Language of document : ECLI:EU:C:2022:300


 


 



Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 26 april 2022 – VD

(Zaak C654/20) (1)

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Vervoer – Richtlijn 2006/126/EG – Rijbewijs – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 49 – Legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen – Rijden met een voertuig tijdens de periode van schorsing van het rijbewijs – Straffen – Feitelijke context van het hoofdgeding – Redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is – Onvoldoende preciseringen – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

Prejudiciële vragen – Ontvankelijkheid – Verzoek waarin de redenen voor verwijzing naar het Hof niet zijn uiteengezet – Kennelijke niet-ontvankelijkheid

[Art. 267 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 23; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 53, lid 2, en art. 94, c)]

(zie punten 2225, 3538 en dictum)

Dictum

Het door de Apelativen sad Sofia (rechter in tweede aanleg Sofia, Bulgarije) bij beslissing van 9 november 2020 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.


1 PB C 79 van 8.3.2021.