Language of document : ECLI:EU:T:2014:859

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

8 oktober 2014 (*)

„Staatssteun – Aluminium – Preferentieel elektriciteitstarief toegekend bij overeenkomst – Besluit waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard – Opzegging van de overeenkomst – Gerechtelijke schorsing, in kort geding, van de gevolgen van de opzegging van de overeenkomst – Nieuwe steun”

In zaak T‑542/11,

Alouminion AE, gevestigd te Maroussi (Griekenland), vertegenwoordigd door G. Dellis, N. Korogiannakis, E. Chrysafis, D. Diakopoulos en N. Keramidas, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou en É. Gippini Fournier als gemachtigden, bijgestaan door V. Chatzopoulos, advocaat,

verweerster,

ondersteund door

Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI), gevestigd te Athene (Griekenland), vertegenwoordigd door E. Bourtzalas, D. Waelbroeck, A. Oikonomou, E. Salaka en C. Synodinos, advocaten,

interveniënte,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van het besluit 2012/339/EU van de Commissie van 13 juli 2011 betreffende steunmaatregel SA.26117 – C 2/2010 (ex NN 62/2009) die door Griekenland ten uitvoer is gelegd ten gunste van Aluminium of Greece SA (PB 2012, L 166, blz. 83),

wijst

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: M. Prek, president, I. Labucka (rapporteur) en V. Kreuschitz, rechters,

griffier: S. Spyropoulos, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 juni 2014,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        In 1960 heeft Alouminion tis Ellados AE (hierna: „AtE”), waarvan de aluminiumproductie in Griekenland in juli 2007 door verzoekster, Alouminion AE, is overgenomen, met interveniënte, de openbare elektriciteitsmaatschappij Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI), een overeenkomst (hierna: „overeenkomst”) gesloten, volgens welke voor haar een preferentieel elektriciteitstarief (hierna: „preferentieel elektriciteitstarief”) zou gelden.

2        In artikel 2, lid 3, van de verschillende versies van de overeenkomst werd bepaald dat zij voor achtereenvolgende perioden van vijf jaar wordt verlengd, tenzij zij door een van de partijen met een opzegtermijn van twee jaar wordt opgezegd door middel van een aan de wederpartij gezonden aangetekende brief met verzoek om een bericht van ontvangst.

3        Volgens een door AtE met de Griekse staat gesloten overeenkomst, die in 1969 in de vorm van een wetsbesluit is gegoten, diende de overeenkomst, zoals gewijzigd, af te lopen op 31 maart 2006, tenzij zij overeenkomstig de bepalingen ervan wordt verlengd.

4        Bij besluit SG (92) D/867 van 23 januari 1992, Omstreden steun ten gunste van de onderneming A[tE], steunmaatregel NN 83/91, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen geoordeeld dat het preferentiële tarief geen staatssteun opleverde.

5        In februari 2004 heeft DEI AtE meegedeeld dat zij de overeenkomst opzegde (hierna: „opzegging”), en vanaf eind maart 2006 heeft zij het preferentiële tarief niet meer toegepast voor AtE.

6        AtE is bij de bevoegde nationale rechterlijke instanties opgekomen tegen die opzegging.

7        Bij beschikking nr. 80/2007 van 5 januari 2007 heeft de Monomeles Protodikeio Athinon (enkelvoudige kamer van het gerecht van eerste aanleg te Athene, Griekenland), uitspraak doende in kort geding, de gevolgen van de opzegging voorlopig en ex nunc geschorst in afwachting van een uitspraak over de grond van de zaak (hierna: „eerste beschikking in kort geding” of „betrokken maatregel”).

8        In de eerste beschikking in kort geding heeft de Monomeles Protodikeio Athinon geoordeeld dat naar de bewoordingen van de overeenkomst en de toepasselijke nationale bepalingen de opzegging niet geldig was.

9        DEI is tegen de eerste beschikking in kort geding opgekomen bij de Polymeles Protodikeio Athinon (meervoudige kamer van het gerecht van eerste aanleg te Athene) die, uitspraak doende in kort geding, de vordering ex nunc heeft toegewezen bij beschikking nr. 72/2008 van maart 2008 (hierna: „tweede beschikking in kort geding”).

10      Enerzijds heeft DEI aldus tussen de opzegging en de eerste beschikking in kort geding, alsmede vanaf de tweede beschikking in kort geding, het preferentiële tarief niet toegepast. Anderzijds hebben AtE, en later verzoekster, tussen de eerste beschikking in kort geding en de tweede beschikking in kort geding (hierna: „betrokken periode”) het preferentiële tarief genoten.

11      In juli 2008 heeft de Commissie klachten ontvangen over maatregelen die staatssteun ten gunste van verzoekster zouden opleveren en met name zouden bestaan uit het preferentiële tarief.

12      Bij brief van 27 januari 2010 heeft de Commissie de Helleense Republiek in kennis gesteld van haar besluit om de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU te openen met betrekking tot met name het preferentiële tarief en heeft zij de belanghebbende partijen uitgenodigd om binnen een termijn van een maand vanaf de publicatie van dat besluit (hierna: „datum van opening”) hun opmerkingen in te dienen.

13      Het besluit om de procedure te openen is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 16 april 2010 (PB C 96, blz. 7).

14      In het openingsbesluit heeft de Commissie te kennen gegeven dat zij er twijfels over had of het tijdens de betrokken periode door DEI aan AtE en later aan verzoekster in rekening gebrachte preferentiële tarief even hoog was als het tarief dat aan de andere grote industriële verbruikers van hoogspanningselektriciteit in rekening werd gebracht, aangezien het preferentiële tarief in maart 2006 diende te eindigen, maar bij de eerste beschikking in kort geding is verlengd.

15      Op 31 maart 2010 heeft de Commissie de opmerkingen van de Helleense Republiek ontvangen.

16      Op 12 mei 2010 en 3 maart en 4 mei 2011 heeft de Commissie opmerkingen ontvangen van verzoekster en op 17 mei 2010 heeft zij opmerkingen ontvangen van DEI. De Commissie heeft deze opmerkingen doorgestuurd aan de Helleense Republiek en heeft deze laatste de mogelijkheid geboden daarop te reageren. De Helleense Republiek heeft dit gedaan op 16 juli en 6 augustus 2010 en op 16 mei 2011.

17      Op 1 december 2010 heeft de Commissie de Griekse autoriteiten om nadere inlichtingen verzocht. De Helleense Republiek heeft op dit verzoek geantwoord bij brief van 11 februari 2011.

18      Op 31 mei en 4 juli 2011 heeft de Commissie andere opmerkingen ontvangen van verzoekster.

19      Op 13 juli 2011 heeft de Commissie besluit 2012/339/EU betreffende steunmaatregel SA.26117 – C 2/2010 (ex NN 62/2009) die door Griekenland ten uitvoer is gelegd ten gunste van AtE en Alouminion (PB 2012, L 166, blz. 83; hierna: „bestreden besluit”) vastgesteld.

20      Bij artikel 1 van het bestreden besluit heeft de Commissie geoordeeld dat de Helleense Republiek aan AtE en aan verzoekster, die AtE is opgevolgd, in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU staatssteun ten belope van 17,4 miljoen EUR had verleend in de vorm van de toepassing van het preferentieel tarief tijdens de betrokken periode, te weten van januari 2007 tot maart 2008.

21      De Commissie heeft ook geoordeeld dat die steun onverenigbaar was met de interne markt en heeft de Helleense Republiek gelast deze steun van verzoekster terug te vorderen (zie artikel 1 en artikel 2, lid 1, van het bestreden besluit).

 Procedure en conclusies van partijen

22      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 6 oktober 2011, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

23      In het verzoekschrift heeft verzoekster het Gerecht verzocht, bij wege van maatregel van instructie als bedoeld in artikel 65, sub d, van zijn reglement voor de procesvoering, een deskundigenonderzoek te gelasten.

24      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 30 januari 2012, heeft DEI verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Commissie.

25      Bij beschikking van de president van de Derde kamer van het Gerecht van 27 maart 2012 is het verzoek tot interventie van DEI toegewezen.

26      Op 11 juni 2012 heeft interveniënte haar memorie in interventie neergelegd.

27      De Commissie en verzoekster hebben hun opmerkingen over die memorie respectievelijk op 19 en 23 november 2012 ingediend.

28      Bij de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Vierde kamer, aan welke kamer de onderhavige zaak dan ook is toegewezen.

29      Het Gerecht heeft de Commissie krachtens artikel 64, lid 2, sub a, van het Reglement voor de procesvoering verzocht een aantal documenten over te leggen. De Commissie heeft binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan.

30      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

31      De Commissie, ondersteund door interveniënte, verzoekt het Gerecht:

–        het beroep in zijn geheel te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

32      Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster tien middelen aan. Zij komt ten eerste en primair op tegen de kwalificatie van de betrokken maatregel als nieuwe steun (eerste, tweede, derde en vierde middel); ten tweede en subsidiair komt zij op tegen de kwalificatie van het preferentiële tarief als staatssteun (vijfde, zesde, zevende en achtste middel) en ten derde en meer subsidiair komt zij op tegen de verplichting tot terugvordering van de uit de betrokken maatregel voortvloeiende nieuwe steun (negende en tiende middel).

33      Allereerst dient het eerste middel van het beroep, dat is ontleend aan vergissingen met betrekking tot het bestaan van nieuwe steun, te worden onderzocht.

34      Met betrekking tot de kwalificatie van de betrokken maatregel als nieuwe steun, heeft de Commissie in het bestreden besluit het volgende overwogen:

„8      A[tE] werd in 1960 opgericht waarbij de onderneming bepaalde privileges van de Griekse staat ontving, waaronder de levering van elektriciteit tegen verlaagd tarief. Volgens de statuten waarin deze privileges zijn vastgelegd, zou de levering van elektriciteit tegen verlaagd tarief in maart 2006 ten einde lopen, mits DEI A[tE] daarvan twee jaar van te voren in kennis zou stellen. Op 26 februari 2004 (d.w.z. meer dan twee jaar vóór het verstrijken van het privilege) stelde DEI A[tE] van het aflopen ervan in kennis, waarna DEI eind maart 2006 een einde maakte aan de toepassing van het preferentiële tarief.

9      Vervolgens betaalde A[tE] van maart 2006 tot januari 2007 het normale elektriciteitstarief [...].

10      A[tE] ging echter tegen de beëindiging van het preferentiële tarief in beroep en in januari 2007 besliste het gerecht van eerste aanleg, als tussentijdse maatregel, dat het preferentiële tarief opnieuw van toepassing zou zijn totdat een uitspraak ten gronde zou zijn gedaan. Tegen deze voorlopige beslissing ging DEI vervolgens in beroep en de beslissing werd in maart 2008 nietig verklaard (een uitspraak ten gronde is nog hangende).

11      De praktische consequentie van de rechterlijke beslissing was, dat het preferentiële tarief van januari 2007 tot maart 2008 opnieuw op A[tE, en vervolgens op verzoekster] van toepassing was. In [de betrokken] periode betaalde A[tE en vervolgens verzoekster] volgens de door de Griekse autoriteiten verstrekte gegevens 17,4 miljoen EUR minder dan zij volgens het „normale” tarief voor grote industriële afnemers zou[den] hebben betaald.

[...]

f) [De betrokken m]aatregel [...] vormt onrechtmatige steun

34      [Verzoekster] betoogt dat de eerste [beschikking in kort geding] geen wezenlijke wijziging bracht in [het in de overeenkomst bepaalde] preferentiële [tarief]. Daarom werd volgens [verzoekster] met deze [eerste beschikking in kort geding] geen nieuwe steun aan [verzoekster] toegekend en werd [...] het preferentiële [...] tarief als bestaande steunregeling voortgezet.

35      De Commissie kan dit argument van [verzoekster] niet aanvaarden. In de oorspronkelijke voorwaarden inzake het preferentiële tarief, dat een bestaande steunregeling vormde, werd bepaald dat de steun in maart 2006 zou worden beëindigd mits DEI A[tE] daarvan tijdig in kennis zou stellen. Zodra aan deze voorwaarde was voldaan, liep de bestaande steunregeling ten einde, zoals in de voorwaarden van de oorspronkelijke toekenning van het preferentiële tarief was vastgelegd. Bijgevolg vormt de eventuele toekenning van een verlaagd elektriciteitstarief dat voldoet aan de definitie van staatssteun (zoals in dit geval) nieuwe steun, ongeacht of de voorwaarden al dan niet gelijk zijn aan die van de eerder bestaande steunregeling. In de jurisprudentie van het Hof [...] wordt duidelijk bepaald dat de verlenging van bestaande steun nieuwe steun vormt en moet worden aangemeld [arresten van 12 juli 1973, Commissie/Duitsland, 70/72, Jurispr., EU:C:1973:87, punt 14, en 11 september 2003, België/Commissie, C‑197/99 P, Jurispr., EU:C:2003:444, punt 109]. Dit geldt a fortiori ook wanneer een bestaande steunregeling die is beëindigd, enkele maanden later opnieuw wordt ingevoerd.

36      Aangezien deze nieuwe steun niet overeenkomstig artikel 108 VWEU bij de Commissie is aangemeld, is hij onrechtmatig.”

35      Volgens verzoekster bevat het bestreden besluit een kennelijke beoordelingsfout voor zover, in de eerste plaats, de Commissie daarin heeft geoordeeld dat de overeenkomst in maart 2006 is afgelopen, daar de overeenkomst eveneens voorzag in verlenging ervan met perioden van vijf jaar behoudens opzegging binnen een welbepaalde termijn en in een nauwkeurig bepaalde vorm, zodat de overeenkomst niet automatisch afliep in maart 2006.

36      De opzegging zou echter in strijd zijn geweest met de nationale wettelijke regeling, die een verplichting tot levering van elektriciteit oplegt, en misbruik van machtpositie opleveren.

37      In de tweede plaats zou het bestreden besluit een kennelijke beoordelingsfout bevatten voor zover de Commissie daarin heeft geoordeeld dat de eerste beschikking in kort geding het preferentiële tarief heeft verlengd, daar die beschikking niet is vooruitgelopen op de beslissing ten gronde en slechts een voorlopig gezag van gewijsde heeft gehad met als enig gevolg dat de gevolgen van de opzegging ex nunc werden geschorst.

38      In de derde plaats zou het bestreden besluit een kennelijke beoordelingsfout bevatten voor zover de Commissie daarin heeft geoordeeld dat de eerste beschikking in kort geding door de tweede beschikking in kort geding is „vernietigd”, daar volgens het nationale procesrecht de tweede beschikking in kort geding de eerste slechts heeft „teruggedraaid”, dit wil zeggen zonder terugwerkende kracht heeft opgeheven.

39      In de vierde plaats zou het bestreden besluit een kennelijke beoordelingsfout bevatten voor zover de Commissie daarin heeft geoordeeld dat de betrokken maatregel was vastgesteld krachtens een rechtsregeling „die vergelijkbaar is met” die van bestaande steun, terwijl de betrokken maatregel het preferentiële tarief ongewijzigd heeft gehandhaafd, zodat die maatregel geen nieuwe steun kon vormen.

40      De Commissie betoogt dat zij in het bestreden besluit heeft aangetoond dat de eerste beschikking in kort geding nieuwe steun vormde, die op straffe van onrechtmatigheid bij haar moest worden aangemeld.

41      Zo zou in de eerste plaats de overeenkomst volgens de bewoordingen ervan daadwerkelijk zijn afgelopen in maart 2006, anders dan blijkt uit de eerste beschikking in kort geding, die uit een onjuiste uitlegging van het toepasselijke nationale recht zou zijn voortgevloeid.

42      In de tweede plaats zou de eerste beschikking in kort geding een, weliswaar voorlopige en in het onderhavige geval de facto in de tijd beperkte, maatregel hebben gevormd, die echter ex nunc rechten in het leven riep, zodat zij een nieuwe maatregel vormde.

43      In derde plaats geeft de Commissie weliswaar toe dat de wijze van berekening van het preferentiële tarief niet is gewijzigd, maar voert zij verschillende argumenten aan ten bewijze dat het gaat om nieuwe steun, te weten ten eerste dat de juridische en contractuele grondslag van de steun een gerechtelijke grondslag is geworden; ten tweede dat de materiële grondslag van de steun niet meer voortvloeit uit een overeenkomst tussen de partijen, maar door de begunstigde onderneming indirect (zijdelings) via een civielrechtelijk geding eenzijdig aan de staat is opgelegd; ten derde dat de in 1960 bestaande redenen van algemeen belang niet meer gelden en dat het alleen gaat om de rentabiliteit van de begunstigde onderneming en ten vierde dat de duur van de steun onbepaald is en in elk geval geen band heeft met de economische logica ten tijde van de vaststelling van de initiële geldigheidsduur van de overeenkomst.

44      Gelet op de rechtspraak, zou hieruit volgen dat de eerste beschikking in kort geding, door het preferentiële tarief te verlengen, een nieuwe steunmaatregel vormt.

45      In haar memorie in interventie voert interveniënte verschillende elementen aan ter ondersteuning van de argumenten van de Commissie.

46      Enerzijds verklaart zij dat, anders dan verzoekster betoogt, de bewoordingen van de overeenkomst haar toestonden de overeenkomst per 31 maart 2006 op te zeggen, zoals zou blijken uit de tweede beschikking in kort geding, die definitief is met betrekking tot de betwisting in kort geding.

47      Anderzijds zou de Commissie terecht hebben geoordeeld dat de betrokken maatregel een bestaande steunmaatregel heeft verlengd, zodat die maatregel nieuwe steun heeft toegekend.

48      Om te beginnen herinnert het Gerecht eraan dat volgens artikel 108, lid 3, VWEU elk voornemen om nieuwe steun te verlenen vóór de tenuitvoerlegging ervan bij de Commissie moet worden aangemeld en dat elke zonder toestemming van de Commissie toegekende nieuwe steun onrechtmatig is.

49      Verder wordt in artikel 1, sub c en b, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU] (PB L 83, blz. 1) bepaald dat onder nieuwe steun wordt verstaan „alle steun, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die geen bestaande steun is, met inbegrip van wijzigingen in bestaande steun”, en onder bestaande steun „goedgekeurde steun, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die door de Commissie of de Raad [van de Europese Unie] zijn goedgekeurd”.

50      Aldus moeten als nieuwe steunmaatregelen worden beschouwd, de maatregelen die na de inwerkingtreding van het Verdrag zijn genomen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen, waarbij zij aangetekend dat deze wijzigingen betrekking kunnen hebben op bestaande steunmaatregelen (arrest van 20 mei 2010, Todaro Nunziatina & C., C‑138/09, Jurispr., EU:C:2010:291, punt 46).

51      In het onderhavige geval heeft de Commissie in punt 35 van het bestreden besluit erkend dat het preferentiële tarief, dat het voorwerp is van de overeenkomst die in 1960, dus lang vóór de toetreding van de Helleense Republiek tot de Europese Gemeenschappen, is gesloten, althans tot aan de vaststelling van de betrokken maatregel, dus vóór de vaststelling van de eerste beschikking in kort geding, bestaande steun vormde.

52      In datzelfde punt 35 van het bestreden besluit heeft de Commissie echter geoordeeld dat de betrokken maatregel de bestaande steunmaatregel had verlengd door wijziging van de duur van de overeenkomst en dus van het voordeel dat het preferentiële tarief vormde.

53      Uit de rechtspraak blijkt inderdaad dat verlenging van bestaande steun nieuwe steun in het leven roept die verschilt van de verlengde steun en dat de wijziging van de duur van een bestaande steun als nieuwe steun moet worden beschouwd (zie in die zin arresten van 4 december 2013, Commissie/Raad, C‑111/10, Jurispr., EU:C:2013:785, punt 58, en Commissie/Raad, C‑121/10, Jurispr., EU:C:2013:784, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en arrest van 6 maart 2002, Diputación Foral de Álava e.a./Commissie, Τ‑127/99, T‑129/99 en T‑148/99, Jurispr., EU:T:2002:59, punt 175).

54      Geoordeeld is echter ook dat voor de toepassing van de leden 1 en 3 van artikel 108 VWEU, om uit te maken of er sprake is van een nieuwe dan wel van een wijziging van een bestaande steunmaatregel, moet worden uitgegaan van de bepalingen waarbij in die maatregel is voorzien, en van de daarin vastgestelde modaliteiten en grenzen (zie in die zin arrest van 9 augustus 1994, Namur-Les assurances du crédit, C‑44/93, Jurispr., EU:C:1994:311, punt 28). Dus alleen ingeval de wijziging de kern van de initiële regeling raakt, wordt die regeling omgezet in nieuwe steun (zie in die zin arrest Todaro Nunziatina & C., EU:C:2010:291, punten 46 en 47).

55      In het onderhavige geval staat echter vast dat de eerste beschikking in kort geding de gevolgen van de opzegging van de overeenkomst waarbij het preferentiële tarief was toegekend, heeft geschorst, zodat zij de facto het preferentiële tarief voorlopig heeft gehandhaafd gedurende de betrokken periode. Vaststaat echter dat deze tussenkomst van de rechter in kort geding tot doel noch tot gevolg heeft gehad dat de kern van de bestaande steun werd gewijzigd. De rechter in kort geding heeft immers noch de contractuele of regelgevende bepalingen betreffende het preferentiële tarief, noch de modaliteiten of de grenzen van dit tarief gewijzigd, maar alleen de regelmatigheid van de opzegging van de overeenkomst beoordeeld.

56      Bijgevolg heeft de rechter in kort geding, veeleer dan nieuwe steun toe te kennen zoals de Commissie heeft geoordeeld, zich ertoe beperkt het bij hem aanhangige geding betreffende de vraag of de aan het preferentiële tarief ten grondslag liggende overeenkomst had opgehouden gevolgen te sorteren, voorlopig te beslechten. Hieruit volgt noodzakelijkerwijze dat de schorsing van de opzegging van de overeenkomst bij de eerste beschikking in kort geding niet kan worden opgevat als een nieuw voordeel dat verschilt van de bestaande steun.

57      Bijgevolg kan de eerste beschikking in kort geding niet als de invoering of wijziging van een steunmaatregel in de zin van artikel 108, lid 3, VWEU worden beschouwd.

58      Aanvaarding van de tegenovergestelde opvatting zou de nationale rechterlijke instantie die, zoals in het onderhavige geval, in kort geding uitspraak doet over een geschil betreffende een overeenkomst, rechtens en feitelijk ertoe verplichten, niet alleen de aan de begunstigde van bestaande steun toegekende nieuwe steun of eigenlijke wijzigingen van de steun bij de Commissie aan te melden en door deze preventief te laten toetsen, maar alle maatregelen die de uitlegging en de uitvoering van die overeenkomst raken en gevolgen kunnen hebben voor de werking van de interne markt, voor de mededinging of gewoon voor de daadwerkelijke duur, tijdens een bepaalde periode, van steun die principieel bestaande steun blijft en door de Commissie niet is goedgekeurd en ook niet onverenigbaar is verklaard.

59      Bijgevolg dient te worden geoordeeld dat het bestreden besluit onrechtmatig is voor zover de Commissie de berokken maatregel daarbij als nieuwe steun heeft aangemerkt.

60      De argumenten die de Commissie en interveniënte in hun schifturen voor het Gerecht hebben aangevoerd, kunnen deze conclusie niet op losse schroeven zetten.

61      Allereerst heeft het Gerecht in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest Diputación Foral de Álava e.a./Commissie (EU:T:2002:59), weliswaar geoordeeld dat ook al vormden de betrokken voordelen slechts de verlenging van een bestaande steunmaatregel, dit niet wegnam dat wegens de wijziging van de duur van de betrokken steun, deze voordelen toch als nieuwe steun moesten worden beschouwd.

62      Op dezelfde wijze heeft het Gerecht in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest van 1 juli 2010, Italië/Commissie (Τ‑53/08, Jurispr., EU:T:2010:267), dat betrekking had op de verlenging van een preferentieel tarief voor een onderneming, geoordeeld dat die verlenging „nieuwe” steun vormde.

63      Het Gerecht is echter slechts tot dit oordeel gekomen omdat die verlengingen geenszins automatisch gebeurden, maar de tussenkomst van de wetgever vergden om het initiële voordeel te wijzigen (arresten Diputación Foral de Álava e.a./Commissie, EU:T:2002:59, punten 11‑20, en Italië/Commissie, EU:T:2010:267, punt 70).

64      Vaststaat echter dat de wetgever in het onderhavige geval niet is tussengekomen om het preferentiële tarief te wijzigen en dat de eerste beschikking in kort geding de aanvankelijke nationale toepasselijke bepalingen dienaangaande onverlet heeft gelaten.

65      Verder heeft het Gerecht in het arrest van 20 september 2011, Regione autonoma della Sardegna/Commissie (T‑394/08, T‑408/08, T‑453/08 en T‑454/08, Jurispr., EU:T:2011:493), inderdaad geoordeeld dat steun die op een wezenlijk andere rechtsgrondslag dan de bij het goedkeuringsbesluit goedgekeurde regeling is verleend, als nieuwe steun moet worden aangemerkt.

66      Dit neemt niet weg dat in laatstgenoemde zaak enerzijds de initiële steun door de Commissie was goedgekeurd en anderzijds de nieuwe steun was toegekend bij een nieuwe regelgevende handeling die in strijd was met het goedkeuringsbesluit van de Commissie (arrest Regione autonoma della Sardegna/Commissie, EU:T:2011:493, punten 175‑177).

67      In het onderhavige geval kan echter niet ernstig worden betwist dat de betrokken maatregel niet tot doel had het rechtskader van het preferentiële tarief te wijzigen ten opzichte van het bij een besluit van de Commissie goedgekeurde rechtskader, los van de vraag naar de gevolgen die het besluit van 23 januari 1992 (zie punt 4 hierboven) heeft in de onderhavige zaak, waarin het gaat om steun die bestaande steun is omdat hij vóór de inwerkintreding van het Verdrag is toegekend en niet omdat hij door de Commissie is toegestaan.

68      Ten slotte is in het onderhavige geval de juridische en contractuele grondslag van de steun niet alleen geen gerechtelijke grondslag geworden als gevolg van de eerste beschikking in kort geding, maar is deze grondslag nog steeds de overeenkomst en het relevante nationale recht zoals dit voorlopig is uitgelegd in de eerste beschikking in kort geding, los van de economische context ten tijde van het sluiten van die overeenkomst en van de mogelijkheid en de regelmatigheid van de opzegging, die ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit nog niet het voorwerp van een rechterlijke beslissing ten gronde was geweest.

69      Bijgevolg moet het eerste middel van het beroep worden aanvaard en moet het bestreden besluit nietig worden verklaard zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan op de andere middelen van het beroep of op het door verzoekster geformuleerde verzoek om een maatregel van instructie.

 Kosten

70      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij in haar eigen kosten alsmede, overeenkomstig de vordering van de verzoekster, in de kosten van deze laatste te worden verwezen.

71      Overeenkomstig artikel 87, lid 4, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering zal interveniënte haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Besluit 2012/339/EU van de Commissie van 13 juli 2011 betreffende steunmaatregel SA.26117 – C 2/2010 (ex NN 62/2009) die door Griekenland ten uitvoer is gelegd ten gunste van Aluminium of Greece SA, wordt nietig verklaard.

2)      De Europese Commissie zal haar eigen kosten alsmede die van Alouminion AE dragen.

3)      Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) zal haar eigen kosten dragen.

Prek

Labucka

Kreuschitz

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 8 oktober 2014.

ondertekeningen


* Procestaal: Grieks.