164/97, JurAmbt. blz. I‑A‑565 en II‑1699, punt 49; 11 december 2003, Breton/Hof van Justitie, T‑323/02, JurAmbt. blz. I‑A‑325 en II‑1587, punt 99

Gerecht voor ambtenarenzaken: 23 januari 2007, Chassagne/Commissie, F‑43/05, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punt 62; 19 juni 2007, Davis e.a./Raad, F‑54/06, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punt 62, en de aangehaalde rechtspraak