Language of document : ECLI:EU:T:2005:458

Zaak T‑369/03

Arizona Chemical BV e.a.

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Richtlijn 67/548/EEG – Weigering om indeling van colofonium als gevaarlijke stof ongedaan te maken – Beroep tot nietigverklaring – Niet voor beroep vatbare handeling – Beroep tot schadevergoeding – Verjaring – Exceptie van onwettigheid – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting van de beschikking

1.      Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Begrip – Handeling die bindende rechtsgevolgen sorteert – Procedure van aanpassing van richtlijn inzake indeling van gevaarlijke stoffen aan technische vooruitgang – Brief van Commissie houdende afwijzing van verzoek van bepaalde producenten van stof om intrekking van indeling ervan – Daarvan uitgesloten

(Art. 230 EG; richtlijn 67/548 van de Raad, art. 29)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Richtlijn betreffende indeling, verpakking en kenmerken van gevaarlijke stoffen – Richtlijn die betrokken marktdeelnemers geen procedurele waarborgen verleent – Beroep van deze marktdeelnemers tegen handeling die deel uitmaakt van procedure tot wijziging van richtlijn – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 230, vierde alinea, EG; richtlijn 67/548 van de Raad, art. 14 en bijlage VI, punten 1.7.2, derde alinea, 4.1.3, 4.1.4 en 4.1.5)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Handeling van algemene strekking – Zorgvuldigheidsplicht – Plicht die marktdeelnemers die aan vaststellingsprocedure hebben deelgenomen, geen recht van beroep verleent

(Art. 230, vierde alinea, EG)

4.      Beroep tot schadevergoeding – Verjaringstermijn – Aanvang – Aansprakelijkheid voor handeling van algemene strekking – Datum waarop nadelige gevolgen van handeling zich hebben voorgedaan

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 46)

5.      Beroep tot schadevergoeding – Verjaringstermijn – Aanvang – Voortdurende schade – Datum die in aanmerking moet worden genomen

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 46)

6.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Vaststelling van voorwerp van geschil – Summiere uiteenzetting van aangevoerde middelen – Beroep tot vergoeding van door gemeenschapsinstelling veroorzaakte schade – Niet-inachtneming van deze vereisten – Niet-ontvankelijkheidsgronden van openbare orde

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

1.      Het beroep van de producenten van een stof die in bijlage I bij richtlijn 67/548 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen is ingeschreven als sensibiliserende stof, tot nietigverklaring van de weigering van de Commissie om bij de negenentwintigste aanpassing van de richtlijn aan de technische vooruitgang bij het regelgevend comité een voorstel tot wijziging van deze richtlijn in te dienen met het oog op de intrekking van de indeling van deze stof, is niet-ontvankelijk.

Niet elke brief van een gemeenschapsinstelling in antwoord op een verzoek van de geadresseerde van die brief is namelijk reeds te beschouwen als een beschikking in de zin van artikel 230 EG, daar als handelingen die vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring in de zin van artikel 230 EG, enkel zijn te beschouwen maatregelen die bindende rechtsgevolgen in het leven roepen, die de belangen van de verzoeker kunnen raken doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen.

Dienaangaande maakt de bestreden handeling deel uit van het vooronderzoek betreffende de intrinsieke eigenschappen van de betrokken stoffen, waarbij het niet om de individuele belangen van de betrokken marktdeelnemers en evenmin om voorbereiding van een op die marktdeelnemers toepasselijke individuele beschikking gaat, maar slechts om de fase die voorafgaat aan de voorbereiding van een handeling van algemene strekking, namelijk een voorstel tot wijziging van een richtlijn, conform artikel 29 van richtlijn 67/548. Het zou trouwens in strijd zijn met voormelde beginselen dat particulieren de procedure die leidt tot de vaststelling van maatregelen van algemene strekking waarbij richtlijn 67/548 wordt gewijzigd, konden transformeren in een procedure betreffende een individueel geval door een schriftelijk verzoek in te dienen bij de Commissie, tot het beantwoorden waarvan deze ingevolge de in artikel 21, derde alinea, EG geformuleerde algemene regel van goed gedrag verplicht is. Dit antwoord, zelfs wanneer het definitief is, kan echter geen wijziging brengen in het rechtskarakter van de procedure die ertoe leidt dat stoffen worden ingedeeld of doorgehaald, en is op zichzelf niet voldoende om procesbevoegdheid te verlenen aan degene tot wie het is gericht.

Voorts is de weigering van een gemeenschapsinstelling om een handeling in te trekken of te wijzigen alleen dan een voor wettigheidstoetsing in de zin van artikel 230 EG vatbare handeling, wanneer de handeling die de instelling weigert in te trekken of te wijzigen, zelf op grond van deze bepaling had kunnen worden aangevochten. Het door verzoeksters verlangde voorstel tot wijziging van deze richtlijn zou echter wegens zijn louter tussentijdse en voorbereidende karakter evenmin een voor beroep vatbare handeling in de zin van artikel 230 EG zijn, aangezien met betrekking tot handelingen of besluiten die in een uit verscheidene fasen bestaande procedure tot stand komen, in beginsel slechts sprake is van een voor beroep tot nietigverklaring vatbare handeling in geval van maatregelen die aan het einde van die procedure het standpunt van de instelling definitief vastleggen, met uitsluiting van tussentijdse maatregelen die de voorbereiding van de eindbeschikking tot doel hebben.

(cf. punten 56, 60, 63‑64, 66)

2.      Het feit dat een persoon op enigerlei wijze betrokken is bij het proces dat leidt tot de vaststelling van een gemeenschapshandeling, kan deze persoon enkel individualiseren ten opzichte van de betrokken handeling – wat noodzakelijkerwijze impliceert dat de handeling bindende rechtsgevolgen voor hem in het leven roept – wanneer de toepasselijke communautaire regeling hem bepaalde procedurele waarborgen verleent. Wat met name handelingen van algemene strekking betreft, waarvoor in beginsel noch het proces van totstandkoming noch de aard, op grond van algemene gemeenschapsrechtelijke beginselen, zoals het recht om te worden gehoord, de deelneming van de betrokken personen verlangt, tenzij uitdrukkelijk in de deelneming aan deze procedure is voorzien, zou het bij gebreke van uitdrukkelijk gewaarborgde procedurele rechten in strijd met de letter en de geest van artikel 230 EG zijn om elke particulier die heeft meegewerkt aan de voorbereiding van een handeling van wetgevende aard, toe te staan om vervolgens beroep tegen deze handeling in te stellen.

Dienaangaande bevat richtlijn 67/548 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen geen bepaling die marktdeelnemers zoals ondernemingen die colofonium en derivaten ervan produceren en verkopen, de bevoegdheid verleent de procedure van aanpassing van deze richtlijn aan de technische vooruitgang in te leiden, noch een voorschrift dat de Commissie verplicht om vóór de indiening van een aanpassingsvoorstel een procedure te volgen waarin die marktdeelnemers procedurele waarborgen zouden genieten. In het bijzonder bieden punt 1.7.2, derde alinea, van bijlage VI bij deze richtlijn, volgens hetwelk de betrokken marktdeelnemers die over nieuwe informatie beschikken, bij de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een voorstel kunnen indienen, en de punten 4.1.3, 4.1.4 en 4.1.5 van deze bijlage en artikel 14 van deze richtlijn, die deze marktdeelnemers verplichten om informatie over te leggen, deze marktdeelnemers geen procedurele waarborgen op communautair niveau. Deze bepalingen kunnen dus niet leiden tot ontvankelijkheid van het beroep van deze marktdeelnemers tegen de weigering van de Commissie om in het kader van de aanpassingsprocedure bij het regelgevend comité een wijzigingsvoorstel in te dienen.

(cf. punten 72‑74, 76-78, 80)

3.      In het kader van een procedure tot vaststelling van handelingen van algemene strekking vormt de op de instellingen rustende zorgvuldigheidsplicht in wezen een objectieve procedurele waarborg, die voortvloeit uit een op de gemeenschapsinstelling rustende absolute en onvoorwaardelijke verplichting met betrekking tot de uitwerking van de handeling, en niet uit de uitoefening van enig individueel recht. Een dergelijke verplichting, die een andere draagwijdte heeft dan in het geval van administratieve procedures die uitmonden in de vaststelling van individuele handelingen, betekent niet dat de aan de vaststellingsprocedure deelnemende marktdeelnemers daaraan rechtstreeks rechten kunnen ontlenen en derhalve toegang hebben tot de gemeenschapsrechter.

(cf. punten 86‑88)

4.      De in artikel 46 van het Statuut van het Hof van Justitie gestelde verjaringstermijn van 5 jaar voor vorderingen tegen de Gemeenschappen inzake niet-contractuele aansprakelijkheid kan niet ingaan voordat aan alle vereisten voor het ontstaan van de schadevergoedingsplicht is voldaan. Deze voorwaarden zijn het bestaan van een onrechtmatige handeling van de gemeenschapsinstellingen, werkelijke schade en een causaal verband daartussen. Aan de voorwaarde van een zekere schade is voldaan wanneer de schade op handen is en met voldoende zekerheid valt te verwachten, zelfs wanneer hij nog niet nauwkeurig kan worden becijferd.

Wanneer de aansprakelijkheid van de Gemeenschap voortvloeit uit een handeling van algemene strekking, kan de verjaringstermijn niet ingaan voordat de nadelige gevolgen van die handeling zich hebben voorgedaan en derhalve niet voordat de betrokkenen een zekere schade hebben geleden.

(cf. punten 106‑107)

5.      In het geval van voortdurende schade strekt de in artikel 46 van het Statuut van het Hof van Justitie gestelde verjaringstermijn van 5 jaar zich op basis van de datum van de stuitingshandeling uit over de periode die meer dan vijf jaar voor deze datum ligt, zonder de tijdens de latere periodes ontstane rechten te beïnvloeden. In dit verband beschouwt artikel 46 als stuitingshandeling hetzij het bij het Hof ingestelde beroep, hetzij het eerder gedane verzoek dat de benadeelde tot de bevoegde instelling kan richten.

(cf. punt 116)

6.      Krachtens artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, inzake de inhoud van het verzoekschrift, waarvan de niet-naleving een niet-ontvankelijkheidsgrond van openbare orde is, moet ieder verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Deze uiteenzetting dient zo duidelijk en precies te zijn, dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Gerecht op het beroep kan beslissen, eventueel zonder bijkomende informatie. Een verzoekschrift strekkende tot vergoeding van door een gemeenschapsinstelling veroorzaakte schade moet bevatten: de gegevens waardoor kan worden bepaald welke gedraging de verzoeker aan de instelling verwijt, de redenen waarom verzoeker meent dat er tussen die gedraging en de gestelde schade een causaal verband bestaat, en gegevens over de aard en de omvang van die schade.

(cf. punten 119‑120)