Language of document : ECLI:EU:T:2009:230

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

30 juni 2009 (*)

„Gemeenschapsmerk – Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Natur‑Aktien‑Index – Absolute weigeringsgrond – Ontbreken van onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] – Vordering tot herziening – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑285/08,

Securvita – Gesellschaft zur Entwicklung alternativer Versicherungskonzepte mbH, gevestigd te Hamburg (Duitsland), vertegenwoordigd door M. van Eendenburg, C. Uhlig en J. Nabert, advocaten,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door S. Schäffner als gemachtigde,

verweerder,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 26 mei 2008 (zaak R 525/2007‑4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Natur‑Aktien‑Index als gemeenschapsmerk,

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: I. Pelikánová, kamerpresident, K. Jürimäe (rapporteur) en S. Soldevila Fragoso, rechters,

griffier: E. Coulon,

gezien het op 21 juli 2008 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 3 november 2008 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 19 januari 2006 heeft verzoekster, Securvita – Gesellschaft zur Entwicklung alternativer Versicherungskonzepte mbH, bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een aanvraag tot inschrijving van het teken Natur‑Aktien‑Index als gemeenschapsmerk ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1)].

2        De waren en diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, behoren tot de klassen 16, 36 en 42 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn voor elk van deze klassen omschreven als volgt:

–        klasse 16: „Drukwerken”;

–        klasse 36: „Financiële analyses, financiële raadgeving, advisering op het gebied van verzekeringen, beursnoteringen, verrekening, kredieten, beursmakelaardij, facturering, financiële inlichtingen, financiële sponsoring, financieringen, diensten op het gebied van beleggingsmaatschappijen, kapitaalbelegging, ziektekostenverzekering, kredietverlening, levensverzekering, leasing, diensten met betrekking tot pensioenfondsen, spaarinstellingen, fiduciaire diensten, vermogensbeheer, bemiddeling bij verzekeringen, inlichtingen op het gebied van verzekeringen, advisering op het gebied van verzekeringen, verzekeringen, beheer van gebouwen, beheer van onroerende goederen, taxatie van onroerende goederen, verpachting van onroerende goederen, makelaardij in onroerende goederen, financiële makelaardij, innen van huur‑ en pachtopbrengsten, verhuur van flats, woningbureaus”;

–        klasse 42: „Licentieverlening op het gebied van industriële-eigendomsrechten”.

3        Bij beslissing van 14 februari 2007 heeft de onderzoeker de inschrijvingsaanvraag afgewezen overeenkomstig artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 2, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 2, van verordening nr. 207/2009) op grond dat het aangevraagde teken voor het Duitstalige publiek beschrijvend was en elk onderscheidend vermogen miste.

4        Op 4 april 2007 heeft verzoekster bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de onderzoeker krachtens de artikelen 57 tot en met 62 van verordening nr. 40/94 (thans artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009).

5        Bij beslissing van 26 mei 2008 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de vierde kamer van beroep van het BHIM dit beroep verworpen. De kamer van beroep heeft zich in wezen op het standpunt gesteld dat het aangevraagde teken elk onderscheidend vermogen miste in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 in de Duitstalige gebieden van de Europese Gemeenschap, aangezien dit teken „rechtstreekse informatie” bevat die het relevante publiek in staat stelt te begrijpen dat het gaat om een beursindex van de aandelen van de grootste ecologische ondernemingen of van ondernemingen waarvan de activiteiten zijn gericht op ecologische duurzaamheid.

 Conclusies van partijen

6        Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage, de bestreden beslissing te wijzigen in die zin dat de inschrijving van het aangevraagde merk als gemeenschapsmerk bij het BHIM wordt gelast.

7        Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

8        Volgens artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, wanneer het kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van een beroep of wanneer dit kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking.

9        In casu acht het Gerecht zich voldoende voorgelicht door de processtukken en beslist, overeenkomstig dit artikel uitspraak te doen zonder de behandeling voort te zetten.

10      Er dient te worden vastgesteld dat de enige vordering in het onderhavige beroep ertoe strekt dat het Gerecht de bestreden beslissing wijzigt in die zin dat de inschrijving van het aangevraagde merk als gemeenschapsmerk bij het BHIM wordt gelast.

11      Om te beginnen dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het BHIM ingevolge artikel 63, lid 6, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 65, lid 6, van verordening nr. 207/2009) verplicht is de maatregelen te treffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van de gemeenschapsrechter. Het Gerecht kan derhalve geen bevelen richten tot het BHIM. Dit dient immers de consequenties te trekken die uit het dictum en de motivering van de arresten van het Gerecht voortvloeien [arresten Gerecht van 31 januari 2001, Mitsubishi HiTec Paper Bielefeld/BHIM (Giroform), T‑331/99, Jurispr. blz. II‑433, punt 33; 21 april 2005, Ampafrance/BHIM – Johnson & Johnson (monBeBé), T‑164/03, Jurispr. blz. II‑1401, punt 24, en 15 maart 2006, Athinaiki Oikogeniaki Artopoiia/BHIM – Ferrero (FERRÓ), T‑35/04, Jurispr. blz. II‑785, punt 15].

12      De enige vordering in het onderhavige beroep strekt er weliswaar toe dat de inschrijving van het aangevraagde merk wordt gelast, maar er dient te worden geoordeeld dat het gaat om een vordering tot herziening in de zin van artikel 63, lid 3, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 65, lid 3, van verordening nr. 207/2009), volgens hetwelk in het kader van beroepen tegen beslissingen van de kamers van beroep „[h]et Hof van Justitie [...] de bestreden beslissing [kan] vernietigen of herzien”.

13      Op dit punt dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak artikel 63, lid 3, van verordening nr. 40/94 moet worden gelezen in samenhang met artikel 63, lid 2, van dezelfde verordening (thans artikel 65, lid 2, van verordening nr. 207/2009), volgens hetwelk „[b]eroep kan worden ingesteld wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het Verdrag, van [verordening nr. 40/94] of een uitvoeringsregeling daarvan, of wegens misbruik van bevoegdheid”, en met inachtneming van de artikelen 229 EG en 230 EG [arresten Gerecht van 8 juli 1999, Procter & Gamble/BHIM (BABY‑DRY), T‑163/98, Jurispr. blz. II‑2383, punten 50 en 51, en 31 mei 2005, Solo Italia/BHIM − Nuova Sala (PARMITALIA), T‑373/03, Jurispr. blz. II‑1881, punt 25].

14      Op grond van zijn herzieningsbevoegdheid kan het Gerecht de beslissing vaststellen die de kamer van beroep had moeten nemen overeenkomstig de bepalingen van verordening nr. 40/94 [zie in die zin arrest Gerecht van 4 oktober 2006, Freixenet/BHIM (Vorm van witte gematteerde fles), T‑190/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 16 en 17].

15      De ontvankelijkheid van een vordering strekkende tot herziening van een beslissing van een kamer van beroep door het Gerecht moet dus worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bevoegdheden die de kamer van beroep door verordening nr. 40/94 worden toegekend.

16      Er dient te worden opgemerkt dat artikel 62, lid 1, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 64, lid 1, van verordening nr. 207/2009) bepaalt dat, nadat onderzocht is of het beroep tegen een beslissing van een van de instanties bedoeld in artikel 57, lid 1, van deze verordening (thans artikel 58, lid 1, van verordening nr. 207/2009) ontvankelijk is, de kamer van beroep „hetzij de bevoegdheden [kan] uitoefenen van de instantie die de bestreden beslissing heeft genomen, hetzij de zaak voor verdere afdoening naar deze instantie [kan] terugwijzen”. De kamer van beroep is dus niet bevoegd om een bevel te richten tot de instantie waarvan zij de beslissing heeft onderzocht.

17      Gesteld dat de enige vordering in het onderhavige beroep kan worden uitgelegd als een vordering tot herziening die ertoe strekt dat het Gerecht de bestreden beslissing wijzigt, niet in de zin dat de inschrijving van het aangevraagde merk wordt gelast maar dat het aangevraagde merk wordt ingeschreven, dient voorts te worden opgemerkt dat de inschrijving van een gemeenschapsmerk voortvloeit uit de vaststelling dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 45 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 45 van verordening nr. 207/2009). De instanties van het BHIM die bevoegd zijn ter zake van de inschrijving van gemeenschapsmerken, stellen op dat punt geen formele beslissing vast waartegen beroep kan worden ingesteld.

18      Artikel 45 van verordening nr. 40/94 bepaalt immers dat „[w]anneer de aanvrage voldoet aan de bepalingen van deze verordening en geen oppositie is ingesteld binnen de in artikel 42, lid 1, bedoelde termijn of wanneer de oppositie bij onherroepelijke beslissing is verworpen, [...] het merk [wordt] ingeschreven als gemeenschapsmerk mits de inschrijvingstaks binnen de gestelde termijn voldaan is”. Hetzelfde artikel preciseert: „Is de taks niet binnen deze termijn voldaan, dan wordt de aanvrage geacht te zijn ingetrokken.”

19      Overeenkomstig artikel 126 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 131 van verordening nr. 207/2009) is een onderzoeker bevoegd om namens het BHIM beslissingen te nemen over aanvragen om inschrijving van gemeenschapsmerken, alsook over de in de artikelen 36, 38 en 66 (thans artikelen 36, 37 en 68 van verordening nr. 207/2009) bedoelde aangelegenheden, tenzij een oppositieafdeling bevoegd is. Voorts bepaalt artikel 127, lid 1, van deze verordening (thans artikel 132, lid 1, van verordening nr. 207/2009) dat een oppositieafdeling bevoegd is om beslissingen te nemen over bezwaren tegen aanvragen om inschrijving van gemeenschapsmerken.

20      Uit de in de punten 18 en 19 supra aangehaalde bepalingen blijkt dus dat de bevoegdheden die aan de onderzoeker en de oppositieafdeling zijn toegekend, niet ertoe strekken vast te stellen dat is voldaan aan alle voorwaarden voor inschrijving van een gemeenschapsmerk als bedoeld in artikel 45 van verordening nr. 40/94.

21      In het kader van beroepen tegen beslissingen van de onderzoeker of de oppositieafdeling overeenkomstig artikel 57, lid 1, van verordening nr. 40/94 kan een kamer van beroep derhalve, gelet op de bevoegdheden die haar door artikel 62, lid 1, van deze verordening zijn toegekend, enkel uitspraak doen over bepaalde in punt 19 supra vermelde voorwaarden voor inschrijving van het gemeenschapsmerk, te weten hetzij over de verenigbaarheid van de inschrijvingsaanvraag met de bepalingen van deze verordening, hetzij over de uitkomst van de oppositie die tegen de aanvraag kan zijn ingesteld.

22      Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat een kamer van beroep niet bevoegd is kennis te nemen van een vordering tot inschrijving van een gemeenschapsmerk.

23      In deze omstandigheden is het Gerecht overeenkomstig de in punt 14 supra aangehaalde rechtspraak zeker niet bevoegd om kennis te nemen van een vordering tot herziening die ertoe strekt dat de beslissing van een kamer van beroep in die zin wordt gewijzigd.

24      Gelet op een en ander dient de enige vordering in het onderhavige beroep en dus het beroep in zijn geheel kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 Kosten

25      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het BHIM te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)      Securvita – Gesellschaft zur Entwicklung alternativer Versicherungskonzepte mbH wordt verwezen in de kosten.

Luxemburg, 30 juni 2009.

De griffier

 

      De president van de Tweede kamer

E. Coulon

 

      I. Pelikánová


* Procestaal: Duits.