Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 7 augustus 2023 – DL / Land Berlin

(Zaak C-501/23, Finanzamt Wilmersdorf)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Schuldenaar en appellant: DL

Schuldeiser en geïntimeerde: Land Berlin

Prejudiciële vragen

Moet artikel 3, lid 1, derde alinea, eerste volzin, juncto artikel 2, punt 10, van verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (herschikking)1 (hierna: „Europese insolventieverordening”) aldus worden uitgelegd dat de plaats van handeling van een natuurlijke persoon die als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, ook een vestiging vormt wanneer er voor de uitgeoefende activiteit geen mensen of goederen hoeven te worden ingezet?

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: moet artikel 3, lid 1, derde alinea, eerste volzin, van de Europese insolventieverordening aldus worden uitgelegd dat wanneer een natuurlijke persoon die als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, geen vestiging in de zin van artikel 2, punt 10, van de Europese insolventieverordening heeft, het centrum van de voornaamste belangen wordt vermoed de plaats te zijn waar hij als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, zolang het tegendeel niet is bewezen?

Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord: moet artikel 3, lid 1, van de Europese insolventieverordening aldus worden uitgelegd dat in het geval van een natuurlijke persoon die als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent en geen vestiging heeft in de zin van artikel 2, punt 10, van de Europese insolventieverordening, overeenkomstig artikel 3, lid 1, vierde alinea, eerste volzin, van de Europese insolventieverordening het centrum van de voornaamste belangen wordt vermoed diens gebruikelijke verblijfplaats te zijn, zolang het tegendeel niet is bewezen?

____________

1 PB. 2015, L 141, blz. 19.