Language of document :

Beroep ingesteld op 15 februari 2013 - Philips/Commissie

(Zaak T-92/13)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Philips Electronics NV (Eindhoven, Nederland) (vertegenwoordigers: J. de Pree en S. Molin, lawyers)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Europese Commissie van 5 december 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-Overeenkomst in zaak COMP/39437 - TV- en computerbeeldbuizen nietig te verklaren voor zover het Koninklijke Philips Electronics N.V. betreft;

subsidiair, de bij artikel 2 van het bestreden besluit aan Koninklijke Philips Electronics N.V. opgelegde geldboeten nietig te verklaren of te verlagen, en

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij de volgende middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien de Commissie inbreuken door de Philips Group heeft vastgesteld en de verzoekende partij daarvoor aansprakelijk heeft gesteld.

Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst, artikel 27, lid 1, van verordening (EG) nr. 1/20032, de rechten van verdediging, met inbegrip van het recht te worden gehoord en het beginsel van behoorlijk bestuur, aangezien de Commissie LG Philips Displays ("LPD") niet aansprakelijk heeft gesteld voor haar eigen vermeende inbreuken.

Derde middel, ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling, een kennelijk onjuiste beoordeling, schending van de motiveringsplicht, schending van artikel 27 van verordening (EG) nr. 1/2003 en artikel 15 van verordening (EG) nr. 773/2004, schending van de rechten van verdediging met inbegrip van het beginsel van behoorlijk bestuur en het recht te worden gehoord, aangezien de Commissie bij het aansprakelijk stellen voor de vermeende inbreuken verschillende standaarden heeft toegepast op ondernemingen tegen wie dezelfde procedures zijn ingeleid en aangezien de Commissie verschillende standaarden heeft toegepast bij het bepalen van de geldboete voor ondernemingen tegen wie dezelfde procedures zijn ingeleid.

Vierde middel, ontleend aan schending van artikel 101 VWEU en artikel 53 EER-Overeenkomst, schending van artikel 23 van verordening (EG) nr. 1/2003 en de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten en schending van het beginsel van gelijke behandeling, aangezien de Commissie verkopen buiten de EER mee heeft betrokken in de relevante omzet voor de berekening van het basisbedrag van de geldboeten.

Vijfde middel, ontleend aan schending van artikel 23 van verordening (EG) nr. 1/2003 en de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten, aangezien de Commissie heeft nagelaten om bij haar berekening uit te gaan van de omzet die in het laatste volledige boekjaar van de vermeende inbreuken is behaald.

Zesde middel, ontleend aan schending van artikel 23 van verordening (EG) nr. 1/2003, door bij berekening van de geldboeten voor de vermeende inbreuken van de LPD-groep na te laten het plafond van 10 % van de omzet toe te passen op de omzet van de LPD-groep.

Zevende middel, ontleend aan schending van het beginsel van de redelijke termijn, artikel 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

Achtste middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel; verzoek dat het Hof zijn volledige rechtsmacht uitoefent conform artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening (EG) nr. 1/2003 teneinde de opgelegde boeten te verlagen.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).

2 - Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag (PB L 123, blz. 18).

3 - Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a, van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB C 210, blz. 2).