Language of document :

Beroep ingesteld op 21 mei 2008 - Transnational Company "Kazchrome" en ENRC Marketing / Raad

(Zaak T-192/08)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Transnational Company "Kazchrome" (TNK Kazchrome) (Aktobe, Kazachstan) en ENRC Marketing AG (Kloten, Zwitserland) (vertegenwoordigers: L. Ruessmann en A. Willems, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

het beroep ontvankelijk te verklaren;

verordening (EG) nr. 172/2008 van de Raad van 25 februari 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op ferrosilicium van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland, nietig te verklaren voor zover deze op verzoekers van toepassing is;

de Raad te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekers, die ferrosilicium produceren en in de Europese Unie op de markt brengen, vorderen de gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 172/20081 van de Raad van 25 februari 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op ferrosilicium van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland.

Tot staving van hun beroep stellen verzoekers dat zij rechtstreeks en individueel worden geraakt door de bestreden verordening en dat het bij deze verordening ingestelde antidumpingrecht is gebaseerd op verschillende kennelijke beoordelingsfouten, op kennelijke feitelijke vergissingen en op schendingen van de basisverordening2 (hierna: "basisverordening") en van de WTO-antidumpingovereenkomst. Verzoekers voeren bovendien aan dat verweerder de in artikel 253 EG bedoelde motiveringsplicht heeft geschonden.

In het eerste middel stellen verzoekers dat de Raad heeft nagelaten een duidelijk onderscheid te maken tussen de gevolgen die door andere bekende factoren worden veroorzaakt en de schade die door de betroffen invoer is veroorzaakt, zodat de conclusies van de Raad in strijd zijn met artikel 3, leden 2, 6 en 7, van de basisverordening.

In hun tweede middel stellen verzoekers dat het antidumpingrecht op basis van een verkeerde beoordeling van het gemeenschapsbelang en in strijd met de artikelen 9, lid 4, en 21 van de basisverordening is ingesteld.

In het derde middel wordt gesteld dat verzoekers zijn behandeld alsof zij niet hadden meegewerkt, hoewel zij verifieerbare informatie aan de instellingen hebben verstrekt, dat de Raad heeft nagelaten de gebruikte gegevens te toetsen aan de beschikbare informatie waarop de instellingen waren geattendeerd, en dat hij heeft nagelaten om haar binnen de door de basisverordening vastgestelde termijnen een passende behandeling als marktgerichte onderneming te verlenen.

In het vierde middel stellen verzoekers dat hun rechten van verdediging in de loop van het onderzoek zijn geschonden.

____________

1 - PB 2008, L 55, blz. 6.

2 - Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1).