Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Prešov (Slowakije) op 6 januari 2022 – UR / 365.bank a.s.

(Zaak C-12/22)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Okresný súd Prešov

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UR

Verwerende partij: 365.bank a.s.

Prejudiciële vragen

Komen de in de onderhavige beslissing aangehaalde gegevens die zijn opgenomen in de consumentenkredietovereenkomst van 21 december 2016 neer op de duidelijke en beknopte vermelding van het soort krediet als vereist door artikel 10, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/48/EG? 1

Komen de in de onderhavige beslissing aangehaalde gegevens die zijn opgenomen in de consumentenkredietovereenkomst van 21 december 2016 neer op de duidelijke en beknopte vermelding van de duur van de kredietovereenkomst als vereist door artikel 10, lid 2, onder c), van richtlijn 2008/48/EG?

Komen de in de onderhavige beslissing aangehaalde gegevens die zijn opgenomen in de consumentenkredietovereenkomst van 21 december 2016 neer op de duidelijke en beknopte vermelding van het soort krediet als vereist door artikel 10, lid 2, onder g), van richtlijn 2008/48/EG, en

moet een consumentenkredietovereenkomst melding maken van de wiskundige formule voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage (JKP), vergezeld van de onderliggende variabelen, alsmede van de berekening zelf,

volstaat het dat een consumentenkredietovereenkomst de variabelen vermeldt die nodig zijn voor de berekening van het JKP, of moeten deze variabelen nog een keer worden vermeld met de uitdrukkelijke indicatie dat dit bij de berekening van het JKP gebruikte hypothesen zijn?

Kan richtlijn 93/13/EEG1 aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn vereist dat de nationale wetgeving of een nationale praktijk een rechterlijke instantie verplicht om een contractueel beding ook als oneerlijk te beschouwen wanneer de contractuele verhouding reeds is beëindigd, zoals in de onderhavige zaak het geval is?

Verzet de gehele richtlijn 93/13/EEG van de Raad, en met name de vijfde overweging daarvan (volgens welke over het algemeen de consument de rechtsregels niet kent die in andere lidstaten dan het land waarin hij woont, gelden voor overeenkomsten voor de verkoop van goederen of het aanbieden van diensten en dit gebrek aan kennis hem van rechtstreekse transacties van aankoop van goederen of betreffende dienstverrichtingen in een andere lidstaat kan afhouden) zich tegen een rechterlijke praktijk waarbij in het geval waarin wordt gesteld dat er een verplicht onderdeel van een consumentenkredietovereenkomst ontbreekt, wordt verondersteld dat de consument daarvan reeds bij de ondertekening van de kredietovereenkomst op de hoogte was, met name wanneer hij afzonderlijk heeft bevestigd dat hij de overeenkomst heeft gelezen doordat hij de overige bijbehorende kredietdocumenten (zoals het formulier met standaardinformatie inzake consumentenkrediet, de lijst van ontvangen documenten, enzovoort) heeft ondertekend?

Staan de beginselen van consumentenbescherming en doeltreffendheid eraan in de weg dat het nationale recht voor het indienen van vorderingen tot terugbetaling wegens de ongerechtvaardigde verrijking door een leverancier ten koste van een consument een subjectieve en een objectieve verjaringstermijn vaststelt, die is gebaseerd op een neutraal criterium (het optreden van de ongerechtvaardigde verrijking), zodat de vaststelling van het tijdstip van aanvang van de verjaringstermijn niet uitsluitend aan het oordeel van de consument wordt overgelaten, maar de leverancier derhalve niet over de reële mogelijkheid beschikt om zich te verweren met een beroep op verjaring?

Is het verenigbaar met de beginselen van consumentenbescherming en doeltreffendheid dat ieder gebrek in een door een leverancier opgestelde consumentenkredietovereenkomst onvoorwaardelijk wordt beschouwd als het gevolg van een opzettelijke gedraging van de leverancier?

Moet het doeltreffendheidsbeginsel in de hierna aangehaalde arresten van het Hof aldus worden uitgelegd dat een verjaringstermijn in verband met ongerechtvaardigde verrijking die is opgetreden wegens het rentevrije en kosteloze karakter van een krediet als gevolg van een gebrek, pas hoort in te gaan op het tijdstip waarop de rechter uitspraak doet over dit gebrek (bijvoorbeeld door het krediet rentevrij en kosteloos te verklaren)?

Vanaf welk tijdstip gaat de verjaringstermijn in volgens het doeltreffendheidsbeginsel dat in de hieronder aangehaalde arresten van het Hof is toegepast?

____________

1 Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad, PB 2008, L 133, blz. 66.

1     Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten., PB1993, L 95, blz. 29.