Language of document : ECLI:EU:T:2008:300

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Zevende kamer)

27 augustus 2008 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Steun verleend door Nederlandse autoriteiten in bloemkwekerijsector – Beschikking om geen bezwaar te maken – Geen individuele geraaktheid – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑315/05,

Adomex International BV, gevestigd te Aalsmeer (Nederland), vertegenwoordigd door G. van der Wal en T. Boesman, advocaten,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. van Vliet en A. Stobiecka-Kuik als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking C (2005) 592 def. van de Commissie van 16 maart 2005 om geen bezwaar te maken tegen steunmaatregel N 372/2003 met betrekking tot de bloemkwekerijsector, waarvan de Nederlandse autoriteiten kennisgeving hebben gedaan,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: N. J. Forwood, kamerpresident, E. Moavero Milanesi (rapporteur) en L. Truchot, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Toepasselijke bepalingen

1        In de onderhavige zaak zijn de volgende bepalingen van toepassing:

–        artikelen 9, 12 en 92 van het EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikelen 23 EG, 25 EG en 87 EG), alsmede artikelen 93 en 95 van het EG-Verdrag (thans artikelen 88 EG en 90 EG);

–        verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88 EG] (PB L 83, blz. 1), en met name artikelen 1, sub h, en 4, leden 3 tot en met 6 ervan.

 Voorgeschiedenis van het geding

2        Verzoekster, Adomex International BV, is importeur van en groothandel in bloemkwekerijproducten. Zij houdt zich bezig met de invoer in Nederland en verhandeling van diverse soorten snijgroen, waarvan 10 % afkomstig is uit lidstaten en 90 % uit derde landen, en dat in beginsel onderworpen is aan een douanerecht van 5 %.

3        De ondernemingen in de tuinbouwsector worden in Nederland vertegenwoordigd door het Productschap Tuinbouw (hierna: „PT”). Het PT valt onder artikel 66 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, waarin onder meer de taak en de financiële regeling is geregeld van groepen van ondernemingen waaraan in het bedrijfsleven een verantwoordelijkheid is gegeven voor het inrichten en het bevorderen van hun eigen activiteitensector. Het PT is ingesteld bij besluit van 19 december 2003 (hierna: „besluit”) en richt zich, krachtens de bewoordingen van artikel 3, lid 2, sub c, ervan, tot ondernemingen waarin „de handel wordt uitgeoefend in [...] siergewassen of delen daarvan [...]”.

4        Artikel 126 van de Wet op de bedrijfsorganisatie en artikelen 12 tot en met 14 van het besluit verlenen het PT de bevoegdheid om aan ondernemingen in de tuinbouwsector heffingen op te leggen bij verordeningen die jaarlijks worden vastgesteld. De in casu relevante verordening, te weten de verordening PT Vakheffing bloemkwekerijproducten 2005 (hierna: „verordening”), voorziet in een door de kweker of importeur te betalen heffing van 1,11 % over de omzet of invoerwaarde van bloemkwekerijproducten. De heffing is bedoeld om de algemene kosten te dekken van het PT, alsmede de kosten op het gebied van milieu-aangelegenheden, onderzoek, kwaliteitscontrole en promotionele en marketingactiviteiten.

5        De verordening bepaalt met name dat deze heffing wordt opgelegd aan twee categorieën bloemkwekerijproducten: (i) in Nederland gekweekte en verhandelde bloemkwekerijproducten, en (ii) uit derde landen in Nederland geïmporteerde bloemkwekerijproducten, ongeacht of deze voor afzet op de Nederlandse markt of voor doorvoer naar andere lidstaten zijn bestemd. De verordening voorziet niet in een heffing over producten die afkomstig zijn uit andere EU-lidstaten en in Nederland worden verhandeld.

6        Op 23 augustus 1995, heeft de Nederlandse regering de Commissie in kennis gesteld van een voorgenomen wijziging van de bij verordening PVS Vakheffing bloemkwekerijproducten van 1976 (verordening van 1976 van het Productschap voor Siergewassen, waarvan het PT de opvolger is) ingevoerde steunregeling waarbij de in de verordening bedoelde parafiscale heffing werd ingesteld ten behoeve van de financiering van het onderzoek en de promotie ter verbetering van de productie en de verhandeling van siergewassen.

7        Op 20 december 1995 heeft de Commissie besloten om onder bepaalde voorwaarden geen bezwaar te maken op grond van artikel 92 van het EG-Verdrag tegen deze voorgenomen wijziging van de aangemelde steunregeling, geregistreerd onder referentienummer N 766/95. Verzoekster heeft de Commissie verzocht om overlegging van deze beschikking. Als antwoord heeft de Commissie verzoekster een drieregelige mededeling doen toekomen, waarbij het ontwerp van bovengenoemde beschikking was gevoegd. Op 20 april 2004, werd een tweede voorgenomen wijziging van steunmaatregel NN 84/2000, geregistreerd onder referentienummer N 378/2003, goedgekeurd bij beschikking C(2004)1380 def.

8        Op 12 augustus 2003 hebben de Nederlandse autoriteiten de Commissie in kennis gesteld van nieuwe wijzigingen met betrekking tot deze steunregeling. Bij brieven van 13 oktober 2003 en 22 april 2004, heeft de Commissie de Nederlandse autoriteiten verzocht haar alle aanvullende stukken met betrekking tot deze wijziging te doen toekomen, aan welk verzoek deze autoriteiten hebben voldaan bij brieven van 10 maart 2004 en 1 februari 2005.

9        Bij brief van 20 januari en herinneringen van 10 maart en 11 april 2005 heeft verzoekster naar de drie leden van de Commissie die zijn belast met mededingings‑, landbouw‑ en belastingzaken een klacht verzonden waarin zij stelde dat de toepassing van de parafiscale heffing op producten van de bloementeeltsector leidde tot een schending van het verbod van belastingen van gelijke werking als douanerechten in de zin van artikel 23 EG, alsmede tot een schending van het in artikel 87 EG bedoelde verbod op staatssteun. Op 18 april 2005 heeft het Secretariaat-Generaal van de Commissie verzoekster meegedeeld dat haar klacht, geregistreerd onder nummer 2005/4318, zou worden onderzocht.

10      Bij haar beschikking C (2005) 592, van 16 maart 2005, betreffende staatssteun N 372/03 (hierna: „bestreden beschikking”), heeft de Commissie, zonder gewag te maken van verzoeksters klacht van 20 januari 2005, vastgesteld dat geen bezwaar hoefde te worden gemaakt tegen de aangemelde wijzigingen.

11      Op 31 mei 2005 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 26, lid 1 van verordening nr. 659/1999 met betrekking tot de bestreden beschikking een beknopte mededeling in het Publicatieblad bekendgemaakt.

 Procesverloop en conclusies van partijen

12      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 11 augustus 2005, heeft verzoekster het onderhavige beroep tot nietigverklaring ingesteld. Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Zevende kamer), dat zich door de processtukken voldoende acht voorgelicht, overeenkomstig artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering besloten om zonder mondelinge behandeling te beslissen.

13      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beschikking nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

14      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk, subsidiair, ongegrond te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

 Argumenten van partijen

15      Verzoekster meent dat zij door de litigieuze beschikking rechtstreeks en individueel wordt geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG. In de eerste plaats wordt zij door de goedkeuring van de betrokken steunregeling belast met heffing ter hoogte van 1,11 % van de waarde van de goederen die zij invoert, terwijl deze heffing bovendien een essentieel onderdeel vormt van de steunregeling die daarmee wordt gefinancierd. Artikel 87 EG staat de Commissie niet toe de steunmaatregel in de eigenlijke zin des woords en de wijze van financiering afzonderlijk te bezien, wanneer deze laatste de regeling als geheel met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar kan maken. Zij voegt hieraan toe dat het feit dat de heffing moet worden beschouwd als integraal onderdeel van de steunregeling ook blijkt uit de punten 7 en 40 van de bestreden beschikking, waarin de Commissie de heffing uitgebreid beschrijft en beoordeelt.

16      In de tweede plaats zou de goedkeuring van de betrokken steunregeling negatieve gevolgen hebben voor verzoeksters marktpositie, en deze merkbaar aantasten. De marges bij de verkoop van snijgroen, waarvan verzoekster voor zover zij kan beoordelen slechts een van de zes importeurs in Nederland is, zijn namelijk zeer gering, en haar producten worden door de litigieuze heffing duurder dan de producten die worden verhandeld door importeurs van producten van oorsprong uit derde landen die via lidstaten worden ingevoerd om de litigieuze heffing te ontwijken. Bovendien is de met de steun, door middel van de opbrengst van de heffing, gefinancierde reclame hoofdzakelijk gericht op bloemen en planten, en niet op snijgroen. Bijgevolg moet verzoekster niet alleen de heffing betalen, maar ook uitgaven doen ter financiering van de promotie van haar producten.

17      In de derde plaats zou de indiening van de klacht van 20 januari 2005 volstaan om verzoekster door de bestreden beschikking als individueel geraakt te beschouwen. Dat zij individueel wordt geraakt vloeit eveneens voort uit de registratie van de klacht en de mededeling dat deze in het licht van de artikelen 23 EG, 25 EG en 87 EG zou worden onderzocht.

18      In de vierde plaats is verzoekster van mening dat zij belanghebbende is in de zin van artikel 88, lid 2, EG en daardoor, als rechtstreeks en individueel geraakte persoon, bevoegd is beroep in te stellen tegen de bestreden beschikking. Zij betoogt met name dat zij, aangezien de Commissie heeft nagelaten een officiële onderzoeksprocedure in te stellen, niet in staat is gesteld bezwaar te maken tegen de steunmaatregel en deel te nemen aan de formele onderzoeksprocedure. In haar repliek preciseert verzoekster met name dat zij rechtstreeks en individueel wordt geraakt door de beschikking aangezien zij de hoedanigheid heeft van belanghebbende in de zin van artikel 88, lid 2, EG, en dat zij een beroep wil doen op haar procedurele rechten uit hoofde van die bepaling. Verzoekster beschouwt zichzelf als belanghebbende in de zin van dit artikel aangezien zij concurreert met de begunstigden van de steun en bij de Commissie een klacht heeft ingediend tegen de steunregeling. Zij voegt hieraan toe dat de duur van de inleidende fase van het onderzoek alsmede de onduidelijkheden en tegenstrijdigheden waarop de Commissie haar beschikking heeft gebaseerd aangeeft dat deze ernstige moeilijkheden ondervond.

19      De Commissie voert om te beginnen aan dat ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep, moet worden vastgesteld of verzoekster belang heeft bij de gevorderde nietigverklaring.

20      De Commissie stelt tevens dat het beroep niet-ontvankelijk is aangezien verzoekster niet rechtstreeks en individueel wordt geraakt. Aangaande het individueel geraakt worden betoogt de Commissie dat verzoekster in Nederland slechts een van de vele bedrijven is, die samen een onbepaalde groep vormen, die zich met de handel in bloemkwekerijproducten bezighoudt en die de heffing moet betalen.

21      Bovendien licht verzoekster volgens de Commissie niet toe waarom haar marktpositie door de steun merkbaar zou worden aangetast in de zin van het arrest van het Hof van 13 december 2005, Commissie/Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum (C‑78/03 P, Jurispr. blz. I‑10737). Inzonderheid valt onmogelijk te bepalen hoeveel marktaandeel verzoekster verloren kan hebben aan de nationale productie van snijgroen, die volgens haar slechts 2 tot 5 % van de totale Nederlandse verkoop beslaat. De Commissie preciseert dat het duurder worden van de door verzoekster ingevoerde producten overduidelijk geen staatssteun-vraag is, maar typisch een vraag of de heffing in overeenstemming is met het gemeenschappelijk douanetarief. Het probleem, dat geen verband houdt met de verenigbaarheid van staatssteun, is derhalve haast het omgekeerde: het gaat niet om een versterking van een concurrentiepositie door staatssteun, maar om een beweerdelijke verzwakking van verzoeksters concurrentiepositie door een heffing.

22      Aangaande de klacht van 20 januari 2005 met betrekking tot het gemeenschappelijk douanetarief-aspect, preciseert de Commissie dat zij niet heeft toegezegd de klacht in het kader van de staatssteunprocedure te onderzoeken.

23      Wat ten slotte de hoedanigheid van belanghebbende betreft, voert de Commissie in de eerste plaats aan dat verzoekster geen nadere informatie verschaft over haar hoedanigheid van belanghebbende in de zin van artikel 88, lid 2, EG, en niet duidelijk maakt in welk opzicht de aangemelde steunmaatregelen in strijd zouden zijn met de geldende richtsnoeren en waarom de Commissie bijgevolg twijfel had moeten hebben aan de verenigbaarheid daarvan met de gemeenschappelijke markt, zodat zij de procedure van artikel 82, lid 2, EG had moeten openen. In de tweede plaats betwist de Commissie deze hoedanigheid als belanghebbende waarop verzoekster zich beroept als concurrent van de begunstigden van de steun onder aanvoering van de stelling dat zij door de bestreden beschikking wordt geraakt aangezien zij door de goedkeuring van de steunregeling wordt belast met een heffing. In de derde plaats betoogt de Commissie dat verzoekster niet stelt dat de goedgekeurde steunmaatregelen de concurrenten dermate bevoordelen dat zij daardoor een nadeel ondervindt.

24      Wat de rechtstreekse geraaktheid betreft, betoogt de Commissie dat de heffing op producten uit derde landen voor verzoekster geen nadelige rechtsgevolgen heeft meegebracht. De bestreden beschikking heeft namelijk niet verzoeksters mogelijkheden beperkt om voor de nationale rechters te betogen dat deze heffing in strijd was met het gemeenschappelijk douanetarief.

 Beoordeling door het Gerecht

25      Volgens vaste rechtspraak kunnen degenen die niet de adressaat van een beschikking zijn, slechts stellen door deze beschikking individueel te worden geraakt, indien deze hen betreft uit hoofde van bepaalde bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat (arresten Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. 197, punt 41, en 29 november 2007, Stadtwerke Schwäbisch Hall e.a./Commissie, C‑176/06 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 19).

26      In dit verband moet worden nagegaan of verzoekster door de bestreden beschikking rechtstreeks en individueel wordt geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG. Verzoekster voert in haar beroep primair een reeks van argumenten aan die aannemelijk moeten maken dat zij als rechtstreeks en individueel geraakte persoon bevoegd is beroep in te stellen tegen de beschikking houdende goedkeuring van de steunregeling. Met hetzelfde doel voert zij ook nog een subsidiair argument aan dat zij ontleent aan het feit dat zij de hoedanigheid zou bezitten van belanghebbende in de zin van artikel 88, lid 2, EG.

27      Aangaande de eerste – primaire – reeks van argumenten, betoogt verzoekster met name dat zij is onderworpen aan een parafiscale heffing die bedoeld is ter financiering van de betrokken steunregeling. Opgemerkt zij evenwel dat alle leden van het PT, onafhankelijk van hun status als importeur of kweker van bloemkwekerijproducten, aan deze heffing zijn onderworpen. Deze omstandigheid kan dus op zichzelf niet volstaan om verzoekster te individualiseren op soortgelijke wijze als de adressaat van een beschikking, daar anders aan het begrip individueel geraakte persoon in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG elke juridische betekenis zou worden ontnomen. De bestreden beschikking raakt verzoekster immers enkel in haar objectieve hoedanigheid van importeur van bloemkwekerijproducten in Nederland, juist zoals iedere andere kweker of importeur van deze producten die zich in een identieke situatie bevindt (arrest Hof van 2 februari 1988, Kwekerij van der Kooy e.a./Commissie, 67/85, 68/85 en 70/85, Jurispr. blz. 219, punt 15).

28      Verzoekster stelt eveneens dat zij van de zes Nederlandse importeurs van snijgroen in Nederland een van de weinigen van enige betekenis is, zonder dat zij hiervoor enig bewijs aandraagt. Al aangenomen dat dit het geval zou zijn, dan volstaat dit feit nog niet om haar te individualiseren op soortgelijke wijze als de adressaat, in de zin van het reeds aangehaalde arrest Plaumann/Commissie.

29      Bovendien bepaalt de verordening dat kwekers en importeurs over de omzet of invoerwaarde van bloemkwekerijproducten dezelfde heffing van 1,11 % betalen, zodat de last van de heffing die drukt op importeurs vrijwel gelijk is aan die welke drukt op kwekers. Derhalve heeft verzoekster niet aan de hand van concrete gegevens aangetoond dat de invoering van de parafiscale heffing en de vaststelling van de betrokken maatregelen haar positie op de betrokken markt wezenlijk konden aantasten (zie in die zin arrest Gerecht van 27 september 2006, Werkgroep Commerciële Jachthavens Zuidelijke Randmeren e.a./Commissie, T‑117/04, Jurispr. blz. II‑3861, punt 59). Verzoekster kan dan ook niet worden geacht door de bestreden beschikking individueel te worden geraakt (arrest Hof van 29 april 2004, Italië/Commissie, C‑298/00 P, Jurispr. blz. I‑4087, punt 37).

30      Anders dan verzoekster stelt, kan het enkele feit dat zij een klacht heeft ingediend bij de Commissie aan deze conclusie niet afdoen. De registratie van een klacht en de mededeling aan verzoekster van het voornemen van de Commissie deze te onderzoeken, leveren op zichzelf immers geen bijzondere omstandigheden op die volstaan om verzoekster ten opzichte van ieder ander te individualiseren en haar dus de bevoegdheid te verlenen om op te komen tegen een algemene steunregeling (arrest Gerecht van 5 juni 1996, Kahn Scheepvaart/Commissie, T‑398/94, Jurispr. blz. II‑477, punt 42).

31      Uit het voorgaande volgt dat verzoekster in casu niet heeft aangetoond dat zij merkbaar wordt geraakt door de steunregeling die het voorwerp vormt van de bestreden beschikking. Dit primaire onderdeel van het middel waarmee zij betoogt dat zij door de steunmaatregel rechtstreeks en individueel wordt geraakt, dient derhalve te worpen verworpen wegens het ontbreken van procesbevoegdheid, en kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard, zonder dat de rechtstreekse geraaktheid van verzoekster behoeft te worden onderzocht.

32      Verzoekster voert tevens een subsidiair argument aan, waarmee zij betoogt dat zij bevoegd is tot het instellen van beroep tegen de beschikking houdende goedkeuring van de steunregeling aangezien zij door de bestreden beschikking rechtstreeks en individueel wordt geraakt doordat zij belanghebbende is in de zin van artikel 88, lid 2, EG, en dat zij zich wenst te beroepen op de procedurele rechten die zij aan dat artikel ontleent.

33      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat in het kader van de procedure van toezicht op steunmaatregelen in de zin van artikel 88 EG, het Verdrag slechts in de in lid 2 van dit artikel bedoelde formele onderzoeksfase, die de Commissie in staat moet stellen zich volledig te informeren over alle gegevens van de zaak, voorziet in de verplichting voor de Commissie de belanghebbenden uit te nodigen hun opmerkingen in te dienen (arresten Commissie/Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum, reeds aangehaald, punt 34, en Stadtwerke Schwäbisch Hall e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 20). De belanghebbenden in de zin van artikel 88, lid 2, EG die krachtens artikel 230, vierde alinea, EG beroep tot nietigverklaring kunnen instellen, zijn de personen, ondernemingen of verenigingen die eventueel door de verlening van de steun in hun belangen worden geraakt, dat wil zeggen met name de ondernemingen die concurreren met de begunstigden van deze steun en de beroepsorganisaties (arrest Hof van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France, C‑367/95 P, Jurispr. blz. I‑1719, punt 41.

34      Een beroep tot nietigverklaring van een op artikel 88, lid 3, EG gebaseerde beschikking, ingesteld door een belanghebbende in de zin van artikel 88, lid 2, EG wordt ontvankelijk verklaard, wanneer degene die het beroep instelt, met het beroep de procedurele rechten wil doen eerbiedigen die hij aan deze laatste bepaling ontleent (arrest Commissie/Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum, reeds aangehaald, punt 35).

35      Indien verzoekster de gegrondheid van de beschikking waarbij de steun wordt beoordeeld, als zodanig betwist, kan het feit dat zij als belanghebbende in de zin van artikel 88, lid 2, EG kan worden beschouwd op zich niet volstaan om het beroep ontvankelijk te verklaren. Dan moet zij een bijzondere status in de zin van het arrest Plaumann/Commissie, reeds aangehaald, aantonen. Daarvan is met name sprake in het geval dat de marktpositie van verzoekster merkbaar wordt aangetast door de steun waarop de betrokken beschikking betrekking heeft (arrest Commissie/Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum, reeds aangehaald, punt 37). Dit is, om bovenvermelde redenen, in casu niet het geval, zodat dit subsidiaire argument niet kan worden aanvaard.

36      Het staat niet aan het Gerecht om het beroep waarmee een verzoekster de gegrondheid betwist van een beschikking waarbij de verenigbaarheid van een steunmaatregel als zodanig wordt beoordeeld, aldus uit te leggen dat dit in feite strekt tot het veilig stellen van de procedurele rechten uit hoofde van artikel 88, lid 2, EG, wanneer verzoekster daartoe niet uitdrukkelijk middelen heeft aangevoerd. Derhalve kan het Gerecht het voorwerp zelf van het aan hem voorgelegde beroep niet herkwalificeren en vaststellen dat verzoekster de eerbiediging beoogt af te dwingen van de procedurele rechten waarover zij had moeten beschikken (arresten Commissie/Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum, reeds aangehaald, punten 44 en 45, en Stadtwerke Schwäbisch Hall e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 25).

37      Derhalve moet worden nagegaan of de bij het Gerecht ingediende conclusies en alle ter ondersteuning hiervan aangevoerde middelen strekken tot het verkrijgen van de nietigverklaring van de litigieuze beschikking ten gronde, met het betoog dat de betrokken steunregeling een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunregeling vormt, dan wel of deze middelen daarentegen de eerbiediging beogen van de procedurele rechten waarover verzoekster had moeten beschikken. De noodzaak voor de verzoekende partij om een dergelijk onderscheid te maken, voorziet in een behoefte om de verwerende partij in staat te stellen haar verweer voor te bereiden en het Gerecht zijn rechterlijk toezicht te kunnen doen uitoefenen.

38      Vastgesteld moet evenwel worden dat verzoekster in haar beroep geen afzonderlijk middel heeft aangevoerd strekkende tot nietigverklaring van de bestreden beschikking wegens schending van de procedurele rechten die zij ontleent aan haar hoedanigheid van belanghebbende in de zin van artikel 88, lid 2, EG. Dit blijkt duidelijk uit de volgorde van de middelen en de structuur van het verzoekschrift. In hoofdstuk IV zet verzoekster namelijk de drie middelen uiteen die zij aanvoert ter verkrijging van de nietigverklaring van de beschikking op grond dat de betrokken steunregeling een onverenigbare steunmaatregel vormt. Daarentegen geeft zij enkel in het kader van hoofdstuk V, betreffende de ontvankelijkheid van het beroep, aan dat zij niet in staat is gesteld deel te nemen aan de procedure van onderzoek van de steun en haar belangen te verdedigen. Hetzelfde geldt voor de in het verzoekschrift verstrekte korte samenvatting van het beroep. Na in de paragrafen 1 tot en met 3 van punt 2 de redenen te hebben uiteengezet waarom zij voor het Gerecht de nietigverklaring vordert van de bestreden beschikking, preciseert verzoekster namelijk in punt 3 dat zij rechtstreeks en individueel is geraakt als belanghebbende die haar procedurele rechten niet heeft kunnen uitoefenen.

39      Dit argument wordt dus door verzoekster subsidiair aangevoerd om te ontvankelijkheid van haar beroep aan te tonen, en met name om een bewijs te leveren van haar bevoegdheid om beroep in te stellen tegen de beschikking houdende goedkeuring van de steunregeling in haar hoedanigheid van persoon die door deze beschikking rechtstreeks en individueel wordt geraakt. De verwijzing door verzoekster naar procedurele rechten geschiedt dus niet in de vorm van een afzonderlijk, zelfstandig middel, ter verdediging van de rechten die zij ontleent aan haar eventuele hoedanigheid van belanghebbende in de zin van artikel 88, lid 2, EG, maar enkel om aan te tonen dat zij bevoegd is tot het instellen van beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikking en dus tot het betwisten van de gegrondheid ervan. Pas in haar repliek preciseert verzoekster dat zij met haar beroep tevens haar procedurele rechten beoogt veilig te stellen.

40      Verzoekster kan zich in haar verzoekschrift niet beperken tot het vermelden van alle mogelijke elementen tot staving van haar beroep, en zich de mogelijkheid voorbehouden te kiezen welke later nader moeten worden uitgewerkt. Volgens artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet het inleidend verzoekschrift een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen inhouden, die voldoende duidelijk en nauwkeurig is opdat de verweerder zijn verdediging kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen op het beroep. Het verzoekschrift moet bijgevolg duidelijk laten uitkomen op welk middel het beroep is gebaseerd, zodat de loutere vermelding van dit middel niet aan de vereisten van het Reglement voor de procesvoering voldoet (arresten Gerecht van 28 maart 2000, T. Port/Commissie, T‑251/97, Jurispr. blz. II‑1775, punten 90‑91, en 9 juli 2003, Archer Daniels Midland en Archer Daniels Midland Ingredients/Commissie, T‑224/00, Jurispr. blz. II‑2597, punt 36).

41      Hoe dan ook moet worden opgemerkt dat de argumenten die verzoekster in haar repliek aanvoert teneinde de vermeende ernstige moeilijkheden aan te tonen die de Commissie ertoe hadden moeten brengen een formele onderzoeksprocedure in te leiden, te weten de duur van de inleidende fase van het onderzoek alsmede de onduidelijkheden en tegenstrijdigheden waarop de Commissie haar beschikking heeft gebaseerd, in wezen identiek zijn aan die welke zij heeft aangevoerd om aan te tonen dat zij door de bestreden beschikking individueel en rechtstreeks wordt geraakt. Verzoekster heeft zich in haar repliek derhalve hoofdzakelijk beperkt tot een verwijzing naar argumenten die zij ook al had aangevoerd in een andere context, namelijk die van de betwisting van de gegrondheid van de bestreden beschikking, zonder duidelijk te maken in hoeverre deze het bestaan van ernstige moeilijkheden aantonen.

42      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat een verzoekster de essentiële feitelijke en juridische gronden waarop zij zich baseert coherent en begrijpelijk moet voordragen, en dat het niet aan het Gerecht staat om uit te zoeken of de tot staving van een middel aangevoerde elementen ook elementen omvatten die een tweede middel kunnen staven (arrest Gerecht van 27 september 2006, Roquette Frères/Commissie, T‑322/01, Jurispr. blz. II‑3137, punt 209).

43      Nu in casu iedere aanwijzing ontbreekt betreffende het bestaan van een afzonderlijk middel ter verdediging van verzoeksters procedurele rechten uit hoofde van artikel 88 EG, strekt dit onderdeel van het beroep niet werkelijk tot het veilig stellen van de procedurele rechten die verzoekster ontleent aan artikel 88, lid 2, EG, zodat het krachtens artikel 44, lid 1, sub c en d, van het Reglement voor de procesvoering kennelijk niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

44      Gelet op het voorgaande, moet het beroep in zijn geheel kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

 Kosten

45      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien zulks is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij, overeenkomstig de vordering van de Commissie, behalve in haar eigen kosten tevens in die van de Commissie te worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Zevende kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)      Adomex International BV wordt verwezen in de kosten.

Luxemburg, 27 augustus 2008.

De griffier

 

      De president van de Zevende kamer

E. Coulon

 

      N. J. Forwood


* Procestaal: Nederlands.