Language of document : ECLI:EU:T:2004:9

Zaak T‑369/03 R

Arizona Chemical BV e.a.

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Kort geding – Richtlijn 67/548 – Spoedeisendheid”

Samenvatting van de beschikking

1.      Kort geding – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden – Spoedeisendheid – „Fumus boni juris” – Cumulatief – Afweging van alle betrokken belangen – Beoordelingsvrijheid van rechter in kort geding

(Art. 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

2.      Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden – Negatieve administratieve beslissing – Spoedeisendheid – Ernstige en onherstelbare schade – Bewijslast

(Art. 242 EG en 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

3.      Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden – Ernstige en onherstelbare schade – Financiële schade – Situatie waarin voortbestaan van verzoekende vennootschap in gevaar komt – Beoordeling met inachtneming van situatie van groep waartoe zij behoort

(Art. 235 EG, 242 EG, 243EG en 288 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

1.      Voorlopige maatregelen kunnen door de rechter in kort geding worden verleend indien vaststaat dat toekenning ervan op het eerste gezicht feitelijk en rechtens gerechtvaardigd voorkomt (fumus boni iuris) en dat zij spoedeisend zijn in die zin, dat het ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade aan de belangen van de verzoeker noodzakelijk is, dat zij reeds vóór de beslissing in de hoofdzaak worden getroffen en effect sorteren. Deze voorwaarden zijn cumulatief, zodat het verzoek om voorlopige maatregelen moet worden afgewezen wanneer aan een ervan niet is voldaan. In voorkomend geval gaat de kortgedingrechter ook over tot afweging van de betrokken belangen.

De gevraagde maatregelen moeten bovendien voorlopig zijn in die zin, dat zij niet vooruitlopen op de rechtspunten of feitelijke punten in geding, noch de gevolgen van de later in de hoofdzaak te nemen beslissing bij voorbaat ongedaan maken.

In het kader van dit algemene onderzoek beschikt de kortgedingrechter over een ruime beoordelingsvrijheid en kan hij, met inachtneming van de bijzonderheden van de zaak, vrij bepalen hoe en in welke volgorde die verschillende voorwaarden moeten worden onderzocht, daar geen enkele gemeenschapsrechtelijke regel hem een vooraf vastgesteld onderzoeksschema voor de beoordeling van de noodzaak van een voorlopige beslissing voorschrijft.

(cf. punten 31‑33)

2.      In beginsel kan niet worden verzocht om opschorting van de tenuitvoerlegging van een negatieve administratieve beschikking, daar die opschorting niet tot wijziging van de situatie van de verzoeker kan leiden.

Verder moet de spoedeisendheid van een verzoek in kort geding worden getoetst naar de maatstaf, of een voorlopige beslissing noodzakelijk is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt. In het bijzonder wanneer het intreden van de schade van meerdere factoren afhangt, volstaat het dat zij met een voldoende mate van waarschijnlijkheid voorzienbaar is. Dit neemt niet weg dat de verzoeker het bewijs moet leveren van de feiten waarop hij de verwachting van die ernstige en onherstelbare schade meent te kunnen baseren.

(cf. punten 62, 71‑72)

3.      Uitzonderingen daargelaten, kan zuiver financiële schade niet als onherstelbaar of zelfs maar moeilijk herstelbaar kan worden beschouwd, aangezien er later een geldelijke vergoeding voor kan worden geboden. Dergelijke schade, waaraan niet door de enkele uitvoering van het arrest ten gronde een einde wordt gemaakt, vertegenwoordigt een economisch verlies dat in het kader van de in het Verdrag, met name in de artikelen 235 EG en 288 EG, voorziene rechtsmiddelen kan worden goedgemaakt.

Wat de gestelde negatieve consequenties voor de financiële situatie van de verzoekende vennootschap betreft die het voortbestaan van deze laatste in gevaar kunnen brengen, moet bij de beoordeling van de materiële situatie met name rekening worden gehouden met de kenmerken van de groep waartoe de vennootschap via haar aandeelhouders behoort.

(cf. punten 75, 87)