Language of document : ECLI:EU:T:2003:114

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer - uitgebreid)

10 april 2003 (1)

„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Verordening (EG) nr. 659/1999 - Artikel 15 - Verjaringstermijn - Terugvordering van steun - Stuitingshandeling“

In zaak T-369/00,

Département du Loiret, vertegenwoordigd door A. Carnelutti, advocaat,

verzoeker,

ondersteund door

Scott SA, gevestigd te Saint-Cloud (Frankrijk), vertegenwoordigd door Sir Jeremy Lever, QC., G. Peretz, barrister, en R. Griffith, solicitor, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënte,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Rozet en J. Flett als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2002/14/EG van de Commissie van 12 juli 2000 betreffende door Frankrijk verleende staatssteun ten behoeve van Scott Paper SA/Kimberly-Clark (PB L 12, blz. 1),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: J. D. Cooke, kamerpresident, R. García-Valdecasas, P. Lindh, N. J. Forwood en H. Legal, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 september 2002,

het navolgende

Arrest

Rechtskader

Verordening (EG) nr.659/1999

1.
    Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1) bevat de procedurele voorschriften inzake staatssteun.

2.
    Artikel 15 van deze verordening luidt:

„Verjaring

1.    De bevoegdheden van de Commissie om steun terug te vorderen verjaren na een termijn van tien jaar.

2.    Deze termijn gaat in op de dag waarop de onrechtmatige steun als individuele steun of in het kader van een steunregeling aan de begunstigde is verleend. Door elke maatregel van de Commissie of een op haar verzoek optredende lidstaat ten aanzien van de onrechtmatige steun wordt de verjaring gestuit. Na elke stuiting begint de termijn van voren af aan te lopen. De verjaring wordt geschorst, zolang over de beschikking van de Commissie een beroep aanhangig is bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

3.    Steun ten aanzien waarvan de verjaringstermijn is verstreken, wordt als bestaande steun beschouwd.“

3.
    Artikel 30 van verordening nr. 659/1999 bepaalt:

„Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.“

Feiten

4.
    Na aanbiedingen van de stad Orléans (Frankrijk) aan Scott Paper Company (hierna: „Scott“) sloten de stad Orléans, verzoeker en Scott op 31 augustus 1987 een overeenkomst. Volgens deze overeenkomst zou Scott in het departement Loiret op een terrein van 48 ha in het industriegebied La Saussaye een fabriek gaan bouwen. De overeenkomst had verder betrekking op de aankoop van dat terrein en op de berekening van de waterzuiveringsheffing; het tarief zou 25 % bedragen van het laagste tarief dat door de andere ondernemingen werd betaald. De stad Orléans bood ook aan om het terrein kosteloos bouwrijp te maken.

5.
    Volgens de overeenkomst droegen verzoeker en de stad Orléans maximaal 80 miljoen Franse francs (FRF) bij aan de kosten van het bouwrijp maken van het terrein voor Scott. De koopprijs van de grond inclusief bouwrijpmakingskosten werd uiteindelijk vastgesteld op 31 miljoen FRF.

6.
    In november 1996 publiceerde de Franse Cour des Comptes (Rekenkamer) een bijzonder openbaar rapport - „Les interventions des collectivités territoriales en faveur des entreprises“ (maatregelen van de territoriale overheden ten behoeve van ondernemingen), november 1996, Parijs - waarin de aandacht werd gevestigd op een aantal maatregelen waarmee de Franse territoriale lichamen bepaalde ondernemingen mogelijk hadden ondersteund, en in het bijzonder op de overdracht van een terrein van 48 ha in het industriegebied La Saussaye aan Scott.

7.
    Na publicatie van dit rapport ontving de Commissie bij brief van 23 december 1996 een klacht over de preferentiële voorwaarden waartegen de stad Orléans en de Conseil général van het departement Loiret het terrein van 48 ha aan Scott hadden verkocht, en over het tarief voor de zuiveringsheffing dat voor Scott gold.

8.
    Bij brief van 17 januari 1997 verzocht de Commissie de Franse autoriteiten om nadere inlichtingen. In de daaraanvolgende correspondentie tussen de Franse autoriteiten en de Commissie tussen januari 1997 en april 1998 verstrekten de Franse autoriteiten gedeeltelijk de gevraagde inlichtingen en toelichtingen, met name bij brieven van 19 maart, 21 april en 29 mei 1997. Op 8 augustus 1997 verzocht de Commissie de Franse autoriteiten opnieuw om nadere toelichting. Op 3 november 1997 ontving de Commissie nadere inlichtingen van hen en op 8 december 1997, 29 januari 1998 en 1 april 1998 van de klager.

9.
    Bij brief van 10 juli 1998 lichtte de Commissie de Franse autoriteiten in over haar besluit van 20 mei 1998 om „gezien de twijfel die nog altijd bestond over de voorwaarden waarop de Franse autoriteiten ten opzichte van Scott hadden gehandeld en de verenigbaarheid daarvan met het Verdrag“ de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden, en verzocht zij hun opmerkingen in te dienen alsmede bepaalde vragen te beantwoorden (hierna: „besluit tot inleiding van de procedure“). In deze brief verzocht de Commissie de Franse autoriteiten ook om Scott op de hoogte te stellen van de inleiding van de procedure en van de mogelijkheid van terugvordering van alle onrechtmatige steun. Met de publicatie van de voormelde brief in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 30 september 1998 (PB L 301, blz. 4) zijn belanghebbenden over de inleiding van de procedure ingelicht en is hun verzocht eventuele opmerkingen over de betrokken maatregelen in te dienen.

10.
    Bij brief van 25 november 1998 maakten de Franse autoriteiten opmerkingen over het besluit tot inleiding van de procedure.

11.
    Na van de opmerkingen van de Franse autoriteiten en de derden kennis te hebben genomen, verzocht de Commissie de Franse autoriteiten opnieuw om aanvullende inlichtingen. Aangezien deze slechts gedeeltelijk antwoordden, maande de Commissie hun op 8 juli 1999 aan, de nodige informatie te verstrekken. Op 15 oktober 1999 gaven de Franse autoriteiten gedeeltelijk gevolg aan deze eis.

12.
    Op 22 maart 1999 stelde de Raad verordening nr. 659/1999 vast, die overeenkomstig artikel 30 ervan op 16 april 1999 in werking is getreden.

Bestreden beschikking

13.
    Op 12 juli 2000 gaf de Commissie beschikking 2002/14/EG, Scott Paper SA/Kimberly-Clark (PB L 12, blz. 1) betreffende door Frankrijk verleende staatssteun ten behoeve van Scott (hierna: „bestreden beschikking“), waarvan artikel 1 luidt:

„De staatssteun in de vorm van de voorkeursprijs voor een terrein en van een voorkeurtarief voor de zuiveringsheffing, die Frankrijk ten gunste van Scott tot uitvoering heeft gebracht voor een bedrag van 39,58 miljoen FRF (6,03 miljoen euro) of, in de geactualiseerde waarde, van 80,77 miljoen FRF (12,3 miljoen euro) ten aanzien van de voorkeursprijs voor het terrein [...], is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.“

14.
    Artikel 2 van de bestreden beschikking luidt:

„1.    Frankrijk neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde en reeds onrechtmatig ter beschikking gestelde steun terug te vorderen van de begunstigde.

2.    De terugvordering heeft onverwijld plaats overeenkomstig de procedures van het nationale recht, voorzover die de onmiddellijke en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze beschikking mogelijk maken. De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun ter beschikking van de begunstigde is gesteld tot de datum van de terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op basis van de referentievoet die gehanteerd wordt voor de berekening van het subsidie-equivalent in het kader van steunmaatregelen met regionale strekking.“

15.
    In de bestreden beschikking stelde de Commissie zich op het standpunt dat de verjaringstermijn die in artikel 15 van verordening nr. 659/1999 is bepaald voor haar bevoegdheid om onrechtmatige steun terug te vorderen, in casu was gestuit. Elke maatregel van de Commissie met betrekking tot de onrechtmatige steun stuitte immers de verjaring (zie punt 219 van de considerans van de bestreden beschikking).

16.
    De Commissie stelde vast dat de litigieuze steun op 31 augustus 1987 was verleend. De eerste maatregel, in de vorm van een officieel informatieverzoek aan de Franse autoriteiten, die zij had genomen, dateerde van 17 januari 1997. De verjaringstermijn was dus gestuit vóór het verstrijken van de termijn van tien jaar, zodat de Commissie de bevoegdheid had om de betrokken steun terug te vorderen (zie punt 220 van de considerans van de bestreden beschikking).

17.
    In de bestreden beschikking weerlegt de Commissie het argument van Scott dat de verjaringstermijn de steunontvanger beoogt te beschermen en derhalve pas gestuit wordt nadat deze kennis heeft gekregen van het onderzoek van de Commissie naar de steun. De vraag wie uiteindelijk baat heeft bij de verjaringstermijn, staat volgens de Commissie los van die van de berekeningswijze daarvan. Bovendien, aldus de Commissie, heeft artikel 15 van verordening nr. 659/1999 geen betrekking op derden en ziet het alleen op de relatie tussen haarzelf en de lidstaten. De Commissie heeft dus geen mededelingsplicht jegens derden. Laatstgenoemden kunnen aan artikel 15 van deze verordening geen enkel specifiek recht ontlenen. In een procedure over staatssteun hebben zij slechts de procedurele rechten die voortvloeien uit artikel 88, lid 2, EG (zie de punten 221-223 van de considerans van de bestreden beschikking).

18.
    De term begunstigde van de steun wordt in artikel 15 van verordening nr. 659/1999 slechts genoemd om de datum te bepalen waarop de verjaringstermijn ingaat, namelijk „de dag waarop de onrechtmatige steun aan de begunstigde is verleend“ (zie punt 223 van de considerans van de bestreden beschikking).

19.
    De Commissie herinnert er ook aan dat de steunontvanger moet verifiëren of de aan hem verleende steun is aangemeld. Wanneer geen aanmelding heeft plaatsgevonden en geen goedkeuring is verleend, is er geen rechtszekerheid (zie punt 224 van de considerans van de bestreden beschikking).

Procesverloop en conclusies van partijen

20.
    Bij op 4 december 2000 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoeker het onderhavige beroep ingesteld. In zijn verzoekschrift heeft hij verzocht de onderhavige zaak onmiddellijk te voegen met zaak T-366/00, die Scott op 30 november 2000 tegen de bestreden beschikking heeft ingesteld.

21.
    Bij op 19 maart 2001 ter griffie neergelegde akte heeft Scott verzocht in de onderhavige procedure te mogen tussenkomen ter ondersteuning van verzoekers conclusies.

22.
    Op 25 april 2001 heeft het Gerecht krachtens artikel 64, lid 3, sub e, van zijn Reglement voor de procesvoering een informele vergadering georganiseerd voor zowel de onderhavige zaak als zaak T-366/00, waarop het door verzoeker in de onderhavige zaak ingediende verzoek tot voeging van deze twee zaken en de mogelijkheid om overeenkomstig Scott's verzoek in zaak T-366/00 vóór de behandeling ten gronde over de verjaring uitspraak te doen, zijn besproken.

23.
    Op rapport van de rechter-rapporteur en in het licht van de op de informele vergadering geuite standpunten heeft het Gerecht (Vijfde kamer - uitgebreid) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en deze te beperken tot de middelen betreffende verjaring van de bevoegdheid van de Commissie om terugvordering van de staatssteun te gelasten die Frankrijk in de vorm van de voorkeursprijs voor een terrein van 48 ha in het industriegebied La Saussaye heeft verleend.

24.
    Bij beschikking van de president van de Vijfde kamer (uitgebreid) van 10 mei 2001 is Scott in de onderhavige zaak toegelaten tot interventie ter ondersteuning van verzoekers conclusies.

25.
    Partijen zijn ter terechtzitting van 26 september 2002 gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht.

26.
    In het onderhavige arrest beperkt het Gerecht zich dus tot het onderzoek van de vordering tot nietigverklaring van artikel 2 van de bestreden beschikking, voorzover deze is gebaseerd op het middel inzake schending van artikel 15 van verordening nr. 659/1999.

27.
    In deze context concludeert verzoeker dat het het Gerecht behage:

-    artikel 2 van de bestreden beschikking nietig te verklaren voorzover de in de vorm van de voorkeursprijs voor een terrein verleende staatssteun onrechtmatig wordt verklaard en terugbetaling wordt gelast van een bedrag van 39,58 miljoen FRF (6,03 miljoen euro) of, in de geactualiseerde waarde, van 80,77 miljoen FRF (12,3 miljoen euro);

-    de Commissie in de kosten te verwijzen.

28.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep ongegrond te verklaren;

-    verzoeker in de kosten te verwijzen.

29.
    Scott, interveniënte aan de zijde van verzoeker, concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep gegrond te verklaren;

-    de Commissie in de kosten te verwijzen.

In rechte

30.
    Aan verzoekers vordering tot nietigverklaring wegens verjaring ligt één enkel middel ten grondslag: schending van artikel 15 van verordening nr. 659/1999. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen. Het eerste betreft de toepassing van verordening nr. 659/1999 op de onderhavige zaak, en het tweede het feit dat de verjaring alleen kan worden gestuit door een „gezagshandeling“ van de Commissie en niet door gewone informatieverzoeken aan de Franse autoriteiten.

Het eerste middelonderdeel: toepassing van verordening nr. 659/1999 op de onderhavige zaak

Argumenten van partijen

31.
    Volgens verzoeker is de bevoegdheid van de Commissie om terugvordering te gelasten van de steun voor het terrein van La Saussaye bij de begunstigde Scott, verjaard ingevolge artikel 15 van verordening nr. 659/1999.

32.
    Hij betwist het argument van de Commissie dat verordening nr. 659/1999 in casu niet van toepassing is. Zijns inziens erkent de Commissie in de bestreden beschikking dat verordening nr. 659/1999 van toepassing is, aangezien zij, na de inhoud daarvan in herinnering te hebben gebracht, opmerkt dat de verjaring is gestuit door de toezending van informatieverzoeken aan de Franse autoriteiten, met name op 17 januari 1997. De rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van de bestreden beschikking moet evenwel uitgaan van de inhoud ervan zoals die blijkt uit de uitdrukkelijke bewoordingen ervan. Volgens verzoeker heeft de Commissie in haar verweerschrift de motivering van de bestreden beschikking gewijzigd, aangezien zij thans stelt dat de stuitingshandeling het besluit tot inleiding van de procedure van 20 mei 1998 is geweest. Dit betoog, dat voor het eerst in het verweerschrift wordt aangevoerd en in de motivering van de bestreden beschikking niet voorkomt, kan niet achteraf worden aanvaard.

33.
    Volgens verzoeker is verordening nr. 659/1999, die ongetwijfeld van procedurele aard is, van toepassing op de lopende procedures inzake staatssteun, waarin vóór haar inwerkingtreding nog geen definitieve beslissing is genomen. Een bijzonderheid van deze verordening is dat er geen overgangsbepaling is. Deze verordening, die een vaste praktijk inzake de toepassing van artikel 88 EG codificeert en versterkt, vormt „een onscheidbaar procedureel geheel“ dat bestemd is om, behoudens in de tekst van deze verordening aangegeven uitzonderingen, onmiddellijk op alle lopende zaken te worden toegepast. Volgens vaste rechtspraak zijn procedureregels in het algemeen toepasselijk op alle bij hun inwerkingtreding aanhangige gedingen (arrest Hof van 12 maart 1981, Salumi e.a., 212/80-217/80, Jurispr. blz. 2735, punt 9). Verzoeker wijst erop dat de Commissie zelf sinds april 1999 verordening nr. 659/1999 op de lopende zaken toepast.

34.
    Bovendien heeft de tienjarige verjaringstermijn van artikel 15 van verordening nr. 659/1999 volgens verzoeker een „absolute strekking“ en dient stuiting plaats te vinden binnen tien jaar na de dag waarop de onrechtmatige steun is verleend. Wanneer tussen de datum van inwerkingtreding van de verordening en de datum van toekenning van de steun meer dan tien jaar zijn verstreken zonder dat een stuitingshandeling is verricht, moet de verjaring worden geacht te zijn ingetreden. Volgens artikel 15 van verordening nr. 659/1999 kan derhalve geen steun worden teruggevorderd, wanneer vóór de tiende jaardag van de verlening van de steun geen bevel tot informatieverstrekking is gegeven of geen besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure is genomen.

35.
    Volgens verzoeker is deze zaak een „extreem voorbeeld“ wat de termijn betreft tussen de datum van toekenning van de steun op 31 augustus 1987 en de datum waarop de Franse autoriteiten in 1997 zijn uitgenodigd om de vragen van de Commissie in het kader van het onderzoek te beantwoorden. Dat het om een „extreem voorbeeld“ gaat, is nog sprekender nu nog eens drie en een half jaar noodzakelijk waren voor de vaststelling van de bestreden beschikking. Deze extra drie en een half jaar zijn zowel de lidstaten als de Commissie toe te rekenen. Door dit tijdsverloop is het moeilijk, om niet te zeggen dat het onmogelijk is geworden zich een juist beeld te vormen van de toenmalige economische omstandigheden. Een zeer groot tijdsverloop maakt het namelijk bijzonder moeilijk een bestreden maatregel in het kader van de regeling voor staatssteun te rechtvaardigen. Tien jaar is volgens verzoeker de maximaal aanvaardbare verjaringstermijn.

36.
    Verder wijst verzoeker op de grote nadelen van de „uitsluitend bilaterale“ procedure inzake staatssteun zoals die thans bestaat. Wanneer het om steun van de centrale administratie van de staat of van zijn geledingen gaat, is de grondige dialoog tussen de Commissie en de lidstaten in het kader van deze procedure bevredigend. Dat is evenwel niet noodzakelijkerwijs het geval wanneer het om steun van territoriale lichamen gaat. In dit geval zijn de gedecentraliseerde lichamen afhankelijk van de houding van de centrale overheid, wanneer deze niet met bekwame spoed aan de Commissie antwoordt. Het territoriale lichaam dat de bestreden handeling heeft verricht, behoort dan ook systematisch te worden betrokken in de dialoog tussen de Commissie en de lidstaat.

37.
    Volgens de Commissie is verzoekers stelling dat haar bevoegdheid om terugvordering te gelasten in casu verjaard is, kennelijk ongegrond. Haars inziens hoeft in casu niet te worden nagegaan of verordening nr. 659/1999 een geheel van procedurele bepalingen vormt, dat vanaf het tijdstip van inwerkingtreding in het algemeen op alle aanhangige procedures van toepassing is, dan wel een geheel van materiële bepalingen dat slechts op eerdere situaties van toepassing is voorzover uit de bewoordingen, doelstellingen en systematiek ervan blijkt dat die werking eraan moet worden toegekend.

38.
    De Commissie herinnert eraan dat ten tijde van de toekenning van de steun, 31 augustus 1987, alsook het gehele jaar 1997, waarin zij de Franse autoriteiten verschillende informatieverzoeken heeft gezonden, de gemeenschapswetgever geen enkele verjaringstermijn had gesteld voor het optreden van de Commissie tegen niet-aangemelde staatssteun. Haars inziens was er geen enkele rechtsgrondslag op basis waarvan haar bevoegdheid om op te treden verjaard kon worden geacht. Blijkens het arrest van het Gerecht van 15 september 1998, BFM en EFIM/Commissie, T-126/96 en T-127/96, Jurispr. blz. II-3437, punt 68, kan een verjaringstermijn niet naar analogie worden toegepast. Volgens de Commissie kon er derhalve geen sprake zijn van een gewettigd vertrouwen bij de overheidsinstanties die de staatssteun verleenden, of ook bij de ontvangers ervan, dat haar optreden aan een verjaringstermijn was gebonden.

39.
    De Commissie wijst er ook op dat ten tijde van haar besluit tot inleiding van de procedure - 20 mei 1998 - geen verjaringstermijn was bepaald, zodat haar bevoegdheid op te treden niet verjaard was. Een verjaringstermijn gold evenmin ten tijde van de kennisgeving aan de Franse autoriteiten van haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure, op 10 juli 1998, en bij de publicatie daarvan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen op 30 september 1998. De inwerkingtreding op 16 april 1999 van verordening nr. 659/1999 en van artikel 15 ervan kon deze situatie niet met terugwerkende kracht wijzigen. De Commissie concludeert dan ook dat haar bevoegdheid om op te treden ten tijde van de vaststelling van de bestreden beschikking op 12 juli 2000 niet verjaard kon zijn. Haars inziens kon de inwerkingtreding van verordening nr. 659/1999 en van artikel 15 ervan haar niet verhinderen deze beschikking te geven en alle rechtsgevolgen te trekken ten aanzien van een in strijd met de aanmeldingsplicht van artikel 88, lid 3, EG verleende steun.

40.
    De toepassing van verordening nr. 659/1999 en van de verjaringstermijn van artikel 15 op vóór de inwerkingtreding ervan verleende steun hangt af van twee cumulatieve voorwaarden, namelijk enerzijds dat tien jaar zijn verstreken vanaf de datum van toekenning van de steun, en anderzijds dat geen stuitingsmaatregelen vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn genomen. De Commissie geeft toe dat tien jaar zijn verstreken sinds de datum van toekenning van de betrokken steun, maar is van mening dat sinds de inwerkingtreding van verordening nr. 659/1999 verschillende stuitingsmaatregelen zijn genomen. Het besluit tot inleiding van de procedure is hoe dan ook genomen op een tijdstip waarop geen enkele rechtsgrondslag bestond op basis waarvan de bevoegdheid van de Commissie om op te treden als verjaard kon worden beschouwd.

41.
    Volgens de Commissie past verzoeker artikel 15 van verordening nr. 659/1999 toe met terugwerkende kracht. Deze verordening, die geen overgangsbepalingen bevat en dus onmiddellijk toepasselijk is, kan niet met terugwerkende kracht worden toegepast. Volgens vaste rechtspraak moet een verjaringstermijn, om zijn functie te vervullen, van tevoren zijn vastgesteld (zie arresten Hof van 15 juli 1970, ACF Chemiefarma/Commissie, 41/69, Jurispr. blz. 661, en 14 juli 1972, ICI/Commissie, 48/69, Jurispr. blz. 619). De verjaringstermijn van verordening nr. 659/1999 geldt alleen voor na de inwerkingtreding ervan verleende onrechtmatige steun. De verjaring betreft de „nieuwe“ gevallen van onrechtmatige steunverlening en niet de „oude“ gevallen van vóór de inwerkingtreding van de verordening. Gemeenschapsmaatregelen hebben geen terugwerkende kracht, behalve in uitzonderlijke gevallen waarin dit blijkens de bewoordingen en systematiek duidelijk in de bedoeling van de gemeenschapswetgever lag, hetgeen niet het geval is met artikel 15 van verordening nr. 659/1999. Onmiddellijke toepassing van artikel 15 van verordening nr. 659/1999 op de „oude“ gevallen zonder dat een onrechtmatige retroactieve toepassing plaatsvindt, is volgens de Commissie slechts mogelijk op de wijze beschreven in punt 40 supra.

42.
    In dupliek stelt de Commissie dat verzoeker niet heeft aangetoond dat de onderhavige zaak een „extreem voorbeeld“ is wegens de verstreken tijd tussen de datum van toekenning van de steun op 31 augustus 1987 en die waarop hij in 1997 is uitgenodigd de vragen in het kader van haar onderzoek te beantwoorden, of dat de procedure in casu veel te lang duurde. Dienaangaande stelt zij dat de sinds de ontvangst van de klacht verlopen drie en een half jaar mede zijn te wijten aan het uitblijven van antwoord van de Franse autoriteiten, aan hun verzoeken om termijnverlenging en de organisatie van een informele vergadering.

43.
    De Commissie merkt ook op dat volgens artikel 88, lid 2, EG elk besluit tot inleiding van de procedure moet worden voorafgegaan door een preliminair onderzoek dat haar de overtuiging geeft dat een steunmaatregel onverenigbaar is met het Verdrag. De gegevens die zij met haar informatieverzoeken had verkregen, hebben geleid tot het besluit tot inleiding van de procedure op 20 mei 1998, dat wil zeggen minder dan 17 maanden na indiening van de klacht.

44.
    Bovendien wijst de Commissie erop dat zij in augustus 1997 geen bevel tot informatieverstrekking kon geven, met name omdat de Franse autoriteiten niet manifest hadden geweigerd samen te werken, hetgeen de enige reden is die dit bevel kon rechtvaardigen. Haars inziens heeft zij dus met bekwame spoed gereageerd door zich reeds op 17 januari 1997 tot de Franse autoriteiten te wenden met het verzoek om mededeling van alle voor het onderzoek nuttige inlichtingen.

45.
    Verder stelt de Commissie dat haar gedrag weliswaar aan het beginsel van behoorlijk bestuur kan worden getoetst, maar dat het verzoekschrift geen klacht over schending van dit beginsel bevat. Indien de in repliek aangevoerde en in punt 35 supra weergegeven argumenten, dat de onderhavige zaak een „extreem voorbeeld“ vormt, als zodanig zouden moeten worden beschouwd, betreft het haars inziens een nieuw middel en zijn zij dus niet-ontvankelijk.

46.
    Verzoekers stelling dat de dialoog tussen de Commissie en de Franse autoriteiten in casu niet grondig en bevredigend was vanuit het oogpunt van de territoriale lichamen die de steun hadden verleend, is onjuist, aangezien de stad Orléans, die ook bij de verlening van de steun betrokken was, geen beroep tot nietigverklaring heeft ingesteld. Uit de brieven van de Franse autoriteiten in antwoord op de informatieverzoeken bleek steeds dat de betrokken inlichtingen met name van verzoeker afkomstig waren. Bovendien heeft verzoeker na de publicatie van het besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, EG in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen geen opmerkingen bij de Commissie ingediend.

47.
    De Commissie is ook van mening dat het door het Verdrag erkende recht om in de procedure van artikel 88, lid 2, EG opmerkingen over de betrokken maatregelen bij haar in te dienen, het „directe correctief“ is voor de gevolgen die het onzorgvuldige gedrag van de lidstaat kan hebben voor het territoriale lichaam dat de betrokken steun heeft verleend, en voor de ontvanger ervan. Voorts staan het territoriale lichaam en de steunontvanger rechtsmiddelen voor de nationale rechter ten dienste, waarmee zij de centrale overheid kunnen aanspreken wegens het niet met bekwame spoed voldoen aan de verplichting tot loyale samenwerking met de Commissie. Haars inziens heeft het Verdrag in het kader van de controle van staatssteun niet zonder reden de bijzondere positie van de lidstaat als orgaan de jure van de overheid gedefinieerd. Eventuele tekortkomingen in de grondwettelijke of administratieve structuren van een lidstaat moeten fundamenteel in de interne rechtsorde worden opgelost.

Beoordeling door het Gerecht

48.
    Om te beginnen wordt de rechtmatigheid van een gemeenschapshandeling volgens vaste rechtspraak beoordeeld naar de feiten en de rechtstoestand op de datum waarop de handeling is vastgesteld (zie in die zin arresten Gerecht van 6 oktober 1999, Salomon/Commissie, T-123/97, Jurispr. blz. II-2925, punt 48, en 14 mei 2002, Graphischer Maschinenbau/Commissie, T-126/99, Jurispr. blz. II-2427, punt 33).

49.
    Ook is het vaste rechtspraak dat procedureregels in het algemeen van toepassing zijn op alle bij hun inwerkingtreding aanhangige gedingen. Dit is anders voor materiële regels, die doorgaans slechts worden geacht te gelden voor situaties die vóór hun inwerkingtreding zijn ontstaan, voorzover blijkens de bewoordingen, de doelstellingen en de systematiek van de betrokken bepaling duidelijk die werking daaraan moet worden toegekend. Deze uitlegging garandeert de inachtneming van het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, die vereisen dat de gemeenschapswetgeving voor de justitiabelen duidelijk en voorzienbaar is [zie onder meer arresten Hof Salumi e.a., reeds aangehaald, punten 9 en 10, en 6 juli 1993, CT Control (Rotterdam) en JCT Benelux/Commissie, C-121/91 en C-122/91, Jurispr. blz. I-3873, punten 22 en 23].

50.
    Verordening nr. 659/1999, die een procedureverordening betreffende de toepassing van artikel 88 EG is en uitgaat van de praktijk van de Commissie op dit gebied, is met name vastgesteld om de goede werking en de doeltreffendheid van de in dit artikel bedoelde procedures te verzekeren en om de transparantie en de rechtszekerheid bij de toepassing ervan te vergroten (zie de tweede en de derde alinea van de considerans van de verordening). In hoofdstuk III, met het opschrift „Procedure betreffende onrechtmatige steun“, worden de bevoegdheden van de Commissie uiteengezet op het gebied van met name het onderzoek van staatssteun, de informatieverzoeken, de bevelen tot informatieverstrekking en de terugvordering van onrechtmatige steun. Gezien de tekst van deze bepalingen, met inbegrip van artikel 15, moeten zij als procedurele voorschriften worden beschouwd zodat zij overeenkomstig voormelde rechtspraak van toepassing zijn op alle ten tijde van de inwerkingtreding van verordening nr. 659/1999 op 16 april 1999 bij de Commissie aanhangige administratieve procedures inzake staatssteun.

51.
    Aangezien voorts artikel 15 van verordening nr. 659/1999 - anders dan artikel 11, lid 2, laatste alinea, van deze verordening, betreffende de bevoegdheid van de Commissie om de voorlopige terugvordering van onrechtmatige steun te bevelen - geen overgangsbepaling over de toepassing ervan in de tijd bevat, is het toepasselijk op elke maatregel tot definitieve terugvordering van steun die na de datum van inwerkingtreding van de verordening wordt genomen, ook indien de steun vóór deze datum is verleend.

52.
    Wat het argument van de Commissie betreft dat de toepassing van artikel 15 van verordening nr. 659/1999 op vóór de inwerkingtreding ervan verleende steun afhangt van twee voorwaarden waaraan in casu niet cumulatief is voldaan, dient ten overvloede te worden vastgesteld dat de Commissie blijkens de bewoordingen van de bestreden beschikking en met name de in de punten 219 tot en met 224 van de considerans uiteengezette analyse van de toepasselijkheid van de verjaringstermijn, zelf van mening was dat de terugvordering van de betrokken steun binnen de werkingssfeer van artikel 15 van beschikking nr. 659/1999 viel. Bovendien blijkt uit het feit dat de Commissie op 8 juli 1999 een bevel tot informatieverstrekking krachtens artikel 10, lid 3, van deze verordening heeft gericht tot de Franse autoriteiten, dat zij de op 20 mei 1998 krachtens artikel 88, lid 2, EG ingeleide procedure inzake staatssteun vanaf de inwerkingtreding van verordening nr. 659/1999 op 16 april 1999 op basis van de nieuwe procedureregels heeft gevoerd.

53.
    Aangezien de Commissie haar analyse van de verjaring van de bevoegdheid om de betrokken steun terug te vorderen in de bestreden beschikking expliciet op artikel 15 van verordening nr. 659/1999 heeft gebaseerd (punten 219-224 van de considerans), kan zij in de onderhavige procedure voor het Gerecht geen andere argumenten tegen verzoeker aanvoeren, die haar eigen analyse in de bestreden beschikking op losse schroeven zetten.

54.
    De bevoegdheid van de Commissie om terugvordering van de betrokken steun te bevelen, werd dus beheerst door artikel 15 van verordening nr. 659/1999.

55.
    Verzoekers betoog dat deze zaak een „extreem voorbeeld“ is, is ongegrond; in het midden kan blijven of het, zoals de Commissie in punt 45 supra stelt, een nieuw middel is.

56.
    Dienaangaande dient erop te worden gewezen dat bij het onderzoek van de vraag of de administratieve procedure inzake de betrokken steun te lang heeft geduurd, niet van belang is het tijdsverloop tussen de datum van toekenning van de betrokken steun en de datum van vaststelling van de bestreden beschikking, zoals verzoeker stelt. Uitgegaan moet worden van de datum waarop de Commissie kennis kreeg van de toekenning van de betrokken steun. Vaststaat dat de Commissie pas op 23 december 1996, de datum waarop de klacht in casu is ingediend, of op zijn vroegst in november 1996, de datum van publicatie van het rapport van de Franse Rekenkamer over de „maatregelen van de territoriale overheden ten behoeve van ondernemingen“, van de toekenning van de betrokken steun kennis kreeg. Blijkens de bestreden beschikking verzocht de Commissie naar aanleiding van de klacht van 23 december 1996 de Franse autoriteiten op 17 januari 1997 om nadere inlichtingen. In het kader van de daaropvolgende correspondentie tussen de Franse autoriteiten en de Commissie probeerde zij, met enige moeilijkheden, haar dossier aan te vullen door om nadere inlichtingen te verzoeken, totdat zij op 20 mei 1998 besloot de procedure in te leiden. Ook na de inleiding van de administratieve procedure hebben de Franse autoriteiten slechts aarzelend de door de Commissie gevraagde inlichtingen verstrekt (zie punten 8-11 supra). Gelet op de chronologische volgorde van de gebeurtenissen tussen november 1996 en de vaststelling van de bestreden beschikking (zie punten 2-11 van de considerans van de bestreden beschikking) kan de Commissie geen overdreven traagheid of gebrek aan zorgvuldigheid bij het voeren van de administratieve procedure in de onderhavige zaak worden verweten.

57.
    In ieder geval is terugvordering van onrechtmatige steun, waarmee herstel van de vroegere toestand wordt beoogd, niet te beschouwen als een sanctie waarin het gemeenschapsrecht niet voorziet, ook al vindt zij lange tijd na de verlening van de betrokken steun plaats (zie arrest Gerecht van 29 september 2000, CETM/Commissie, T-55/99, Jurispr. blz. II-3207, punt 164).

58.
    Met betrekking tot de grote nadelen die de „uitsluitend bilaterale“ procedure inzake staatssteun zou hebben voor de territoriale lichamen, dient te worden opgemerkt dat artikel 88, lid 3, EG de betrokken lidstaat een verplichting oplegt om elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen aan te melden. Aangezien volgens vaste rechtspraak de steunontvanger, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, zich slechts op een gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van een steunmaatregel kan beroepen wanneer deze met inachtneming van artikel 88 EG is verleend (arresten Hof van 20 september 1990, Commissie/Duitsland, C-5/89, Jurispr. blz. I-3437, punt 14, en 14 januari 1997, Spanje/Commissie, C-169/95, Jurispr. blz. I-135, punt 51), en een zorgvuldige marktdeelnemer normaal gesproken in staat moet worden geacht zich ervan te vergewissen of deze procedure is nageleefd, kunnen ook alle derden, waaronder territoriale lichamen, zich niet beroepen op een dergelijk gewettigd vertrouwen, of de Commissie verwijten dat de administratieve procedure inzake niet-aangemelde steun hoofdzakelijk plaatsvindt tussen deze laatste en de betrokken lidstaat. Wanneer de centrale administratie van een lidstaat haar meldingsplicht niet is nagekomen ten nadele van territoriale lichamen of de ontvanger van de door hen verleende steun, is dit een intern probleem tussen de partijen en kan de Commissie hiervan geen verwijt worden gemaakt. Iedere andere beslissing zou in de weg staan aan of een ongerechtvaardigde belemmering vormen van de vervulling van de taak van de Commissie, te waken over de naleving van de artikelen 87 EG en 88 EG.

59.
    Uit het voorgaande volgt dat het eerste middelonderdeel moet worden afgewezen.

Het tweede middelonderdeel: een informatieverzoek kan de verjaring niet stuiten

Argumenten van partijen

60.
    Volgens verzoeker kan een informatieverzoek van de Commissie de in artikel 15 van verordening nr. 659/1999 bepaalde verjaringstermijn niet stuiten, ook al bevat het „verschillende standaardformuleringen ter herinnering aan de eventuele rechtsgevolgen van onrechtmatige steunverlening“. Het zou in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel, wanneer een informatieverzoek een dergelijk gevolg voor de verjaring zou hebben.

61.
    Verzoeker stelt dat in de nationale rechtsorde van de meeste lidstaten op het gebied van het economische recht „alleen een gezagshandeling die op een specifieke machtigingsgrondslag berust, de verjaring stuit“.

62.
    Volgens verzoeker blijkt ook uit artikel 43 van 's Hofs Statuut, dat voorziet in verjaring van de niet-contractuele aansprakelijkheid, duidelijk dat een gewoon verzoek aan de bevoegde instelling de verjaring slechts kan stuiten indien het wordt gevolgd door een beroep bij de gemeenschapsrechter. De oplossing die voor de artikelen 81 EG en 82 EG is gekozen in verordening (EEG) nr. 2988/74 van de Raad van 26 november 1974 inzake de verjaring van het recht van vervolging en van tenuitvoerlegging op het gebied van het vervoers- en het mededingingsrecht van de Europese Economische Gemeenschap (PB L 319, blz. 1), is zijns inziens een uitzondering.

63.
    Verzoeker merkt op dat de Commissie ten tijde van de indiening van de klacht op 23 december 1996 en tot aan de inleiding van de formele onderzoeksprocedure in mei 1998 haar informatieverzoeken niet op een specifieke rechtsgrondslag kon baseren. Deze verzoeken, die uit de praktijk zijn ontstaan en die in 1997 aan de Franse autoriteiten zijn gericht, maakten volgens verzoeker deel uit van de preliminaire fase van het onderzoek van de eventuele staatssteun; die fase kan zuiver intern of bilateraal blijven of tot gewone terzijdelegging van de zaak leiden. Bovendien heeft de Commissie in de betrokken procedure geen „gezagshandeling van onderzoek“ verricht, de enige handeling die de verjaring kan stuiten.

64.
    Volgens verzoeker kan de opvatting van de Commissie dat elk informatieverzoek de verjaring stuit, geen volledige nuttige werking aan artikel 15 van verordening nr. 659/1999 verlenen, gelet op de context en het doel van dit artikel. In deze uitlegging zou na een klacht de verjaring namelijk nagenoeg stelselmatig worden gestuit.

65.
    Vanaf dat punt beschikt de Commissie over „gezagsinstrumenten“ om de verjaring te stuiten. Zij heeft twee rechtmatige instrumenten. Enerzijds kan de Commissie beschikkingen geven op basis waarvan zij de betrokken lidstaat, na hem in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken, kan gelasten binnen de door haar vastgestelde termijn alle bijkomende documenten, inlichtingen en gegevens te verschaffen die nodig zijn om de steunmaatregel te onderzoeken op zijn verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt (arrest Hof van 14 februari 1990, Frankrijk/Commissie, C-301/87, Jurispr. blz. I-307). Dienaangaande wijst verzoeker erop dat de Commissie Frankrijk in het eerste kwartaal van 1997 tweemaal in de gelegenheid stelde opmerkingen te maken, maar dat zij pas in 1999 een bevel gaf. Anderzijds kan de Commissie de verjaring stuiten door een „besluit tot inleiding tot de formele onderzoeksprocedure“. Volgens verzoeker had de Commissie vanaf juni 1997, dat wil zeggen twee maanden voor afloop van de verjaringstermijn, de mogelijkheid deze formele procedure in te leiden.

66.
    Deze uitlegging, die het rechtszekerheidsbeginsel eerbiedigt, ontneemt de Commissie niet haar actiemiddelen, maar vormt veeleer een belangrijke aansporing om de behandeling van de zaken te versnellen met inachtneming van de beginselen van zorgvuldigheid en van behoorlijk bestuur, zoals daaraan sinds het arrest van het Hof van 11 december 1973, Lorenz, 120/73, Jurispr. blz. 1471, uitdrukking is gegeven.

67.
    Verzoeker concludeert dat deze uitlegging, waarin de verjaring haar volle nuttige werking krijgt en tegelijkertijd de bevoegdheid van de Commissie om op te treden onverlet blijft, meebrengt dat alleen een gezagshandeling, in de vorm van een als bezwarend besluit te kwalificeren handeling, een „maatregel“ kan vormen waardoor de verjaring wordt gestuit.

68.
    Tot onderbouwing van zijn uitlegging van de term „maatregel“ verwijst verzoeker ook naar het nationale recht van de lidstaten. Zijns inziens kan de verjaring alleen worden gestuit door een in het interne recht uitdrukkelijk als zodanig aangewezen rechtsinstrument (wet, decreet, besluit of specifieke uitdrukkelijke genoemde bestuurshandeling). Omgekeerd kan een informatieverzoek, behoudens bijzondere gevallen die steeds nauwkeurig en specifiek zijn geregeld, de verjaring niet stuiten. In casu stuitte de Commissie de verjaring dus niet voor de afloop ervan. In deze omstandigheden moet de betrokken steunmaatregel als een bestaande steunregeling worden beschouwd.

69.
    Volgens Scott stuit het optreden van de Commissie de verjaring niet jegens de steunontvanger, tenzij hem kennis wordt gegeven van de informatieverzoeken die zij aan de lidstaat heeft gericht.

70.
    Voorts, aldus Scott, is de in artikel 15 van verordening nr. 659/1999 bepaalde verjaringstermijn bijzonder lang. Gezien de lengte van de verjaringstermijn bij steunzaken en het feit dat aan een gebeurtenis die de verjaring als gevolg van de toepassing van deze bepaling stuit, een zo langdurige werking is toegekend, kan het niet de bedoeling van de Raad zijn geweest om stuiting van de verjaring gemakkelijk te maken.

71.
    Volgens de Commissie zijn de aan de lidstaten gerichte informatieverzoeken handelingen waardoor de verjaring wordt gestuit. De gemeenschapswetgever kan namelijk de term „maatregel“ in artikel 15 van verordening nr. 659/1999 niet toevallig hebben gebruikt in een context als die van deze verordening, die de transparantie en de rechtszekerheid beoogt te vergroten en strekt tot codificatie en versterking van de vaste praktijk van de Commissie en van de rechtspraak van het Hof inzake staatssteun. Verordening nr. 659/1999 bepaalt de voorwaarden waarin zij beschikkingen en aanbevelingen kan geven, alsook informatieverzoeken en mededelingen kan richten tot de lidstaten. Bovendien beantwoorden de door de wetgever in verordening nr. 659/1999 gebezigde termen aan de context van de controle op staatssteun, een bijzondere procedure die is toegespitst op de dialoog tussen de Commissie en de lidstaten. Volgens vaste rechtspraak zijn de lidstaten de enige adressaten van de beschikkingen van de Commissie, hetgeen wordt bevestigd door verordening nr. 659/1999. Deze contradictoire procedure tussen de lidstaat en de Commissie is niet gericht tegen de ontvangers van de onrechtmatige steun. Laatstgenoemden beschikken overigens over de rechten die in artikel 88, lid 2, EG en verordening nr. 659/1999 zijn aangegeven.

72.
    Volgens de Commissie doelt de uitdrukking „elke maatregel van de Commissie“ in artikel 15 van verordening nr. 659/1999 op alle middelen die deze verordening de Commissie ter beschikking stelt. Bijgevolg zijn informatieverzoeken van de Commissie aan de lidstaten „instrumenten die volkomen geschikt zijn om de thans in artikel 15 bepaalde verjaringstermijn te stuiten“; met inachtneming van het rechtszekerheidsbeginsel geven zij de lidstaten aan dat de Commissie een onderzoek naar een maatregel verricht.

73.
    De Commissie stelt ook dat verzoekers argument, dat alleen een „gezagshandeling“ een maatregel tot stuiting van de verjaring kan vormen, haar bevoegdheid om op te treden aanzienlijk beperkt. Voor de vaststelling van „gezagshandelingen“ moet namelijk aan verschillende voorwaarden worden voldaan. Zo is een bevel tot informatieverstrekking pas mogelijk na een gewoon informatieverzoek, gevolgd door een rappel (zie artikel 10 van verordening nr. 659/1999). Ook voor de inleiding van een formele onderzoeksprocedure moet de Commissie vooraf alle nodige inlichtingen hebben verzameld en verkregen en moet zij een vooronderzoek hebben verricht. Volgens de Commissie heeft verzoeker artikel 15 van verordening nr. 659/1999 dus onjuist uitgelegd.

74.
    De Commissie merkt op dat verzoeker bij zijn vergelijking met de verjaringsregeling van verordening nr. 2988/74 de betrokken verordening presenteert als afwijking van de talrijke voorbeelden die in de nationale rechtsordes de gedachte illustreren dat de verjaring van de bevoegdheid van de overheid om op te treden niet kan worden gestuit door een informatieverzoek. Verzoeker, die niet heeft gesteld dat verordening nr. 659/1999 of artikel 15 ervan onrechtmatig is, heeft hoe dan ook niet proberen aan te tonen of te bewijzen dat de informatieverzoeken van de Commissie aan de Franse autoriteiten geen geldige stuitingsmaatregel waren in het kader van de door de gemeenschapswetgever ingevoerde regeling inzake controle op staatssteun.

75.
    Scott's argument dat het bij de keuze van een verjaringstermijn van tien jaar voor de terugvordering van onrechtmatige steun niet in de bedoeling van de Raad kan hebben gelegen om de stuiting van die termijn gemakkelijk te maken, vloeit alleen voort uit Scott's subjectieve benadering. Alleen de gemeenschapswetgever is bevoegd om naar eigen goeddunken een verjaringsregel te stellen en de procedurele modaliteiten daarvan te bepalen.

Beoordeling door het Gerecht

76.
    Zoals bij de behandeling van het eerste middelonderdeel is gebleken, is de verjaringstermijn van tien jaar van artikel 15 van verordening nr. 659/1999 in casu van toepassing. Aangezien de betrokken steun op 31 augustus 1987 is verleend en de bestreden beschikking op 12 juli 2000 is vastgesteld, is die termijn overschreden. De Commissie heeft haar bevel tot terugvordering van de betrokken steun gebaseerd op het feit dat de verjaring was gestuit door de maatregelen die zij had genomen tussen januari en augustus 1997, en met name door haar brief van 17 januari 1997 waarin zij de Franse autoriteiten formeel om informatie verzocht (zie punt 220 van de considerans van de bestreden beschikking).

77.
    Verzoeker haalt voorbeelden uit het nationaal recht en het gemeenschapsrecht aan, met name het arrest Frankrijk/Commissie (reeds aangehaald, punt 19), ter onderbouwing van het standpunt dat een gewoon informatieverzoek de verjaring niet kan stuiten. Zijns inziens kan alleen een gezagshandeling die op een specifieke machtigingsgrondslag berust, zoals een besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, EG of een bevel tot informatieverstrekking aan de Franse autoriteiten, een stuitingshandeling zijn. Deze conclusie kan evenwel niet worden afgeleid uit genoemd arrest, dat de conservatoire maatregelen betrof die de Commissie kan nemen bij schendingen van artikel 88, lid 3, EG. Deze maatregelen zijn gebaseerd op de bevoegdheid om de betrokken lidstaat bij voorlopige beschikking te gelasten om de betaling van de steun onmiddellijk op te schorten in afwachting van de uitkomst van het onderzoek van de steunmaatregel, en om binnen de door de Commissie gestelde termijn haar alle documenten, inlichtingen en gegevens te verschaffen die nodig zijn om de steunmaatregel te onderzoeken op zijn verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt.

78.
    In haar brief van 17 januari 1997 verzocht de Commissie de Franse autoriteiten om inlichtingen „om de verstrekte gegevens op hun waarheid te kunnen toetsen en te bepalen of de steunmaatregelen ten behoeve van de vennootschap Scott steun in de zin van artikel [87, lid 1, EG vormen]“. In deze brief vestigde de Commissie bovendien de aandacht van de Franse autoriteiten op de brief die zij de lidstaten op 3 november 1983 had gestuurd over hun verplichtingen krachtens artikel 88, lid 3, EG, „alsook op de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. C 318, blz. 3, van 24 november 1983 gepubliceerde mededeling waarin erop wordt gewezen dat iedere onrechtmatige steun kan worden gevorderd“.

79.
    Na ontvangst van de brief van 17 januari 1997 wisten de Franse autoriteiten dus dat de rechtmatigheid van de betrokken steun door de Commissie werd onderzocht en dat de steun in voorkomend geval zou moeten worden teruggevorderd.

80.
    Ook al was verordening nr. 659/1999 op 17 januari 1997 niet van toepassing, zodat de brief aan de Franse autoriteiten van deze datum de verjaring niet kon stuiten omdat toentertijd nog niet in verjaring was voorzien, moet het rechtsgevolg van deze brief evenwel worden onderzocht in samenhang met de door de Commissie na 16 april 1999 uitgeoefende bevoegdheid tot terugvordering van de betrokken steun.

81.
    Dienaangaande moet worden opgemerkt dat artikel 10, lid 2, van verordening nr. 659/1999, evenals artikel 15 van deze verordening, in hoofdstuk III van de verordening staat, inzake de procedure betreffende bestaande steunregelingen. Volgens artikel 10, lid 2, verzoekt de Commissie de betrokken lidstaat om informatie. Uit artikel 10, lid 2, van verordening nr. 659/1999 juncto de artikelen 2, lid 2, en 5, leden 1 en 2, van deze verordening blijkt dat het de betrokken lidstaat een onmiddellijke verplichting oplegt om de Commissie desgevraagd alle nodige informatie te verstrekken. Met de toezending van een informatieverzoek informeert de Commissie de lidstaat namelijk dat zij over informatie betreffende een eventueel onrechtmatige steun beschikt en dat deze steun in voorkomend geval zal moeten worden terugbetaald.

82.
    Het feit dat het een eenvoudig informatieverzoek betreft, brengt derhalve niet mee dat het het rechtsgevolg zou missen van een maatregel die de verjaring van artikel 15 van verordening nr. 659/1999 kan stuiten. Deze uitlegging is er niet op gericht om de artikelen 10 en 15 van deze verordening terugwerkende kracht te verlenen, maar alleen om de uniforme toepassing van deze artikelen op een aantal in het verleden gelegen en vanaf 12 juli 2000 onderzochte feiten of gebeurtenissen te verzekeren.

83.
    Met betrekking tot Scott's argument, dat de door de Commissie tussen januari en augustus 1997 genomen maatregelen geen stuiting van de verjaring krachtens artikel 15 van verordening nr. 659/1999 tot gevolg konden hebben omdat zij destijds geen kennis van die maatregelen had, dient te worden opgemerkt dat artikel 15 een uniforme verjaringstermijn voor de terugvordering van steun heeft ingevoerd, die gelijkelijk van toepassing is op de betrokken lidstaat, de steunontvanger en derden.

84.
    In dit verband moet eraan worden herinnerd dat de procedure van artikel 88, lid 2, EG hoofdzakelijk plaatsvindt tussen de Commissie en de betrokken lidstaat; de belanghebbenden, waaronder de steunontvanger, worden slechts geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld hun argumenten aan te voeren (zie in die zin arrest Hof van 14 november 1984, Intermills/Commissie, 323/82, Jurispr. blz. 3809, punten 16 en 17). Volgens vaste rechtspraak hebben de belanghebbenden namelijk vooral de functie van informatiebron van de Commissie in het kader van de administratieve procedure van artikel 88, lid 2, EG (arresten Gerecht van 22 oktober 1996, Skibsværftsforeningen e.a./Commissie, T-266/94, Jurispr. blz. II-1399, punt 256, en 25 juni 1998, British Airways e.a. en British Midland Airways/Commissie, T-371/94 en T-394/94, Jurispr. blz. II-2405, punt 59). De Commissie is evenwel niet verplicht om vóór de inleiding van de administratieve procedure de potentiële belanghebbenden, waaronder de steunontvanger, de maatregelen mee te delen die zij tegen een onrechtmatige steun neemt.

85.
    Het feit alleen dat Scott niet op de hoogte was van de informatieverzoeken die de Commissie vanaf 17 januari 1997 aan de Franse autoriteiten heeft gericht, heeft dus niet tot gevolg dat zij rechtsgevolg jegens Scott missen. De brief van 17 januari 1997, die de Commissie vóór de inleiding van de administratieve procedure de Franse autoriteiten toezond en waarin zij hen om nadere inlichtingen verzocht, is krachtens artikel 15 van verordening nr. 659/1999 een maatregel waardoor de verjaringstermijn van tien jaar, die in casu op 31 augustus 1987 is ingegaan, vóór het verstrijken ervan werd gestuit, ook al waren verzoeker en Scott toentertijd niet op de hoogte van die correspondentie.

86.
    Gelet op het voorgaande dient het tweede middelonderdeel te worden afgewezen.

87.
    In deze omstandigheden moet het beroep tot nietigverklaring van artikel 2 van de bestreden beschikking worden verworpen voorzover het op schending door de Commissie van artikel 15 van verordening nr. 659/1999 is gebaseerd.

Kosten

88.
    Aangezien het onderhavige arrest is beperkt tot de vraag van de verjaring en de procedure zal worden voortgezet, wordt de beslissing omtrent de kosten aangehouden.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer - uitgebreid),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep tot nietigverklaring van artikel 2 van beschikking 2002/14/EG van de Commissie van 12 juli 2000 betreffende door Frankrijk verleende staatssteun ten behoeve van Scott Paper SA/Kimberly-Clark, voorzover het is gebaseerd op schending door de Commissie van artikel 15 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] van het EG-Verdrag.

2)    Verstaat dat de procedure voor het overige wordt voortgezet.

3)    Houdt de beslissing omtrent de kosten aan.

Cooke
García-Valdecasas
Lindh

        Forwood                                Legal

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 10 april 2003.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

H. Jung

J. D. Cooke


1: Procestaal: Frans.