Language of document : ECLI:EU:T:2008:18

ARREST VAN HET GERECHT

(Vijfde kamer)

30 januari 2008

Zaak T‑85/04

Guido Strack

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Beoordelingsronde 2001/2002 – Regelmatigheid van beoordelingsronde”

Betreft: Beroep tot nietigverklaring van de beoordelingsronde 2001/2002 voor zover deze verzoeker betreft en van het besluit houdende vaststelling van verzoekers loopbaanontwikkelingsrapport over deze beoordelingsperiode.

Beslissing: Het besluit houdende vaststelling van verzoekers loopbaanontwikkelingsrapport over de beoordelingsperiode 2001/2002 wordt nietig verklaard. De Commissie wordt verwezen in de kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beoordeling – Interne richtlijnen van een instelling – Rechtsgevolgen – Beperkingen – Inachtneming van hiërarchie der normen

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

In beginsel is er niets tegen dat het tot aanstelling bevoegd gezag via een intern besluit van algemene aard regels stelt voor de uitoefening van de hem bij het Statuut verleende discretionaire bevoegdheid. De bevoegdheid om van dergelijke interne richtlijnen gebruik te maken is echter onderworpen aan bepaalde beperkingen en, met name, aan de verplichting om het beginsel van de hiërarchie der normen in acht te nemen.

Een interne richtlijn is een regel van lagere rang dan het Statuut en dan de regeling die voor de toepassing van het Statuut is vastgesteld. Interne richtlijnen op het gebied van de beoordeling die door de gemeenschapsinstellingen worden vastgesteld kunnen daarom geen wettige regels geven die afwijken van de bepalingen van het Statuut of van door diezelfde instellingen vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut.

Zodoende kon de Commissie, waar de bij die instelling geldende algemene uitvoeringsbepalingen in bepaalde gevallen van wijziging van taken of van hiërarchieke meerdere voorzagen in een verplichting om gedeeltelijke beoordelingsrapporten op te stellen en de daarin toegewezen punten te wegen, in een interne richtlijn betreffende de beoordeling van het personeel gedurende een overgangsperiode die samenviel met een wijziging van het beoordelingssysteem, niet bepalen dat de beoordeling werd opgesteld door de hiërarchieke meerdere die deze functie aan het einde van de beoordelingsperiode uitoefende en dat de vroegere hiërarchieke meerderen slechts behoefden te worden geraadpleegd.

(cf. Punten 38‑42)

Referentie: Gerecht 1 december 1983, Blomefield/Commissie, 190/82, Jurispr. blz. 3981, punt 1; Gerecht, 5 oktober 1995, Alexopoulou/Commissie, T‑17/95, JurAmbt blz. I‑A‑227 en II‑ 683, punt 23, Gerecht, 2 juli 1998, Ouzounoff Popoff/Commissie, T‑236/97, JurAmbt. blz. I‑A‑311 en II‑ 905, punt 44; Gerecht, 8 december 2005, Merladet/Commissie, T‑198/04, JurAmbt. blz. I‑A‑403 en II‑1833, punten 38, 40, 41 en 43