Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (België) op 24 oktober 2023 – W tegen Belgische Staat

(Zaak C-636/23, Al Hoceima 1 )

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad voor Vreemdelingenbetwistingen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: W

Verweerder: Belgische Staat

Prejudiciële vragen

Moet het bepaalde in artikel 7, lid 4; artikel 8, leden 1 en 2 en artikel 11, lid 1, van richtlijn 2008/115 1 , afzonderlijk of samen gelezen, in het licht van artikel 13 van richtlijn 2008/115 en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat het niet toekennen van een vrijwillige vertrektermijn als een loutere uitvoeringsmodaliteit wordt beschouwd, die de rechtstoestand van de betrokken vreemdeling niet wijzigt, aangezien het al dan niet toekennen van een vrijwillige vertrektermijn niets wijzigt aan de primaire vaststelling van het illegaal verblijf op het grondgebied?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten de bewoordingen “samen met” in artikel 3, 6. en de bewoordingen “gaat gepaard met” in artikel 11, lid 1, van richtlijn 2008/115 aldus worden uitgelegd dat zij er zich niet tegen verzetten dat de bevoegde overheid ook na geruime tijdspanne nog een inreisverbod kan of moet nemen, dat steunt op een terugkeerbesluit waarin geen termijn voor vrijwillig vertrek is toegekend?

Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, houden deze bewoordingen dan in dat een terugkeerbesluit waarin geen termijn voor vrijwillig vertrek is toegekend gelijktijdig moet gepaard gaan met een inreisverbod, dan wel binnen een redelijke korte termijn?

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, impliceert het recht op een doeltreffend rechtsmiddel dat wordt gewaarborgd door artikel 13 van richtlijn 2008/115 en door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de mogelijkheid om, in het kader van een beroep tegen het terugkeerbesluit, de wettigheid van een beslissing om geen termijn voor vrijwillig vertrek toe te kennen aan te vechten, wanneer anders de wettigheid van de rechtsgrondslag voor het inreisverbod niet langer op nuttige wijze kan worden aangevochten?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten de bewoordingen “wordt een passende termijn” in artikel 7, 1., lid 1 en “en een terugkeerverplichting” in artikel 3, 4., van richtlijn 2008/115 aldus worden uitgelegd dat een termijnbepaling, in elk geval het niet toekennen van een termijn, in het kader van de vertrekverplichting een essentieel element is van een terugkeerbesluit, dermate dat indien een onwettigheid wordt vastgesteld aangaande deze termijn, het terugkeerbesluit in zijn geheel vervalt en een nieuw terugkeerbesluit moet worden genomen?

Indien het Hof van oordeel is dat het weigeren van het toekennen van een termijn geen essentieel element is van een terugkeerbesluit, en in de hypothese waarin de betrokken Lidstaat geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid in het kader van artikel 7, 1., van richtlijn 2008/115 om alleen op vraag van de betrokken onderdaan een termijn toe te kennen, wat is' de praktische draagwijdte en uitvoerbaarheid van een terugkeerbesluit, in de zin van artikel 3, 4., van de richtlijn 2008/115, waarvan het element aangaande de termijn weg zou vallen?

____________

1 De naam van de onderhavige zaak is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.

1 Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008, L 348, blz. 98).