Language of document :

Beroep ingesteld op 1 juni 2012 - Amitié / Commissie

(Zaak T-234/12)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Amitié Srl (Bologna, Italië) (vertegenwoordigers: D. Bogaert en M. Picat, advocaten)

Verwerende partij: Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

vast te stellen dat verzoekster de volgende haar door de Commissie toegezonden debetnota's niet verschuldigd is:

50 458,23 EUR in het kader van de tussen verzoekster en de Commissie gesloten MINERVAPLUS-Overeenkomst;

358 712,35 EUR in het kader van de tussen verzoekster en de Commissie gesloten MICHAEL-Overeenkomst;

vast te stellen dat het verzoek tot invordering van het volledige bedrag van 1 083 616,89 EUR ongegrond is;

te erkennen dat de Commissie verzoekster op 11 juni 2011 niet kon verplichten in het kader van de BSOLE-Overeenkomst een extrapolatieprocedure te voeren;

vast te stellen dat de extrapolatieprocedure naar Belgisch recht dan ook ongegrond is;

vast te stellen dat de Commissie niet gerechtigd is om een extrapolatieprocedure op de BSOLE-Overeenkomst toe te passen sinds 14 januari 2010;

te verklaren dat de eenzijdige bevriezing van de uitkering van de financiële bijdragen van de Gemeenschap ten behoeve van de ATHENA- en JUDAICA-Overeenkomsten naar Luxemburgs recht ongegrond is;

te bevelen dat de bevriezing van de betaling van de financiële bijdragen van de Gemeenschap onmiddellijk wordt opgeheven, te weten de voor JUDAICA, respectievelijk voor ATHENA bestemde bedragen van telkens 263 120 EUR die sinds 8 februari 2010, respectievelijk sinds 14 juni 2010 zijn geblokkeerd;

te gelasten dat deze bedragen onmiddellijk nadat het arrest is gewezen worden betaald door elektronische overschrijving op:

de bankrekening van de coördinator van het project overeenkomstig artikel 6.2 van de subsidieovereenkomst met JUDAICA;

de bankrekening van de coördinator van het project overeenkomstig artikel 6.2 van de subsidieovereenkomst met ATHENA;

de Commissie te veroordelen tot betaling van:

150 000 EUR ter zake van de vergoeding voor de raadslieden en het (provisionele) honorarium van de Italiaanse accountant, en

256 824,17 EUR ter vergoeding van de schade die is veroorzaakt door de ongegronde en abusievelijk eenzijdige beslissing van de Commissie om de betalingen in het kader van de overeenkomsten met ATHENA en JUDAICA te bevriezen;

de Commissie te veroordelen tot vergoeding van alle kosten die verzoekster zijn opgekomen in de onderhavige procedure, aangezien dit geding uitsluitend te wijten is aan het deloyale gedrag van de Commissie. Gelet op de aard en de kenmerken van het geding worden de kosten provisioneel begroot op 50 000 EUR, en

het te wijzen arrest uitvoerbaar te verklaren, niettegenstaande het nog vatbaar is voor beroep.

Subsidiair, ingeval verzoekster op grond van het door de Commissie verrichte onderzoek een bepaald bedrag moet betalen, quod non, verzoekt zij het Gerecht:

vast te stellen dat zij enkel de som van 54 195,05 EUR - en niet 1 083 616,89 EUR - moet betalen, gelet op de Belgische en Luxemburgse rechtspraak met betrekking tot de voor het misbruik van de Commissie op te leggen maatregel, met name het herleiden van een dergelijk recht tot een normaal gebruik, te weten het bedrag van 54 195,05 EUR en niet 1 083 616,89 EUR;

het te wijzen arrest uitvoerbaar te verklaren, niettegenstaande het nog vatbaar is voor beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster baseert haar beroep op drie middelen.

Met het eerste middel betwist verzoekster de conclusies van het door de Commissie verrichte onderzoek:

-    aangezien deze niet stroken met het verslag van een externe en onafhankelijke accountant die door verzoekster uitdrukkelijk voor dit geschil en met het oog op de beoordeling van de conclusies van het door de Commissie verrichte onderzoek is aangewezen, en

subsidiair, op grond dat de Commissie misbruik heeft gemaakt van haar positie, waardoor zij het beginsel van goede trouw heeft geschonden (artikel 1134 van het Belgische en het Luxemburgse burgerlijk wetboek).

Met het tweede middel komt verzoekster op tegen de beslissing van de Commissie om een extrapolaire procedure op de BSOLE-Overeenkomst toe te passen, op grond dat:

-    de Commissie artikel 17 van de algemene voorwaarden van de overeenkomsten in verband met de haalbaarheid en de marktvalidering van het eTEN (trans-Europees netwerk voor Telecom) heeft geschonden;

de Commissie artikel 4.2.2.3 van de handleiding voor financiële aangelegenheden met betrekking tot de werkzaamheden onder contract van het zesde kaderprogramma van oktober 2003 en februari 2005 heeft geschonden;

-    de Commissie contractbreuk heeft gepleegd (artikel 1134, lid 1, van het Belgische Burgerlijk wetboek), en

-    de Commissie de verjaringstermijn voor het instellen van een vordering krachtens het recht van de Unie (zie artikel 46 [ex artikel 43] van het protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie) niet in acht heeft genomen.

Met het derde middel betoogt verzoekster dat de bevriezing van de betalingen in het kader van de overeenkomsten met ATHENA en JUDAICA, die onderdeel zijn van het eCONTENTPLUS-project, niet gerechtvaardigd was, aangezien:

de bevriezing niet is gebaseerd op de contractuele bepalingen van de overeenkomsten met ATHENA en JUDAICA;

ook niet op basis van de artikelen 106, lid 4, en 183 van verordening nr. 2342/2002 van de Commissie kan worden gerechtvaardigd;

artikel 183 van verordening nr. 2342/2002 van de Commissie evenmin van toepassing is;

de Commissie volgens verzoekster misbruik heeft gemaakt van haar positie door de betaling van de financiële bijdragen van de Gemeenschap in strijd met artikel 1134 van het burgerlijk wetboek eenzijdig en zonder reden te bevriezen, en

het beginsel "exceptio non adimpleti contractus" in casu evenmin geldt.

____________

1 - Verordening (EG,Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG,Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357, blz. 1)