Language of document : ECLI:EU:C:2024:123

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

8 februari 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Werkingssfeer – Artikel 25 – Forumkeuzebeding – Partijen bij een overeenkomst die woonplaats hebben in dezelfde lidstaat – Toewijzing aan de gerechten van een andere lidstaat van de bevoegdheid om kennis te nemen van geschillen die ontstaan uit deze overeenkomst – Grensoverschrijdend aspect”

In zaak C‑566/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Nejvyšší soud (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Tsjechië) bij beslissing van 14 juni 2022, ingekomen bij het Hof op 26 augustus 2022, in de procedure

Inkreal s. r. o.

tegen

Dúha reality s. r. o.,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, kamerpresident, T. von Danwitz, P. G. Xuereb, A. Kumin (rapporteur) en I. Ziemele, rechters,

advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Dúha reality s. r. o., vertegenwoordigd door J. Mráz, advokát,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek, A. Edelmannová en J. Vláčil als gemachtigden,

–        de Zwitserse regering, vertegenwoordigd door M. Kähr en L. Lanzrein als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Noë en K. Walkerová als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 oktober 2023,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 25, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Inkreal s. r. o. en Dúha reality s. r. o. over de vaststelling van de rechterlijke instantie die territoriaal bevoegd is om kennis te nemen van een vordering tot betaling op grond van twee schuldvorderingen van FD op Dúha reality die door Inkreal zijn overgenomen krachtens een overeenkomst tot cessie van schuldvorderingen.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 3, 15, 19, 21, 22 en 26 van verordening nr. 1215/2012 luiden als volgt:

„(3)      De [Europese] Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen en de toegang tot de rechter te vergemakkelijken, onder meer door het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke en buitengerechtelijke beslissingen in burgerlijke zaken. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van die ruimte dient de Unie maatregelen te nemen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, met name wanneer dat nodig is voor de goede werking van de interne markt.

[...]

(15)      De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder. De bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. [...]

[...]

(19)      De autonomie van de partijen bij een andere overeenkomst dan een verzekerings-, consumenten- of arbeidsovereenkomst, waarvoor slechts een beperkte autonomie geldt met betrekking tot de keuze van het bevoegde gerecht, moet worden geëerbiedigd, behoudens de exclusieve bevoegdheidsgronden die in deze verordening zijn neergelegd.

[...]

(21)      Met het oog op een harmonische rechtsbedeling moeten parallel lopende processen zo veel mogelijk worden beperkt en moet worden voorkomen dat in verschillende lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. Er moet een duidelijke en afdoende regeling zijn om problemen op het gebied van aanhangigheid en samenhang op te lossen, alsook om problemen te verhelpen die voortvloeien uit de tussen de lidstaten bestaande verschillen ten aanzien van de datum waarop een zaak als aanhangig wordt beschouwd. [...]

(22)      Om evenwel de doeltreffendheid van overeenkomsten inzake exclusieve forumkeuze te verbeteren en misbruik van procesrecht te voorkomen, moet een uitzondering op de algemene litispendentieregel worden getroffen met het oog op een bevredigende oplossing voor bepaalde situaties waarin zich een samenloop van procedures kan voordoen. Dat is het geval wanneer een ander dan het bij exclusieve forumkeuze aangewezen gerecht is aangezocht, en vervolgens tussen dezelfde partijen vorderingen voor het aangewezen gerecht worden aangebracht die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten. [...]

[...]

(26)      Op grond van het wederzijdse vertrouwen in de rechtsbedeling in de Unie is het in beginsel gerechtvaardigd dat in een lidstaat gegeven beslissingen worden erkend in alle lidstaten zonder dat daarvoor een speciale procedure nodig is. Bovendien rechtvaardigt het doel, namelijk de grensoverschrijdende geschillenbeslechting minder tijdrovend en goedkoper te maken, dat de verklaring van uitvoerbaarheid die vóór de tenuitvoerlegging in de aangezochte lidstaat moet worden gevraagd, wordt afgeschaft. Bijgevolg moet een beslissing die door de gerechten van een lidstaat is gegeven, op dezelfde manier worden behandeld als een beslissing die in de aangezochte lidstaat is gegeven.”

4        Artikel 25, lid 1, van deze verordening bepaalt:

„Indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. De overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:

a)      hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

b)      hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;

c)      hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.”

 Tsjechisch recht

5        § 11, lid 3, van zákon č. 99/1963 Sb., občanský soudní řád (wet nr. 99/1963 inzake het wetboek van burgerlijke rechtsvordering) (hierna: „wetboek van burgerlijke rechtsvordering”) luidt als volgt:

„Wanneer een zaak onder de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de Tsjechische Republiek valt maar niet is voldaan aan de voorwaarden omtrent territoriale bevoegdheid of niet kan worden vastgesteld of hieraan is voldaan, wijst de Nejvyšší soud [(hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Tsjechië)] de rechterlijke instantie aan die bevoegd is om de zaak te behandelen en het geding te beslechten.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

6        FD, die in Slowakije woont, en Dúha reality s. r. o., een vennootschap naar Slowaaks recht die woonplaats heeft in Slowakije, de ene als kredietgever en de andere als kredietnemer, hebben twee leningsovereenkomsten gesloten, de eerste op 29 juni 2016 en de tweede op 11 maart 2017.

7        Beide leningsovereenkomsten bevatten een identiek forumkeuzebeding dat bepaalt dat een eventueel geschil dat niet door middel van een onderhandeling kan worden beslecht, wordt „beslecht in een procedure voor de Tsjechische rechterlijke instantie die materieel en territoriaal bevoegd is”.

8        Krachtens een overeenkomst tot cessie van schuldvorderingen van 8 december 2021 heeft FD de vorderingen uit hoofde van beide leningsovereenkomsten voor een totaalbedrag van 153 740 EUR overgedragen aan Inkreal, een in Slowakije gevestigde vennootschap naar Slowaaks recht.

9        Aangezien Dúha reality in gebreke is gebleven de leningen terug te betalen heeft Inkreal op 30 december 2021 bij de Nejvyšší soud, de verwijzende rechter, een vordering ingesteld, ten eerste, tot betaling van de door Dúha reality verschuldigde bedragen en, ten tweede, tot vaststelling van de Tsjechische rechterlijke instantie die overeenkomstig § 11, lid 3, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering territoriaal bevoegd is om het geschil te beslechten, op basis van het in beide leningsovereenkomsten opgenomen beding tot aanwijzing van de bevoegde rechter.

10      In dit verband betoogt Inkreal dat het gaat om een geldige overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter die voldoet aan de vereisten van artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012, en dat er op grond van deze verordening overigens geen andere rechterlijke instantie een bijzondere of exclusieve bevoegdheid heeft.

11      Dienaangaande merkt de verwijzende rechter op dat verordening nr. 1215/2012 volgens de rechtspraak van het Hof enkel toepasselijk is indien er sprake is van een grensoverschrijdend aspect. De verwijzende rechter vraagt zich af of deze verordening van toepassing is op de situatie in het hoofdgeding, waar het enige grensoverschrijdende aspect een overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter is ten gunste van de rechterlijke instanties van een andere lidstaat dan die waarin de contractpartijen zijn gevestigd. Zowel de rechtsleer als de nationale rechtspraak van de lidstaten geven hieromtrent uiteenlopende oplossingen.

12      Volgens de verwijzende rechter zijn met name de noodzaak van een eenvormige uitlegging van verordening nr. 1215/2012 en de wil van de Uniewetgever om de contractuele autonomie van de partijen te eerbiedigen weliswaar argumenten voor de toepasselijkheid van deze verordening, maar kan een situatie zoals die in het hoofdgeding desalniettemin als een louter interne situatie worden aangemerkt omdat de enkele wil van de partijen niet volstaat om hun contractuele relatie een internationaal karakter te geven.

13      In die omstandigheden heeft de Nejvyšší soud de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Kan de toepassing van [verordening nr. 1215/2012] vanuit het oogpunt van het bestaan van een grensoverschrijdend aspect, dat een noodzakelijke voorwaarde is voor de toepassing van deze verordening, gegrond worden op de enkele omstandigheid dat twee partijen die zijn gevestigd in dezelfde lidstaat overeenkomen dat een rechterlijke instantie van een andere Unielidstaat bevoegd is?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

14      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat een forumkeuzebeding waarbij de partijen bij een overeenkomst die woonplaats hebben in dezelfde lidstaat overeenkomen dat de gerechten van een andere lidstaat bevoegd zijn om kennis te nemen van geschillen die uit deze overeenkomst zijn ontstaan, onder deze bepaling valt, zelfs als die overeenkomst geen ander aanknopingspunt met die andere lidstaat heeft.

15      Voor de beantwoording van deze vraag moet er vooraf aan worden herinnerd dat bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet alleen rekening moet worden gehouden met haar bewoordingen, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen en het oogmerk van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van 22 juni 2023, Pankki S, C‑579/21, EU:C:2023:501, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

16      Wat de bewoordingen van artikel 25, lid 1 van verordening nr. 1215/2012 betreft, blijkt hieruit eerst en vooral dat indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, die gerechten bevoegd zijn, tenzij de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Vervolgens geeft deze bepaling aan dat deze bevoegdheid exclusief is, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Ten slotte bepaalt ditzelfde artikel in de punten a) tot en met c) ervan hoe de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter moet worden gesloten.

17      In dit verband moet worden vastgesteld dat de bewoordingen van artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 er niet aan in de weg staan dat een forumkeuzebeding waarbij de partijen bij een overeenkomst die woonplaats hebben in dezelfde lidstaat overeenkomen dat de gerechten van een andere lidstaat bevoegd zijn om kennis te nemen van geschillen die ontstaan uit deze overeenkomst, onder deze bepaling valt, zelfs als die overeenkomst geen ander aanknopingspunt met die andere lidstaat heeft.

18      Wat de context van artikel van artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 betreft, is voor de toepassing van de bevoegdheidsregels van deze verordening volgens vaste rechtspraak een grensoverschrijdend aspect vereist (zie in die zin arresten van 1 maart 2005, Owusu, C‑281/02, EU:C:2005:120, punt 25, en 8 september 2022, IRnova, C‑399/21, EU:C:2022:648, punten 27 en 29).

19      Dienaangaande dient te worden opgemerkt dat in de overwegingen 3 en 26 van verordening nr. 1215/2012 weliswaar respectievelijk de uitdrukkingen „burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen” en „grensoverschrijdende geschillen” worden gebruikt, maar dat deze verordening geen definitie bevat van het grensoverschrijdende aspect waarvan het bestaan een voorwaarde is voor de toepasselijkheid ervan (zie in die zin arrest van 3 juni 2021, Generalno konsulstvo na Republika Bulgaria, C‑280/20, EU:C:2021:443, punt 30).

20      Artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (PB 2006, L 399, blz. 1) definieert het overeenkomstige begrip „grensoverschrijdende zaak” als een zaak waarin ten minste één van de partijen haar woonplaats of gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van het aangezochte gerecht (arrest van 3 juni 2021, Generalno konsulstvo na Republika Bulgaria, C‑280/20, EU:C:2021:443, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21      Aangezien beide verordeningen onder de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen vallen, dient een geharmoniseerde uitlegging te worden gegeven aan de overeenkomstige begrippen die de Uniewetgever in deze verordeningen heeft gebruikt (arrest van 3 juni 2021, Generalno konsulstvo na Republika Bulgaria, C‑280/20, EU:C:2021:443, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22      Er zij tevens op gewezen dat uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat er ook sprake is van een grensoverschrijdend aspect wanneer de situatie van het betrokken geschil de vaststelling van de bevoegdheid van de gerechten in internationaal verband aan de orde kan stellen (zie in die zin arrest van 8 september 2022, IRnova, C‑399/21, EU:C:2022:648, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23      In casu dient ten eerste te worden vastgesteld dat het hoofdgeding onder het in punt 20 van het onderhavige arrest genoemde begrip „grensoverschrijdende zaak” valt, aangezien de partijen in dat geschil gevestigd zijn in een andere lidstaat dan die van het krachtens het betrokken forumkeuzebeding aangezochte gerecht.

24      Ten tweede stelt het hoofdgeding, zoals de Tsjechische regering en de Europese Commissie hebben betoogd, een vraag aan de orde betreffende de vaststelling van de bevoegdheid van de gerechten in internationaal verband, met name de vraag of de rechterlijke instanties van de Tsjechische Republiek dan wel die van de Slowaakse Republiek, de lidstaat waar beide contractpartijen gevestigd zijn, bevoegd zijn om kennis te nemen van dat geschil.

25      In die omstandigheden bevat een juridische situatie zoals in het hoofdgeding een grensoverschrijdend aspect zoals bedoeld in de in punt 18 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, aangezien het feit dat de contractpartijen een forumkeuzebeding hebben opgenomen ten gunste van de gerechten van een andere lidstaat dan die waarin zij gevestigd zijn, op zichzelf aantoont dat het hoofdgeding grensoverschrijdende gevolgen heeft.

26      Artikel 25 van verordening nr. 1215/2012 moet overigens worden uitgelegd in het licht van de in de overwegingen 15, 19 en 22 van deze verordening genoemde doelstellingen van eerbiediging van de autonomie van de partijen en verbetering van de doeltreffendheid van overeenkomsten inzake exclusieve forumkeuze.

27      Wat het doel van verordening nr. 1215/2012 betreft, heeft het Hof bovendien herhaaldelijk geoordeeld dat dit gericht is op het creëren van eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken bij wege van bevoegdheidsregels die in hoge mate voorspelbaar zijn, en deze verordening dus een doelstelling van rechtszekerheid nastreeft die de rechtsbescherming van de in de Europese Unie gevestigde personen wil vergroten door te verzekeren dat de eiser gemakkelijk kan bepalen welk gerecht hij kan aanzoeken en de verweerder redelijkerwijs kan voorzien voor welk gerecht hij kan worden opgeroepen (arrest van 14 september 2023 EXTÉRIA, C‑393/22, EU:C:2023:675, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In die context verlangt het doel van rechtszekerheid dat de nationale rechter zich gemakkelijk over zijn eigen bevoegdheid kan uitspreken, zonder dat hij de zaak ten gronde hoeft te onderzoeken (arrest van 28 januari 2015, Kolassa, C‑375/13, EU:C:2015:37, punt 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28      In dat opzicht dient te worden opgemerkt dat de uitlegging van artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 volgens welke een forumkeuzebeding zoals dit in het hoofdgeding onder de toepassing van deze bepaling valt, beantwoordt aan het doel van rechtszekerheid dat deze verordening nastreeft.

29      Ten eerste is het namelijk zo dat de mogelijkheid voor in eenzelfde lidstaat gevestigde partijen bij een overeenkomst om geldig overeen te komen dat de gerechten van een andere lidstaat bevoegd zullen zijn om kennis te nemen van geschillen die uit deze overeenkomst ontstaan, zonder dat die overeenkomst enig ander aanknopingspunt met die andere lidstaat hoeft te bevatten, ertoe bijdraagt dat de eiser weet welk gerecht hij kan aanzoeken, dat de verweerder kan voorzien voor welk gerecht hij kan worden opgeroepen, en dat de aangezochte rechter zich gemakkelijk over zijn eigen bevoegdheid kan uitspreken.

30      Ten tweede zorgt de toepasselijkheid van artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 op een forumkeuzebeding zoals in het hoofdgeding ervoor dat er minder kans is op parallel lopende processen en dat wordt voorkomen dat in verschillende lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven, zoals het in overweging 21 van deze verordening genoemde oogmerk van een harmonische rechtsbedeling vereist.

31      Indien de bevoegde rechter in de onderhavige zaak niet zou worden aangewezen overeenkomstig de bepalingen van verordening nr. 1215/2012 maar volgens de nationale regels van internationaal privaatrecht van de betrokken lidstaten, dan zou er immers een groter gevaar zijn voor bevoegdheidsconflicten die nadelig zouden zijn voor de rechtszekerheid, aangezien de toepassing van die nationale regels tot uiteenlopende oplossingen kan leiden.

32      Hieraan dient te worden toegevoegd dat het doel van rechtszekerheid ook in gevaar zou komen mocht artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 in omstandigheden zoals die van het hoofdgeding slechts toepasbaar zijn op voorwaarde dat er naast het forumkeuzebeding ten gunste van de gerechten van een andere lidstaat nog aanvullende elementen zijn waaruit kan blijken dat het betrokken geschil grensoverschrijdende gevolgen heeft.

33      Aangezien een dergelijke voorwaarde veronderstelt dat de aangezochte rechter moet nagaan of er in de betrokken zaak sprake is van dergelijke aanvullende elementen en dient te beoordelen of deze relevant zijn, zullen de contractpartijen namelijk minder gemakkelijk kunnen bepalen welk gerecht bevoegd is om kennis te nemen van hun geschil, en zal het voor de aangezochte rechter ook moeilijker worden om zijn eigen bevoegdheid na te gaan.

34      Het Hof heeft in dit verband echter reeds geoordeeld dat de keuze van het aangewezen gerecht in een forumkeuzebeding slechts kan worden getoetst aan de vereisten van artikel 25 van verordening nr. 1215/2012, en dat overwegingen betreffende de banden tussen het aangewezen gerecht en de betrokken rechtsbetrekking of de geldigheid van het forumkeuzebeding losstaan van deze vereisten (zie in die zin arrest van 16 maart 1999, Castelletti, C‑159/97, EU:C:1999:142, punt 5 van het dictum).

35      Voorts dient te worden onderstreept dat de toepasselijkheid van artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 op een forumkeuzebeding zoals dit in het hoofdgeding uitdrukking geeft aan het in overweging 26 van deze verordening beoogde wederzijdse vertrouwen in de rechtsbedeling in de Unie, en aldus bijdraagt tot het handhaven en ontwikkelen van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en het vergemakkelijken van de toegang tot de rechter, zoals bedoeld in overweging 3 van die verordening.

36      Ten slotte leidt de regel van artikel 1, lid 2, van het Haags Verdrag van 30 juni 2005 inzake bedingen van forumkeuze, dat is opgenomen in bijlage I bij besluit 2009/397/EG van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de ondertekening namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag inzake bedingen van forumkeuze (PB 2009, L 133, blz. 1), en is goedgekeurd bij besluit 2014/887/EU van de Raad van 4 december 2014 (PB 2014, L 353, blz. 5), niet tot enige andere conclusie. Volgens deze bepaling „is een situatie internationaal tenzij de partijen in dezelfde verdragsluitende staat hun verblijfplaats hebben en de betrekkingen tussen de partijen en alle andere voor het geschil ter zake doende elementen, ongeacht de plaats van het aangewezen gerecht, uitsluitend met die staat verbonden zijn”.

37      Dienaangaande dient te worden opgemerkt dat de regel van artikel 1, lid 2, van dit verdrag een keuze weergeeft die de opstellers ervan hebben gemaakt omdat zij een oplossing moesten bieden die internationaal een breed draagvlak zou hebben.

38      Anders dan de opstellers van dat verdrag heeft de Uniewetgever echter de keuze gemaakt om geen soortgelijke regel op te nemen in verordening nr. 1215/2012, maar heeft hij in overweging 3 ervan wel het doel benadrukt om een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen door maatregelen te nemen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen.

39      Gelet op alle voorgaande overwegingen dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat een forumkeuzebeding waarbij de partijen bij een overeenkomst die woonplaats hebben in dezelfde lidstaat overeenkomen dat de gerechten van een andere lidstaat bevoegd zijn om kennis te nemen van geschillen die ontstaan uit deze overeenkomst, onder deze bepaling valt, zelfs als die overeenkomst geen ander aanknopingspunt met die andere lidstaat heeft.

 Kosten

40      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 25, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

moet aldus worden uitgelegd dat

een forumkeuzebeding waarbij de partijen bij een overeenkomst die woonplaats hebben in dezelfde lidstaat overeenkomen dat de gerechten van een andere lidstaat bevoegd zijn om kennis te nemen van geschillen die ontstaan uit deze overeenkomst, onder deze bepaling valt, zelfs als die overeenkomst geen ander aanknopingspunt met die andere lidstaat heeft.

ondertekeningen


*      Procestaal: Tsjechisch.