Language of document : ECLI:EU:C:2014:48

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

6 februari 2014 (*)

„Gemeenschappelijk douanetarief – Tariefindeling – Gecombineerde nomenclatuur – Hoofdstuk 64 – Invoer van onderdelen die nodig zijn om schoenen voor sportbeoefening te vervaardigen – Post 6404 – Schoeisel, met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van textiel – Post 6406 – Delen van schoeisel – Algemene regel 2, sub a, voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur – Niet‑compleet of niet-afgewerkt artikel dat de ‚wezenlijke kenmerken van het complete of afgewerkte artikel vertoont’ – Artikel ‚dat in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat wordt aangeboden’ – Toelichting voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem – ‚Montagehandelingen’, met uitsluiting van ‚bewerkingshandelingen die de fabricage voltooien van onderdelen die bestemd zijn om te worden samengevoegd’”

In zaak C‑2/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) bij beslissing van 4 december 2012, ingekomen bij het Hof op 2 januari 2013, in de procedure

Directeur général des douanes et droits indirects,

Chef de l’agence de la direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières

tegen

Humeau Beaupréau SAS,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: A. Borg Barthet (rapporteur), kamerpresident, E. Levits en M. Berger, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Humeau Beaupréau SAS, vertegenwoordigd door F. Puel, avocat,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en C. Candat als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Keppenne en B.‑R. Killmann als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van algemene regel 2, sub a, voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), in de versie die gold ten tijde van de feiten van het hoofdgeding (hierna: „GN”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds de Directeur général des douanes et droits indirects (directeur-generaal voor douanerechten en indirecte belastingen) en de Chef de l’agence de la direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières (hoofd van het agentschap van de nationale directie voor douane-inlichtingen en douaneonderzoek) en anderzijds Humeau Beaupréau SAS (hierna: „Humeau”), een vennootschap naar Frans recht, betreffende de indeling in de GN van tussen mei 1998 en november 2000 vanuit China ingevoerde onderdelen die noodzakelijk zijn voor de vervaardiging van schoenen voor sportbeoefening.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De bij verordening nr. 2658/87 ingestelde GN is gebaseerd op het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”), dat is opgesteld door de Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie (hierna: „WDO”) en is ingevoerd bij het op 14 juni 1983 te Brussel gesloten Internationale Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, dat namens de Europese Economische Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB L 198, blz. 1). In de GN zijn de posten en onderverdelingen van het GS tot zes cijfers overgenomen, terwijl alleen het zevende en achtste cijfer verdere postonderverdelingen bevatten die specifiek zijn voor de GN.

4        Het eerste deel van de GN bevat een aantal inleidende bepalingen. In titel I van dat deel, waarin de algemene regels zijn neergelegd, bepaalt afdeling A, met het opschrift „Algemene regels voor de interpretatie van de [GN]”, het volgende:

„Voor de indeling van goederen in de [GN] gelden de volgende bepalingen.

1.      De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en – voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen – de navolgende regels.

2.      a)     De vermelding van een goed in een post heeft eveneens betrekking op dat goed in niet-complete of in niet‑afgewerkte staat, voor zover dit de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont. Deze vermelding heeft eveneens betrekking op een compleet of een afgewerkt goed of een op grond van de voorgaande volzin als zodanig aan te merken goed, indien het wordt aangeboden in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat.

[...]

6.      Voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen, alsmede ‚mutatis mutandis’ de vorenstaande regels, met dien verstande dat uitsluitend onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken. [...]”

5        In het tweede deel van de GN is een afdeling XII opgenomen, die met name het hoofdstuk 64, „Schoeisel, beenkappen en dergelijke artikelen; delen daarvan”, bevat.

6        Post 6404 van de GN, met het opschrift „Schoeisel, met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van textiel”, bevat onderverdeling 6404 11 00, die als volgt luidt:

„Sportschoeisel; tennisschoenen, basketbalschoenen, gymnastiekschoenen, trainingsschoenen en dergelijk schoeisel”.

7        Post 6406 van de GN draagt het opschrift „Delen van schoeisel (daaronder begrepen bovendelen, al dan niet voorzien van zolen, andere dan buitenzolen); inlegzolen, hielkussens en dergelijke artikelen; slobkousen, beenkappen en dergelijke artikelen, alsmede delen daarvan”.

8        Postonderverdeling 6406 10 heeft betrekking op „bovendelen en delen daarvan, andere dan contreforts en stijve toppen”.

9        Postonderverdeling 6406 20 ziet op „buitenzolen en hakken, van rubber of van kunststof”.

10      Artikel 249 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000 (PB L 311, blz. 17; hierna: „douanewetboek”), luidt als volgt:

„Het [C]omité [douanewetboek] kan elke kwestie in verband met de douaneregelgeving die door zijn voorzitter of door een vertegenwoordiger van een lidstaat wordt aangekaart, in behandeling nemen.”

 Toelichtingen op het GS

11      Onder de voorwaarden van artikel 8 van het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, keurt de WDO de door het comité voor het GS vastgestelde toelichtingen en indelingsadviezen goed.

12      De toelichting bij algemene regel 2, sub a, voor de interpretatie van het GS (hierna: „TGS betreffende regel 2, sub a”), welke regel identiek is aan algemene regel 2, sub a, voor de interpretatie van de GN, luidt als volgt:

„I)      Het eerste deel van regel 2a verruimt de draagwijdte van de posten waarin een bepaald artikel genoemd is, zodat zij niet alleen het complete artikel, maar ook het niet‑complete of niet-afgewerkte artikel omvatten, mits het in de staat waarin het wordt aangeboden de wezenlijke kenmerken van het complete of afgewerkte artikel vertoont.

[...]

Artikelen aangeboden in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat

V)      Het tweede deel van regel 2a bepaalt dat een compleet of afgewerkt artikel dat in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat wordt aangeboden, onder dezelfde post wordt ingedeeld als het overeenkomstige gemonteerd artikel. Het aanbieden in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat geschiedt vooral om redenen van verpakking, behandeling en transport.

VI)      Deze regel is eveneens van toepassing op een niet-compleet of niet-afgewerkt artikel dat in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat wordt aangeboden, voor zover dit krachtens het eerste deel van regel 2a als een compleet of als een afgewerkt artikel moet worden aangemerkt.

VII)      Voor de toepassing van deze regel moet als een gedemonteerd of een niet-gemonteerd artikel worden aangemerkt, een artikel waarvan de verschillende elementen zijn bestemd om te worden samengevoegd, hetzij met behulp van eenvoudige middelen (bouten en moeren, schroeven, enz.), hetzij bijvoorbeeld door klinken of lassen, dit echter onder de voorwaarde dat het om eenvoudige montagebewerkingen gaat.

      Dienaangaande is de complexiteit van de montagemethode niet relevant. De verschillende elementen mogen echter geen bewerkingen ter voltooiing van hun fabricage ondergaan.

      Niet-gemonteerde elementen die aanwezig zijn in een groter aantal dan nodig is om een compleet artikel te vormen, worden afzonderlijk ingedeeld.

VIII) Gevallen waarin deze regel kan worden toegepast, zijn vermeld in de algemene opmerkingen betreffende de afdelingen of hoofdstukken (bijvoorbeeld afdeling XVI, hoofdstukken 44, 86, 87 en 89).

IX)      In verband met de draagwijdte van de posten van de afdelingen I tot en met VI is dit deel van regel 2a praktisch niet van toepassing op de onder de posten van deze afdelingen vallende goederen.”

 Frans recht

13      Artikel 443, lid 1, van de Franse code des douanes (douanewetboek), zoals gewijzigd bij loi n° 77‑1453, du 29 décembre 1977, accordant des garanties de procédure aux contribuables en matière fiscale et douanière (wet nr. 77‑1453 van 29 december 1977 houdende toekenning van procedurele waarborgen aan de belastingplichtigen in belasting‑ en douaneaangelegenheden; JORF van 30 december 1977, blz. 6279), luidt als volgt:

„De commissie voor douanebemiddeling en ‑onderzoek is als volgt samengesteld:

–        een magistraat van de zittende magistratuur in het kader van de rechterlijke macht (de voorzitter);

–        twee bijzitters, die op basis van hun technische bekwaamheid worden aangewezen;

–        een raadsheer bij een administratieve rechtbank.

Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.”

14      Artikel 450 van dit wetboek, zoals gewijzigd bij loi n° 96‑314, du 12 avril 1996, portant diverses dispositions d’ordre économique et financier (wet nr. 96‑314 van 12 april 1996 houdende diverse economische en financiële bepalingen; JORF van 13 april 1996, blz. 5707), luidt:

„1.      Wanneer na de inklaring van de goederen bezwaren over de aard, de oorsprong of de waarde worden geuit bij controles en onderzoeken die onder de voorwaarden van met name de artikelen 63 ter, 65 en 334 hierboven worden uitgevoerd:

a)      kan elke partij de commissie voor douanebemiddeling en ‑onderzoek binnen twee maanden na de betekening van de bestuurshandeling waarbij de overtreding is vastgesteld, om advies verzoeken [...]

[...]

d)      worden, indien de zaak vervolgens door rechterlijke instanties wordt behandeld, de conclusies waartoe de commissie voor douanebemiddeling en ‑onderzoek in het kader van de sub a en b van dit artikel bedoelde raadpleging is gekomen, door de voorzitter van die commissie bij het gerechtelijk dossier gevoegd.

2.      In alle gevallen waarin een zaak aanhangig is gemaakt bij de rechterlijke instanties, wordt de commissie voor douanebemiddeling en ‑onderzoek, ongeacht of zij al dan niet vooraf is geraadpleegd, belast met het deskundigenonderzoek, indien de rechter die bevoegd is om uitspraak te doen op de douanegeschillen een dergelijk onderzoek beveelt.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

15      Humeau is een schoenenfabrikant die tussen mei 1998 en november 2000 vanuit China onderdelen heeft ingevoerd die nodig zijn om schoenen voor sportbeoefening te vervaardigen.

16      Zoals uit de aan het Hof overgelegde stukken blijkt, zijn de volgende onderdelen in identieke hoeveelheden ingevoerd:

–        schachten, die bij de douane zijn aangegeven onder postonderverdeling 6406 10 90 van de GN;

–        buitenzolen, die bij de douane zijn aangegeven onder de postonderverdelingen 6406 20 10 en 6406 20 90 van de GN;

–        binnenzolen, die bij de douane zijn aangegeven onder postonderverdeling 6406 99 80 van de GN, en

–        veters, die bij de douane zijn aangegeven onder postonderverdeling 6307 90 99 van de GN.

17      Op de buitenzolen, de binnenzolen en de schachten is een invoerrecht geheven van aanvankelijk 3,3 % (in 1998) en later 3 % (vanaf 1999), terwijl het invoerrecht voor de veters 6,3 % bedroeg.

18      Naar aanleiding van een controle in de kantoren van Humeau hebben de Franse douaneautoriteiten op grond van algemene regel 2, sub a, voor de interpretatie van de GN geoordeeld dat deze goederen moesten worden aangemerkt als in niet-gemonteerde staat aangeboden schoenen en derhalve moesten worden ingedeeld onder tariefpost 6404 11 00. Deze autoriteiten waren dus de mening toegedaan dat de goederen in kwestie na invoer niet meer hoefden te worden bewerkt, maar enkel nog hoefden te worden gemonteerd, zodat het douanerecht moest worden toegepast dat gold voor het afgewerkte product dat met de betrokken onderdelen moest worden samengesteld, te weten 17,6 % in 1998 en 17 % vanaf 1999. Bijgevolg hebben zij op 5 juni 2001 een proces-verbaal van overtreding opgemaakt.

19      Op 24 juli 2001 heeft Humeau de commissie voor douanebemiddeling en ‑onderzoek verzocht de zaak te onderzoeken. Bij advies van 2 juli 2002 heeft deze commissie zich op het standpunt gesteld dat de door Humeau ingevoerde onderdelen moesten worden ingedeeld als delen van schoeisel. In dat advies staat namelijk te lezen dat de commissie „na onderzoek van de stalen en na de toelichting over het fabricageprocedé, [tot de slotsom was gekomen] dat twee van de vier ingevoerde onderdelen, te weten de schacht en de buitenzool, bewerkingen ‚ter voltooiing van het fabricageprocedé’ hebben ondergaan (meer bepaald het ronden van het hielstuk met behulp van bevochtiging, wat de schacht betrof, alsook het opruwen van zowel de schacht als de zool), zodat het litigieuze artikel, ‚waarvan de diverse onderdelen – zoals in casu het geval is – bestemd zijn om te worden samengevoegd’, volgens de [TGS betreffende regel 2, sub a,] niet kan worden beschouwd als een artikel dat is aangeboden in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat in de zin van die regel”.

20      Op 8 juli 2004 hebben de douaneautoriteiten evenwel geoordeeld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen onder tariefpost 6404 11 00 vielen en hebben zij om die reden een navorderingsaanslag van 349 517 EUR vastgesteld.

21      Bij brief van 30 juli 2004 heeft Humeau bij deze autoriteiten bezwaar ingediend, waarmee zij aanvoerde dat deze aanslag ongegrond was.

22      Tegelijk hebben deze autoriteiten het Comité douanewetboek verzocht om een uitspraak over de tariefindeling van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen. Na een vergadering op 6 en 7 maart 2008 heeft dit comité geoordeeld dat „de niet-samengevoegde onderdelen enkel hoeven te worden gemonteerd [zie de eerste alinea en de eerste zin van de tweede alinea van punt VII van de TGS betreffende regel 2, sub a,] en dat het nog niet afgewerkte artikel de essentiële kenmerken vertoont van het afgewerkte artikel in de zin van het eerste deel van algemene regel 2[, sub a,] voor de interpretatie van de GN”.

23      Op 11 juni 2008 hebben de douaneautoriteiten het bezwaar afgewezen.

24      Vervolgens heeft Humeau op 29 juli 2008 bij het Tribunal d’instance du 11e arrondissement de Paris (kantongerecht van het 11e arrondissement van Parijs) beroep tot nietigverklaring van de voornoemde navorderingsaanslag ingesteld. Bij vonnis van 16 maart 2010 heeft die rechterlijke instantie het beroep van Humeau toegewezen en in dit verband met name overwogen dat „het besluit van de douaneautoriteiten dat sprake was van een inbreuk, was gebaseerd op een onjuiste beoordeling van de handelingen die nodig waren om tot een afgewerkt product te komen”.

25      In het kader van het hoger beroep dat de douaneautoriteiten tegen dat vonnis hebben ingesteld, heeft ook de Cour d’appel de Paris (hof van beroep te Parijs) geoordeeld dat de door hen gegeven beschrijving van de handelingen die noodzakelijk waren om met een reeks onderdelen een afgewerkt product te vervaardigen, niet strookte met de werkelijkheid. Volgens die beschrijving „[hoefden] de [onderdelen] technisch gezien [namelijk] enkel te worden gelijmd teneinde [de schoenen] samen te stellen”.

26      De Cour d’appel de Paris was van oordeel dat sommige onderdelen bewerking behoefden, zoals het opruwen van de buitenzool en de binnenkant van de schacht en het afwerken van de zoolrand, en dat bepaalde handelingen meer inhielden dan een eenvoudige – of zelfs een complexe – samenvoeging, zoals de schacht om de leest brengen en vastzetten en het hielstuk de juiste vorm geven. Op basis daarvan heeft zij geconcludeerd dat de vaststelling dat Humeau een douanerechtelijke overtreding had begaan, berustte op een onjuiste beoordeling van de handelingen die nodig waren om tot een afgewerkt product te komen, en heeft zij de navorderingsaanslag van 8 juli 2004 nietig verklaard.

27      De douaneautoriteiten hebben bij de verwijzende rechter cassatieberoep ingesteld tegen dat arrest. Tot staving daarvan hebben zij met name betoogd dat de Cour d’appel de Paris algemene regel 2, sub a, voor de interpretatie van het GS en punt VII van de TGS betreffende die regel heeft geschonden door te oordelen dat het opruwen van de ingevoerde schacht en buitenzool en het ronden van het in de schacht ingepaste hielstuk bewerkingshandelingen zijn die de fabricage van de ingevoerde schachten en buitenzolen voltooien, terwijl bij die handelingen in feite slechts geprefabriceerde onderdelen worden samengevoegd teneinde een schoen te vormen.

28      In die omstandigheden heeft de Cour de cassation de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moeten het ronden van een hielstuk van een schacht alsook het opruwen van dat hielstuk en een buitenzool, die in het productieproces van een schoen plaatsvinden vooraleer de delen van de schoen worden samengevoegd, aangemerkt worden als ‚montagehandelingen’ dan wel als ‚bewerkingen ter voltooiing van [de] fabricage [ervan]’ in de zin van punt VII [van de TGS betreffende regel 2, sub a]?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

29      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of het ronden van het hielstuk, en het opruwen van het bovendeel en de buitenzool, die in het kader van het fabricageprocedé van een schoen plaatsvinden vóór deze onderdelen worden samengevoegd, „montagehandelingen” zijn, dan wel „bewerkingen ter voltooiing van [de] fabricage [ervan]”, in de zin van punt VII van de TGS betreffende regel 2, sub a.

30      Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat de vermelding van een bepaald goed in een post volgens de eerste zin van algemene regel 2, sub a, voor de interpretatie van de GN eveneens betrekking heeft op dat goed in niet-complete of in niet‑afgewerkte staat, indien dit goed in die staat reeds de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont. Luidens de tweede zin van die algemene regel 2, sub a, heeft deze vermelding eveneens betrekking op een compleet of een afgewerkt goed, of een op grond van de eerste zin als zodanig aan te merken goed, dat wordt aangeboden in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat.

31      Punt VII van de TGS betreffende regel 2, sub a, preciseert in dit verband dat een artikel waarvan de verschillende elementen zijn bestemd om te worden samengevoegd, als een gedemonteerd of een niet-gemonteerd artikel moet worden aangemerkt, op voorwaarde dat voor die samenvoeging enkel montagebewerkingen nodig zijn, en dat de verschillende elementen geen bewerkingen ter voltooiing van hun fabricage ondergaan.

32      De toelichtingen van de WDO zijn weliswaar belangrijke instrumenten om een uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief te verzekeren en zijn als zodanig waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging ervan (zie met name arrest van 20 juni 2013, Agroferm, C‑568/11, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak), maar zij zijn rechtens niet bindend (zie met name arresten van 11 juli 1980, Chem-Tec, 798/79, Jurispr. blz. 2639, punt 11; 16 juni 1994, Develop Dr. Eisbein, C‑35/93, Jurispr. blz. I‑2655, punt 21, en 15 november 2012, Kurcums Metal, C‑558/11, punt 30).

33      Derhalve moet de gestelde vraag in die zin worden geherformuleerd dat de verwijzende rechter daarmee in wezen wenst te vernemen of algemene regel 2, sub a, voor de interpretatie van de GN aldus moet worden uitgelegd dat een bovendeel, een buitenzool en een binnenzool een in niet-gemonteerde staat aangeboden artikel vormen dat de essentiële kenmerken van een schoen vertoont, en dus onder tariefpost 6404 van de GN vallen, wanneer het bovendeel en de buitenzool na invoer nog moeten worden opgeruwd vooraleer te worden samengevoegd, en een in het bovendeel in te passen hielstuk nog moet worden gerond met behulp van bevochtiging.

34      De kenmerken van een schoen liggen hoofdzakelijk in de combinatie van het bovendeel en de buitenzool. Die onderdelen vertegenwoordigen immers het grootste gedeelte van het complete artikel dat zij dienen te vormen en geven dat artikel de aanblik van een schoen. Bovendien omsluiten en beschermen zij de voet van de gebruiker en zorgen zij er dus voor dat de schoen zijn hoofdfunctie kan vervullen.

35      Dienaangaande is ook van belang dat overeenkomstig de tariefposten 6401 tot en met 6405 van de GN het bovendeel en de buitenzool van de schoen moeten worden onderzocht teneinde vast te stellen onder welke tariefpost deze schoen moet worden ingedeeld.

36      Tot slot vormen de bovendelen volgens de bewoordingen van tariefpost 6406 van de GN „delen van schoeisel”, zelfs al zijn zij voorzien van andere zolen dan buitenzolen. Hieruit volgt a contrario dat wanneer een geheel bestaat uit een bovendeel dat voorzien is van een buitenzool, dit niet onder post 6406 van de GN kan worden ingedeeld en derhalve onder een van de posten 6401 tot en met 6405 van de GN valt, die betrekking hebben op complete schoenen.

37      Een geheel dat is samengesteld uit een bovendeel, een buitenzool en een binnenzool moet dus overeenkomstig algemene regel 2, sub a, eerste zin, van de GN worden beschouwd als een goed dat de essentiële kenmerken van een schoen vertoont.

38      Wat vervolgens de vraag betreft of de door Humeau ingevoerde goederen moeten worden beschouwd als „niet-gemonteerde” schoenen in de zin van die regel, moet worden geconstateerd dat de GN geen enkele definitie bevat van het begrip „niet-gemonteerd” in de zin van algemene regel 2, sub a, van deze nomenclatuur.

39      In de toelichtingen op het GS, die volgens de in punt 32 van dit arrest aangehaalde rechtspraak belangrijke instrumenten zijn om een uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief te verzekeren en als zodanig waardevolle hulpmiddelen zijn bij de uitlegging ervan, en meer bepaald in punt VII van de TGS betreffende regel 2, sub a, is evenwel aangegeven dat „als een gedemonteerd of een niet-gemonteerd artikel [moet] worden aangemerkt, een artikel waarvan de verschillende elementen zijn bestemd om te worden samengevoegd, [...] bijvoorbeeld door klinken of lassen, dit echter onder de voorwaarde dat het om eenvoudige montagebewerkingen gaat”. Voorts „[mogen d]e verschillende elementen [...] geen bewerkingen ter voltooiing van hun fabricage ondergaan”.

40      Wat allereerst het opruwen van het bovendeel en de buitenzool betreft, volgt uit de schriftelijke opmerkingen van de Franse Republiek en de Europese Commissie dat een dergelijke handeling in het kader van het fabricageprocedé van een schoen inhoudt dat de gedeelten van het bovendeel en van de buitenzool die met elkaar in aanraking moeten komen, worden afgeschuurd teneinde beter te kunnen worden gelijmd.

41      Indien die handeling, zoals de Franse Republiek en de Commissie betogen, inderdaad uitsluitend bedoeld is om het bovendeel en de buitenzool beter aan elkaar te laten kleven, hetgeen de verwijzende rechter moet nagaan, moet zij dus worden beschouwd als een fase van het lijmprocedé en kan zij als zodanig niet worden aangemerkt als een „[bewerking] ter voltooiing van [de] fabricage” van deze onderdelen, in de zin van punt VII van de TGS betreffende regel 2, sub a.

42      Wat vervolgens de handeling betreft waarbij het hielstuk met behulp van bevochtiging wordt gerond, zij er meteen op gewezen dat uit het dossier blijkt dat de hielstukken, anders dan de bovendelen, de binnenzolen en de buitenzolen, niet zijn ingevoerd, maar het voorwerp van een intracommunautaire verwerving hebben uitgemaakt.

43      Uit de punten VI en VII van de TGS betreffende regel 2, sub a, volgt dat het vereiste dat bij de samenvoeging van de verschillende onderdelen enkel montagehandelingen worden verricht en geen handelingen waarmee de fabricage van die onderdelen wordt voltooid, in het geval van een niet-compleet artikel dat in niet-gemonteerde staat wordt aangeboden betrekking heeft op de onderdelen die ter inklaring bij de douaneautoriteiten zijn aangeboden.

44      Het is daarentegen niet van belang dat onderdelen die het voorwerp van een intracommunautaire verwerving hebben uitgemaakt – zoals het in het hoofdgeding aan de orde zijnde hielstuk – zijn bewerkt vooraleer zij met de ingevoerde onderdelen zijn samengevoegd.

45      Anders zou de tariefindeling van de ingevoerde onderdelen immers afhangen van een omstandigheid die niet inherent is aan deze goederen, aangezien de douaneautoriteiten niet kunnen nagaan of onderdelen die niet bij hen zijn aangeboden al dan niet dienen te worden bewerkt vóór zij met de ingevoerde onderdelen kunnen worden samengevoegd, zodat zou worden afgedaan aan de doelstelling inzake eenvoud van de douanecontroles en rechtszekerheid, die aan deze indeling ten grondslag moet liggen.

46      De handeling waarbij het hielstuk met behulp van bevochtiging wordt gerond is in het hoofdgeding dus niet relevant in het kader van de toepassing van algemene regel 2, sub a, voor de interpretatie van de GN, en dit ongeacht de kwalificatie van deze handeling in het licht van punt VII van de TGS betreffende regel 2, sub a.

47      Het is tot slot echter wel van belang te onderzoeken of bij de invoeging van het hielstuk een of andere bewerking van de ingevoerde onderdelen plaatsvindt.

48      Onder voorbehoud van een door de verwijzende rechter te verrichten verificatie, blijkt in dit verband niet dat de handeling waarbij een hielstuk wordt toegevoegd aan het bovendeel van de schoen meer inhoudt dan het invoegen en vastmaken van dat onderdeel tussen het buitenste gedeelte en de voering van het bovendeel van de schoen.

49      Indien dit inderdaad zo blijkt te zijn, is deze stap een montagehandeling en kan hij als zodanig dus niet worden beschouwd als een bewerking ter voltooiing van de fabricage van het bovendeel, in de zin van punt VII van de TGS betreffende regel 2, sub a.

50      In dit verband heeft het Comité douanewetboek na de vergadering van 6 en 7 maart 2008 in verband met de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen geoordeeld dat „voor de samenvoeging van de niet-samengevoegde onderdelen enkel montagehandelingen nodig zijn”.

51      De conclusies van het Comité douanewetboek zijn weliswaar rechtens niet bindend, maar vormen wel belangrijke instrumenten om ervoor te zorgen dat de douaneautoriteiten van de lidstaten het douanewetboek eenvormig toepassen en kunnen als zodanig worden beschouwd als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging van dit wetboek (zie met name arrest van 22 mei 2008, Ecco Sko, C‑165/07, Jurispr. blz. I‑4037, punt 47).

52      Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat algemene regel 2, sub a, voor de interpretatie van de GN aldus moet worden uitgelegd dat een bovendeel, een buitenzool en een binnenzool een in niet-gemonteerde staat aangeboden artikel vormen dat de essentiële kenmerken van een schoen vertoont, en dus onder tariefpost 6404 van de GN vallen, in een geval waarin – na de invoer van deze onderdelen en met het oog op de samenvoeging ervan – een hielstuk nog moet worden ingevoegd in het bovendeel, en de buitenzool en het bovendeel nog moeten worden opgeruwd.

 Kosten

53      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

Algemene regel 2, sub a, voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, in de versie die gold ten tijde van de feiten van het hoofdgeding, moet aldus worden uitgelegd dat een bovendeel, een buitenzool en een binnenzool een in niet-gemonteerde staat aangeboden artikel vormen dat de essentiële kenmerken van een schoen vertoont, en dus onder tariefpost 6404 van deze gecombineerde nomenclatuur vallen, in een geval waarin – na de invoer van deze onderdelen en met het oog op de samenvoeging ervan – een hielstuk nog moet worden ingevoegd in het bovendeel, en de buitenzool en het bovendeel nog moeten worden opgeruwd.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.