Language of document : ECLI:EU:C:2018:63

Zaak C359/16

Strafzaak

tegen

Altun e.a.

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie)

„Prejudiciële verwijzing – Migrerende werknemers – Sociale zekerheid – Toepasselijke wetgeving – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Artikel 14, punt 1, onder a) – Gedetacheerde werknemers – Verordening (EEG) nr. 574/72 – Artikel 11, lid 1, onder a) – E 101‑verklaring – Bewijskracht – Verklaring die op frauduleuze wijze werd verkregen of ingeroepen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 februari 2018

1.        Sociale zekerheid – Migrerende werknemers – Toepasselijke wetgeving – Werknemers die in een andere lidstaat zijn gedetacheerd dan de lidstaat van vestiging van de werkgever – E 101verklaring die is afgegeven door het bevoegde orgaan van de lidstaat van vestiging – Bewijskracht ten aanzien van de socialezekerheidsorganen van de andere lidstaten – Grenzen – Verplichting tot heroverweging wanneer een orgaan van een andere lidstaat twijfels uit – Verzoeningsprocedure bij de Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid in geval van onenigheid – Nietnakomingsprocedure bij ontstentenis van verzoening

[Art. 4, lid 3, VEU; art. 259 VWEU; verordeningen van de Raad nr. 1408/71, art. 14, punt 1, a), 80 en 84 bis, lid 3, en nr. 574/72, art. 11, lid 1, a)]

2.        Sociale zekerheid – Migrerende werknemers – Toepasselijke wetgeving – Werknemers die in een andere lidstaat zijn gedetacheerd dan de lidstaat van vestiging van de werkgever – E 101verklaring die is afgegeven door het bevoegde orgaan van de lidstaat van vestiging – Bewijskracht ten aanzien van de socialezekerheidsorganen van de andere lidstaten en de rechterlijke instanties van die lidstaten – Verklaring die op frauduleuze wijze werd is of ingeroepen – Verzoek van de lidstaat waar de gedetacheerde werkt, om die verklaring te heroverwegen en in te trekken, gelet op gegevens die zijn verzameld in het kader van een gerechtelijk onderzoek waarin tot de slotsom is gekomen dat deze verklaring frauduleus is verkregen – Verzuim van het orgaan van afgifte om deze gegevens in aanmerking te nemen voor de heroverweging van de gegrondheid van de afgifte van die verklaring – Recht van de nationale rechter de verklaring buiten beschouwing te laten

[Verordeningen van de Raad nr. 1408/71, art. 14, punt 1, a), en nr. 574/72, art. 11, lid 1, a)]

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 38‑45)

2.      Artikel 14, punt 1, onder a), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 631/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004, en artikel 11, lid 1, onder a), van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, moeten aldus worden uitgelegd dat, wanneer het orgaan van de lidstaat waar de werknemers gedetacheerd zijn, aan het orgaan dat E 101‑verklaringen heeft afgegeven, een verzoek heeft gericht om deze verklaringen te heroverwegen en in te trekken, gelet op in het kader van een gerechtelijk onderzoek waarin tot de slotsom was gekomen dat deze verklaringen frauduleus waren verkregen of ingeroepen, en dit orgaan van afgifte heeft nagelaten om deze gegevens voor de heroverweging van de gegrondheid van de afgifte van die verklaringen in aanmerking te nemen, de nationale rechter in het kader van een procedure tegen personen die ervan worden verdacht onder de dekmantel van dergelijke verklaringen een beroep te hebben gedaan op gedetacheerde werknemers, deze verklaringen buiten beschouwing kan laten indien hij op basis van die gegevens en met eerbiediging van de aan deze personen toekomende waarborgen die eigen zijn aan het recht op een eerlijk proces, oordeelt dat er een dergelijke fraude heeft plaatsgevonden.

De Unieregeling mag immers niet zo ruim worden toegepast dat zij handelingen dekt die zijn verricht met het doel om door fraude of misbruik te profiteren van de door het Unierecht toegekende voordelen (zie in die zin arresten van 5 juli 2007, Kofoed, C‑321/05, EU:C:2007:408, punt 38, en 22 november 2017, Cussens e.a., C‑251/16, EU:C:2017:881, punt 27).

In het bijzonder berust de vaststelling van fraude evenwel op een samenstel onderling overeenstemmende aanwijzingen waaruit zowel een objectief als een subjectief gegeven blijkt.

Het objectieve gegeven bestaat erin dat niet is voldaan aan de voorwaarden om een E 101‑verklaring te verkrijgen en zich hierop te beroepen, zoals die zijn vastgelegd in titel II van verordening nr. 1408/71 en in punt 34 van dit arrest in herinnering zijn gebracht.

Het subjectieve gegeven betreft de intentie van de betrokkenen om de voorwaarden voor afgifte van deze verklaring te omzeilen of te ontduiken teneinde op die manier het eraan verbonden voordeel te verkrijgen.

Een E 101‑verklaring kan dus frauduleus verkregen zijn via een opzettelijk handelen, zoals de onjuiste voorstelling van de werkelijke situatie van de gedetacheerde werknemer of van de onderneming die deze werknemer detacheert, dan wel door een opzettelijk nalaten, zoals het achterhouden van relevante informatie met de bedoeling de toepassingsvoorwaarden van artikel 14, punt 1, onder a), van verordening nr. 1408/71 te ontduiken.

(zie punten 49‑53, 61 en dictum)