Language of document : ECLI:EU:T:2011:63





Beschikking van de president van het Gerecht van 2 maart 2011 – 1. garantovaná/Commissie

(Zaak T‑392/09 R)

„Kort geding – Mededinging – Beschikking van Commissie waarbij geldboete wordt opgelegd – Bankgarantie – Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging – Fumus boni juris – Financiële schade – Uitzonderlijke omstandigheden – Spoedeisendheid – Belangenafweging – Gedeeltelijke en voorwaardelijke opschorting”

1.                     Procedure – Interventie – Kort geding – Voorwaarden voor ontvankelijkheid – Belang bij beslechting in kortgeding – Verzoek tot interventie geformuleerd door aandeelhouders van vennootschap die verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging heeft ingediend – Zelfstandig recht van interventie van iedere aandeelhouder zonder dat deze specifiek belang ten aanzien van voorwerp van geschil behoeft aan te tonen – Geen – Gevaar dat kortgedingprocedure zwaarder wordt – Afwijzing van verzoek (Statuut van Hof van Justitie, art. 40) (cf. punten 11‑12, 14‑16, 18)

2.                     Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – Fumus boni juris – Spoedeisendheid – Ernstige en onherstelbare schade – Cumulatieve voorwaarden – Afweging van belangen – Beoordelingsvrijheid van rechter in kort geding (Art. 256, lid 1, VWEU, 278 VWEU en 279 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2) (cf. punten 20‑22)

3.                     Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Opschorting van tenuitvoerlegging van besluit waarbij onderneming geldboete wordt opgelegd wegens inbreuk op mededingingsregels – Voorwaarden voor toekenning – Fumus boni juris – Begrip – Niet-inaanmerkingneming door Commissie van financiële draagkracht van onderneming in bijzondere sociaaleconomische context – Situatie die grondig onderzoek vereist dat kader van kortgedingprocedure te buiten gaat – Daaronder begrepen (Art. 278 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2) (cf. punten 26‑28)

4.                     Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorwaarden voor toekenning – Ernstige en onherstelbare schade – Bewijslast – Financiële schade – Risico van faillissement – Verplichting om concrete en nauwkeurige aanwijzingen te verstrekken die worden gestaafd door gedetailleerde bewijselementen die financiële situatie van verzoekende partij waarheidsgetrouw en globaal aantonen – Nakoming op tijdstip van indiening van verzoek (Art. 278 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2) (cf. punten 37‑39, 46‑48)

5.                     Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Opschorting van tenuitvoerlegging van verplichting om bankgarantie te stellen als voorwaarde voor niet onmiddellijk invorderen van geldboete – Voorwaarden voor toekenning – Buitengewone omstandigheden – Bewijslast – Weigering van banken om dergelijke bankgarantie te verstrekken – Toelaatbaarheid als bewijs van objectieve onmogelijkheid om dergelijke financieel instrument te verkrijgen (Art. 278 VWEU) (cf. punten 40‑42, 53, 56, 61‑66)

6.                     Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Opschorting van tenuitvoerlegging van verplichting om bankgarantie te stellen als voorwaarde voor niet onmiddellijk invorderen van geldboete – Voorwaarden voor toekenning – Ernstige en onherstelbare schade – Inaanmerkingneming van financiële toestand van groep waartoe onderneming behoort – Vennootschappelijke, financiële en persoonlijke banden die niet volstaan om verwevenheid aan te tonen (Art. 278 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2) (cf. punten 73‑74, 79‑82)

7.                     Kort geding – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – Spoedeisendheid – Inaanmerkingneming van gebrek aan bekwame spoed van verzoeker – Ontoelaatbaarheid (Art. 279 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2) (cf. punten 86‑87)

8.                     Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Opschorting van verplichting om bankgarantie te stellen als voorwaarde voor niet onmiddellijk invorderen van geldboete die is opgelegd wegens schending van mededingingsregels – Afweging van alle betrokken belangen – Stopzetting van economische activiteit van verzoekende partij na uitvoering van bestreden besluit – Financiële belangen en openbaar belang van Unie die beter kunnen worden beschermd indien voorlopige maatregelen worden toegekend – Voorrang van belangen van verzoekende partij – Voorwaarden waaronder volle werking van bestreden besluit kan worden behouden (Art. 278 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2) (cf. punten 101‑120)

9.                     Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Wijziging of intrekking – Voorwaarde – Wijziging in omstandigheden (Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 108) (cf. punt 121)

Voorwerp

Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van beschikking C(2009) 5791 def. van de Commissie van 22 juli 2009 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39.396 – Reagentia op basis van calciumcarbid en magnesium voor de staal- en gasindustrie)

Dictum

1)

Het verzoek tot interventie van Jaroslav Červenka, Milan Hošek, Roman Murar, Adrián Vološin, Milan Kasanický en Peter Fratič wordt afgewezen.

2)

De verplichting van verzoekster, 1. garantovaná a.s., om ten gunste van de Europese Commissie een bankgarantie te stellen ter voorkoming van de onmiddellijke invordering van de geldboete die haar is opgelegd bij artikel 2 van beschikking C(2009) 5791 def. van de Commissie van 22 juli 2009 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39.396 – Reagentia op basis van calciumcarbid en magnesium voor de staal- en gasindustrie), wordt opgeschort totdat een van de volgende twee gebeurtenissen heeft plaatsgevonden:

–        de aflossing van de langetermijnleningen op 11 juli 2012;

–        de uitspraak van het arrest waarbij de procedure in de hoofdzaak wordt beëindigd;

en op voorwaarde dat:

–        verzoekster vanaf de kennisgeving van de onderhavige beschikking haar aandelen in haar dochtervennootschap G1 Investment Ltd niet rechtstreeks of indirect kan overdragen zonder voorafgaande toestemming van de Commissie;

–        verzoekster de president van het Gerecht binnen een maand vanaf de kennisgeving van de onderhavige beschikking schriftelijk de overeenkomst voorlegt volgens welke haar dochtervennootschap G1 Investment en de dochtervennootschap van deze laatste, Bounty Commodities Ltd, hun activa niet aan een derde kunnen overdragen zonder voorafgaande toestemming van de Commissie;

–        verzoekster de Commissie vanaf de kennisgeving van de onderhavige beschikking 2,1 miljoen EUR betaalt;

–        verzoekster de Commissie binnen een maand vanaf de kennisgeving van de onderhavige beschikking, vervolgens elke drie maanden tot aan de uitspraak van de beslissing in de hoofdzaak, of bij elke gebeurtenis die een invloed zou kunnen hebben op haar toekomstige vermogen om de opgelegde geldboete te betalen, schriftelijk een rapport voorlegt over de evolutie van haar activa en meer bepaald van haar langetermijninvesteringen.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.