Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 28 januari 2023 door Thomas Heidmann tegen de beschikking van het Gerecht (Vijfde kamer) van 18 november 2022 in zaak T-586/22, Heidmann/Parlement en Raad

(Zaak C-43/23 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Thomas Heidmann (vertegenwoordiger: S. Manna, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Hof om vernietiging van beschikking T-586/22 van 18 november 2022 in zijn geheel omdat het Gerecht blijk heeft gegeven van meerdere onjuiste rechtsopvattingen.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn hogere voorziening voert rekwirant vijf middelen aan:

Eerste middel: het Gerecht van de Europese Unie (hierna: „Gerecht”) heeft de door de heer Heidmann aangevoerde middelen onjuist opgevat. Het Gerecht zou in de zaak uitspraak gedaan alsof de heer Heidmann een beroep deed op de vrijheid van verkeer, terwijl zijn verzoekschrift gebaseerd was op het recht op gezondheid en het leven.

Tweede middel: onjuiste rechtsopvatting betreffende de voorwaarde dat de bestreden verordening rechtstreeks gevolgen heeft voor de rechtspositie van de rekwirant. Het Gerecht heeft geoordeeld hebben dat de bestreden verordeningen geen gevolgen hebben voor de rechtspositie van rekwirant omdat zij alleen maar een technisch kader vaststellen.

Het is juist dat verordening (EU) een technisch kader vaststelt, maar zij heeft volgens rekwirant rechtstreeks gevolgen voor de rechtspositie van rekwirant en van om het even welke burger van de Unie die een Europees digitaal covid-19-certificaat wenst te ontvangen.

Derde middel: onjuiste rechtsopvatting betreffende de voorwaarde inzake de beoordelingsbevoegdheid van de adressaten van de bestreden handeling. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de bestreden verordeningen alleen maar een technisch kader vaststellen waarbij de lidstaten voor de toepassing daarvan over een zekere beoordelingsmarge beschikken, zodat niet kan geoordeeld worden dat deze verordeningen automatisch toepassing vinden.

Volgens rekwirant gaat het in casu echter om een verordening met algemene strekking die een technisch kader vaststelt dat het mogelijk maakt om aan alle burgers van de Unie een rechtstreeks in het nationale recht van toepassing zijnde digitaal covid-19-certificaat te verstrekken. De lidstaten zouden daarbij geen enkele beoordelingsvrijheid hebben: ofwel beantwoordt hun covid-19-certificaat aan de vereisten van de verordening en kan de burger aanspraak maken op een Europees digitaal covid-19-certificaat, ofwel beantwoordt het niet daaraan en wordt hem geen Europees digitaal covid-19-certificaat afgegeven.

Vierde middel: onjuiste rechtsopvatting inzake de geschiktheid van het beroep om een persoonlijk voordeel te verschaffen aan de partij die het heeft ingesteld. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de nietigverklaring van de bestreden verordeningen geen voordeel kan verschaffen aan de burgers aangezien zij slechts een technisch kader vaststellen. Het kan evenwel niet worden ontkend dat de nietigverklaring van de bestreden verordeningen ertoe kan leiden dat de gezondheid en het leven van burger van de Unie wordt beschermd, gelet op de bepalingen van die verordeningen op grond waarvan een Europees digitaal covid-19-certificaat wordt afgegeven aan personen die niet getest zijn.

Vijfde middel: niet-eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel door het besluit om de duur van de regeling te verlengen tot 30 juni 2023. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het evenredigheidsbeginsel in acht was genomen „gezien de onzekerheden die voortbestaan inzake de toekomstige ontwikkeling van de pandemie”. Zodoende beroept het Gerecht zich echter op het voorzorgsbeginsel. Dat is evenwel iets anders dan het evenredigheidsbeginsel dat een – in dit geval wetenschappelijke – rechtvaardigingsgrond vereist, en geen vage veronderstellingen.

____________